6.1.In r.o. 2.1. tot en met 2.17. van het bestreden vonnis heeft de rechtbank feiten vastgesteld. Voor zover niet betwist en relevant, vormen deze ook in hoger beroep het uitgangspunt. Daarnaast staan nog enkele andere feiten (als gesteld en onvoldoende betwist) tussen partijen vast. Hierna volgt een overzicht.
a. [xxx] Metaal is een vennootschap onder firma, waarvan [appellant 2] en [appellant 3] de vennoten zijn.
[xxx] Metaal houdt zich bezig met metaalbewerking en verricht haar werkzaamheden vanuit een bedrijfsloods in [vestigingsplaats]. Op enig moment is de loods gedeeltelijk afgebrand, waardoor herbouw gedeeltelijk nodig was.
Op 16 september 2019 heeft DCP een offerte gestuurd aan [xxx] Metaal voor de herbouw van de loods met een totale aanneemsom van € 293.265,34 inclusief btw (productie 3 bij inleidende dagvaarding). [xxx] Metaal heeft die offerte aanvaard, waardoor een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen.
Op 12 februari 2020 heeft DCP een rapportage opgemaakt die van de zijde van [xxx] Metaal is ondertekend (productie 4 bij inleidende dagvaarding). Bovenaan deze rapportage staat ‘Tussentijdse opname deel oplevering’.
Partijen hebben afgesproken dat bij gereed werk een slottermijn van 5% van de aanneemsom in rekening wordt gebracht. Op 25 maart 2020 heeft DCP de slotfactuur met factuurnummer 20217 ter hoogte van € 14.663,26 inclusief btw aan [xxx] Metaal verzonden (productie 8 bij inleidende dagvaarding). Deze factuur is niet betaald.
Daarnaast heeft DCP ook de hieronder genoemde vier facturen aan [xxx] Metaal verstuurd voor meerwerk. Ook deze facturen zijn niet betaald. Het gaat om:
o Factuur met [nummer] van 20 maart 2020 ter hoogte van € 19.837,22 inclusief btw (productie 6 bij inleidende dagvaarding). Deze factuur hangt samen met een offerte die met name ziet op metselwerken (productie 7 bij dagvaarding).
o Factuur met [nummer] van 25 maart 2020 ter hoogte van € 1.355,15 inclusief btw (productie 9 bij inleidende dagvaarding). Deze factuur heeft betrekking op riolering.
o Factuur met [nummer] van 25 maart 2020 ter hoogte van € 1.848,29 inclusief btw (productie 11 bij inleidende dagvaarding). Deze factuur heeft betrekking op staalwerken ten behoeve van kozijnen op de eerste verdieping. In de factuur wordt verwezen naar een offerte van 16 september 2019 (productie 12 bij inleidende dagvaarding).
o Factuur met [nummer] van 11 juli 2020 ter hoogte van € 8.515,31 inclusief btw (productie 13 bij inleidende dagvaarding). Deze factuur heeft betrekking op de levering en het aanbrengen van warmdakisolatie.
In de maanden maart en april 2020 is er e-mailverkeer tussen partijen geweest (productie 15 bij inleidende dagvaarding). In het e-mailverkeer is vermeld dat [appellanten] van mening is dat het werk nog niet is opgeleverd en gebreken kent. Ook maakt [appellanten] bezwaar tegen de meerwerkfacturen.
Op 1 mei 2020 heeft [persoon A] (hierna: [persoon A]) als bouwkundig inspecteur van BIJN.nl in opdracht van [appellanten] onderzoek gedaan naar de bouw van de loods en een ‘Opleveringskeuring rapport’ uitgebracht (productie 1 bij conclusie van antwoord). In dit rapport worden 77 gebreken genoemd. DCP is bij de keuring aanwezig geweest, maar heeft het rapport niet mede ondertekend.
i. Op 7 mei 2020 heeft [xxx] Metaal een factuur aan DCP gestuurd ter hoogte van
€ 2.078,78 inclusief btw (productie 2 bij conclusie van antwoord).
Bij brief van 18 juni 2020 van haar rechtsbijstandsverzekeraar heeft [xxx] Metaal DCP in gebreke gesteld en gesommeerd om de gebreken die worden genoemd in het rapport van BIJN.nl binnen vier weken te herstellen (productie 17 bij inleidende dagvaarding). In deze brief wordt ook melding gemaakt van een lekkage door hemelwater.
De rechtsbijstandsverzekeraar van [appellanten] heeft een volgend bouwkundig onderzoek laten verrichten door CED Nederland B.V. (hierna: CED). CED heeft de loods op 10 februari 2021 geïnspecteerd in het bijzijn van onder meer DCP en haar advocaat.
Op 4 mei 2021 heeft CED haar rapport uitgebracht (bijlage bij productie 20 bij inleidende dagvaarding). CED maakt in haar rapport melding van een aantal gebreken en omissies. CED schat de herstelkosten die daarmee gemoeid zijn op
€ 12.755,00 exclusief btw.
Op 21 september 2021 heeft DCP beslag gelegd op de rekeningen die [appellanten] aanhoudt bij Rabobank.
Na dagvaarding heeft [xxx] Metaal een volgend onderzoek laten verrichten door [persoon A], ditmaal als bouwkundig inspecteur van A en T Vastgoed [locatie] (hierna: A en T). In het rapport van 8 februari 2022 (productie 3 bij akte van 2 maart 2022 in eerste aanleg van [xxx] Metaal) wordt een aantal (nieuwe) gebreken geconstateerd en worden de herstelkosten geraamd op € 35.234,00 exclusief btw.
Een volgend onderzoeksrapport van 12/14 april 2022 van [persoon A] van A en T (productie 4 bij akte van 4 mei 2022 in eerste aanleg van [xxx] Metaal) gaat over de vraag of er sprake is van meerwerk. De conclusie in het rapport luidt dat er sprake is van minderwerk van € 45.908,79.
6.2.1.DCP vorderde in eerste aanleg in conventie, kort weergegeven, veroordeling van [appellanten] tot betaling van:
- € 46.219,23 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, en
- € 875,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.2.2.[xxx] Metaal heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, verderop aan de orde komen.
6.3.1.[xxx] Metaal vorderde in eerste aanleg in reconventie na eiswijziging, kort weergegeven:
primair
IA. een verklaring voor recht dat DCP tekort is geschoten in de uitvoering van de aanneemovereenkomst op grond van de bevindingen van BIJN.nl, CED en A en T;
IB. gehele of gedeeltelijke ontbinding van de aanneemovereenkomst