ECLI:NL:GHSHE:2024:2695

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
200.316.806_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aanneming van werk en gebreken bij oplevering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de vennootschap onder firma [xxx] Metaal en twee vennoten, [appellant 2] en [appellant 3], tegen Dutch Civil Projects B.V. (DCP). De zaak betreft een aannemingsovereenkomst voor de herbouw van een loods die gedeeltelijk was afgebrand. DCP had een offerte uitgebracht voor de herbouw, welke door [xxx] Metaal werd aanvaard. Na de oplevering van het werk ontstonden er geschillen over gebreken en onbetaalde facturen. DCP vorderde betaling van de slotfactuur en facturen voor meerwerk, terwijl [xxx] Metaal stelde dat het werk gebrekkig was en dat zij de betaling mocht opschorten. De rechtbank had in eerste aanleg [xxx] Metaal veroordeeld tot betaling van een bedrag aan DCP, maar [xxx] Metaal ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Het hof heeft de procedure voortgezet en een meervoudige zitting gepland om verdere vragen te bespreken en mogelijk een minnelijke regeling te bereiken. De zitting is gepland op 16 december 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.316.806/02
arrest van 27 augustus 2024
in de zaak van

1.De vennootschap onder firma [xxx] Metaal,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[appellant 3] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten] , en afzonderlijk als [xxx] Metaal, respectievelijk [appellant 2] en [appellant 3] ,
advocaat: mr. A.J.M. van der Borst te Etten-Leur,
tegen
Dutch Civil Projects B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als DCP,
advocaat: mr. D.M. Uithol te Rotterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 10 januari 2023 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/390508 / HA ZA 21-586 gewezen vonnis van 29 juni 2022.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 10 januari 2023 waarbij het hof een mondeling behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondeling behandeling na aanbrengen van 9 mei 2023;
  • de memorie van grieven met eiswijziging;
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep tevens akte in principaal hoger beroep met producties;
  • de akte in incidenteel hoger beroep van DCP met productie;
  • de antwoordakte in incidenteel hoger beroep van [xxx] Metaal.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
6.1.
In r.o. 2.1. tot en met 2.17. van het bestreden vonnis heeft de rechtbank feiten vastgesteld. Voor zover niet betwist en relevant, vormen deze ook in hoger beroep het uitgangspunt. Daarnaast staan nog enkele andere feiten (als gesteld en onvoldoende betwist) tussen partijen vast. Hierna volgt een overzicht.
a. [xxx] Metaal is een vennootschap onder firma, waarvan [appellant 2] en [appellant 3] de vennoten zijn.
[xxx] Metaal houdt zich bezig met metaalbewerking en verricht haar werkzaamheden vanuit een bedrijfsloods in [vestigingsplaats]. Op enig moment is de loods gedeeltelijk afgebrand, waardoor herbouw gedeeltelijk nodig was.
Op 16 september 2019 heeft DCP een offerte gestuurd aan [xxx] Metaal voor de herbouw van de loods met een totale aanneemsom van € 293.265,34 inclusief btw (productie 3 bij inleidende dagvaarding). [xxx] Metaal heeft die offerte aanvaard, waardoor een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen.
Op 12 februari 2020 heeft DCP een rapportage opgemaakt die van de zijde van [xxx] Metaal is ondertekend (productie 4 bij inleidende dagvaarding). Bovenaan deze rapportage staat ‘Tussentijdse opname deel oplevering’.
Partijen hebben afgesproken dat bij gereed werk een slottermijn van 5% van de aanneemsom in rekening wordt gebracht. Op 25 maart 2020 heeft DCP de slotfactuur met factuurnummer 20217 ter hoogte van € 14.663,26 inclusief btw aan [xxx] Metaal verzonden (productie 8 bij inleidende dagvaarding). Deze factuur is niet betaald.
Daarnaast heeft DCP ook de hieronder genoemde vier facturen aan [xxx] Metaal verstuurd voor meerwerk. Ook deze facturen zijn niet betaald. Het gaat om:
o Factuur met [nummer] van 20 maart 2020 ter hoogte van € 19.837,22 inclusief btw (productie 6 bij inleidende dagvaarding). Deze factuur hangt samen met een offerte die met name ziet op metselwerken (productie 7 bij dagvaarding).
o Factuur met [nummer] van 25 maart 2020 ter hoogte van € 1.355,15 inclusief btw (productie 9 bij inleidende dagvaarding). Deze factuur heeft betrekking op riolering.
o Factuur met [nummer] van 25 maart 2020 ter hoogte van € 1.848,29 inclusief btw (productie 11 bij inleidende dagvaarding). Deze factuur heeft betrekking op staalwerken ten behoeve van kozijnen op de eerste verdieping. In de factuur wordt verwezen naar een offerte van 16 september 2019 (productie 12 bij inleidende dagvaarding).
o Factuur met [nummer] van 11 juli 2020 ter hoogte van € 8.515,31 inclusief btw (productie 13 bij inleidende dagvaarding). Deze factuur heeft betrekking op de levering en het aanbrengen van warmdakisolatie.
In de maanden maart en april 2020 is er e-mailverkeer tussen partijen geweest (productie 15 bij inleidende dagvaarding). In het e-mailverkeer is vermeld dat [appellanten] van mening is dat het werk nog niet is opgeleverd en gebreken kent. Ook maakt [appellanten] bezwaar tegen de meerwerkfacturen.
Op 1 mei 2020 heeft [persoon A] (hierna: [persoon A]) als bouwkundig inspecteur van BIJN.nl in opdracht van [appellanten] onderzoek gedaan naar de bouw van de loods en een ‘Opleveringskeuring rapport’ uitgebracht (productie 1 bij conclusie van antwoord). In dit rapport worden 77 gebreken genoemd. DCP is bij de keuring aanwezig geweest, maar heeft het rapport niet mede ondertekend.
i. Op 7 mei 2020 heeft [xxx] Metaal een factuur aan DCP gestuurd ter hoogte van
€ 2.078,78 inclusief btw (productie 2 bij conclusie van antwoord).
Bij brief van 18 juni 2020 van haar rechtsbijstandsverzekeraar heeft [xxx] Metaal DCP in gebreke gesteld en gesommeerd om de gebreken die worden genoemd in het rapport van BIJN.nl binnen vier weken te herstellen (productie 17 bij inleidende dagvaarding). In deze brief wordt ook melding gemaakt van een lekkage door hemelwater.
De rechtsbijstandsverzekeraar van [appellanten] heeft een volgend bouwkundig onderzoek laten verrichten door CED Nederland B.V. (hierna: CED). CED heeft de loods op 10 februari 2021 geïnspecteerd in het bijzijn van onder meer DCP en haar advocaat.
Op 4 mei 2021 heeft CED haar rapport uitgebracht (bijlage bij productie 20 bij inleidende dagvaarding). CED maakt in haar rapport melding van een aantal gebreken en omissies. CED schat de herstelkosten die daarmee gemoeid zijn op
€ 12.755,00 exclusief btw.
Op 21 september 2021 heeft DCP beslag gelegd op de rekeningen die [appellanten] aanhoudt bij Rabobank.
Na dagvaarding heeft [xxx] Metaal een volgend onderzoek laten verrichten door [persoon A], ditmaal als bouwkundig inspecteur van A en T Vastgoed [locatie] (hierna: A en T). In het rapport van 8 februari 2022 (productie 3 bij akte van 2 maart 2022 in eerste aanleg van [xxx] Metaal) wordt een aantal (nieuwe) gebreken geconstateerd en worden de herstelkosten geraamd op € 35.234,00 exclusief btw.
Een volgend onderzoeksrapport van 12/14 april 2022 van [persoon A] van A en T (productie 4 bij akte van 4 mei 2022 in eerste aanleg van [xxx] Metaal) gaat over de vraag of er sprake is van meerwerk. De conclusie in het rapport luidt dat er sprake is van minderwerk van € 45.908,79.
6.2.1.
DCP vorderde in eerste aanleg in conventie, kort weergegeven, veroordeling van [appellanten] tot betaling van:
- € 46.219,23 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, en
- € 875,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.2.2.
[xxx] Metaal heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, verderop aan de orde komen.
6.3.1.
[xxx] Metaal vorderde in eerste aanleg in reconventie na eiswijziging, kort weergegeven:
primair
IA. een verklaring voor recht dat DCP tekort is geschoten in de uitvoering van de aanneemovereenkomst op grond van de bevindingen van BIJN.nl, CED en A en T;
IB. gehele of gedeeltelijke ontbinding van de aanneemovereenkomst, voor zover het betreft de in de rapporten geconstateerde tekortkomingen en DCP te veroordelen tot vergoeding van schade op te maken bij staat;
subsidiair
1A. veroordeling van DCP tot nakoming van de overeenkomst in het bijzonder tot herstel van de in rapporten van BIJN.nl, CED en A en T genoemde gebreken;
1B. bepaling dat [xxx] Metaal gerechtigd is tot opschorting van elke betalingsverplichting ten opzichte van DCP zolang nakoming niet volledig heeft plaatsgevonden;
1C. veroordeling van DCP tot vergoeding van de als gevolg van de gebreken geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat;
II. veroordeling van DCP tot betaling van de factuur ter hoogte van € 2.078,78 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
III. veroordeling van DCP in de proceskosten.
6.3.2.
DCP heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, verderop aan de orde komen.
6.4.
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis [xxx] Metaal in conventie veroordeeld om onder de voorwaarde dat DCP eerst voldaan heeft aan de veroordeling in reconventie onder 5.5 van het vonnis (zie hierna), binnen 14 dagen na vervulling van die voorwaarde en betekening van het vonnis een bedrag van € 14.663,26 inclusief btw te voldoen aan DCP. Ook heeft de rechtbank in conventie DCP in de proceskosten veroordeeld.
In reconventie heeft de rechtbank DCP veroordeeld tot nakoming van de aannemingsovereenkomst in die zin dat DCP de daklekkage tussen de aansluiting van de oude en nieuwe hal dient te herstellen. Ook heeft de rechtbank in reconventie [appellanten] veroordeeld in de proceskosten.
6.5.1.
[appellanten] heeft in principaal hoger beroep één grief aangevoerd en geconcludeerd tot, samengevat, vernietiging van het bestreden vonnis, voor zover daarbij de vorderingen van DCP zijn toegewezen en de vorderingen van [appellanten] zijn afgewezen. Verder heeft zij geconcludeerd tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van DCP en tot het alsnog geheel toewijzen van de gewijzigde vordering van [appellanten]
6.5.2.
Die wijziging houdt ten opzichte van de in r.o. 6.3.1. weergegeven vordering in dat zij primair en subsidiair een vordering heeft toegevoegd (respectievelijk IC. en ID.) tot betaling aan [appellanten] van een bedrag van € 45.908,79, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
6.5.3.
DCP heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis op de onderdelen waartegen [appellanten] heeft gegriefd en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [appellanten]
6.6.1.
DCP heeft in incidenteel hoger beroep twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot, samengevat, het vernietigen van het bestreden vonnis op de onderdelen waartegen haar grieven zich richten en tot het alsnog toewijzen van de vorderingen van DCP.
6.6.2.
[appellanten] heeft in incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het incidenteel hoger beroep en het afwijzen van de vorderingen van DCP.
ten aanzien van de vorderingen van DCP
6.7.
DCP legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij met [appellanten] een aannemingsovereenkomst heeft gesloten tot herbouw van de deels afgebrande loods. DCP heeft het werk opgeleverd, maar [appellanten] heeft de slotfactuur van 5% van de aanneemsom en de vier facturen voor meerwerk onbetaald gelaten. DCP vordert nakoming van de betalingsverplichtingen van [appellanten]
stelt dat het werk dat DCP heeft verricht gebrekkig is en dat [appellanten] daarom betaling mocht opschorten. [appellanten] betwist de verschuldigdheid van de facturen voor meerwerk.
ten aanzien van de vorderingen van [appellanten]
6.8.
[appellanten] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat sprake is van diverse gebreken. Daarbij wijst zij naar de eerste drie door haar overgelegde rapporten. [appellanten] stelt dat zij op grond van de in die rapporten genoemde tekortkomingen de overeenkomst kan ontbinden en recht heeft op schadevergoeding. Daarnaast stelt zij op grond van het vierde rapport dat er sprake is van minderwerk.
DCP betwist de gestelde gebreken en voert aan dat [appellanten] in schuldeisersverzuim verkeert. Verder voert DCP aan dat van minderwerk geen sprake kan zijn, aangezien de UAV niet van toepassing zijn en er een vaste aanneemsom is afgesproken.
zitting
6.9.
Het hof constateert dat het dossier nog aanleiding geeft tot diverse vragen en dat een aantal punten nog niet voldoende is uitgekristalliseerd. Het hof acht het dan ook geraden om een meervoudige zitting te gelasten.
Partijen zullen aan het begin van de zitting ieder de gebruikelijke spreektijd hebben van tien minuten.
De zitting zal onder meer dienen voor informatievergaring door het hof. Daarbij zal de actuele stand van zaken ten aanzien van de loods aan de orde komen. Verder zullen de vragen van het hof onder andere betrekking hebben op de inhoud van de aannemingsovereenkomst tussen partijen en de gang van zaken voor, tijdens en na de werkzaamheden.
Voor het geval het hof na de zitting eventueel beslist dat een deskundige dient te worden benoemd, zal met partijen ter zitting overleg gevoerd worden over een mogelijk te benoemen deskundige en de eventueel aan die deskundige te stellen vragen. Deze zouden er onder meer op gericht kunnen zijn dat de deskundige ter plekke aan de hand van de eerdere rapporten stuk voor stuk alle relevante door [appellanten] gestelde en door DCP betwiste gebreken naloopt, om het hof in staat te stellen eventuele tekortkomingen vast te stellen.
Ook zal worden onderzocht of ter zitting een minnelijke regeling kan worden bereikt.
6.10.
Gelet op het voorgaande benadrukt het hof voor alle duidelijkheid het belang:
 dat partijen ter zitting aanwezig zijn: aan de zijde van [appellanten] beide vennoten in persoon, en aan de zijde van DCP vertegenwoordigd door haar (middellijk) bestuurder (natuurlijke persoon) en/of één of meer andere personen die concrete informatie kan/kunnen geven en die bevoegd is/zijn namens de rechtspersoon een minnelijke regeling aan te gaan; en
 dat partijen zich goed voorbereiden op alle hiervoor in r.o. 6.9. vermelde doeleinden van de zitting.
6.11.
Om het tijdsverloop voor partijen niet te groot te maken en de zaak nog in dit kalenderjaar op zitting te kunnen behandelen, heeft het hof al een datum en tijd bepaald waarop de zitting in beginsel zal plaatsvinden:
maandag 16 december 2024 om 12:30 uur. Slechts indien er sprake is van een absolute verhindering, kan een partij dit
binnen twee weken na de datum van dit arrestkenbaar maken aan het hof. In dat geval zal een alternatieve datum worden bepaald.
overig
6.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bepaalt een meervoudige mondelinge behandeling op 16 december 2024 om 12:30 uur in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch, met de hiervoor onder r.o. 6.9. vermelde doeleinden;
bepaalt dat partijen aanwezig zullen zijn samen met hun advocaten, met inachtneming van de aanwijzingen van het hof in r.o. 6.10; en
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Arnoldus-Smit, A.C. van Campen en G.M. Menon en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 augustus 2024.
griffier rolraadsheer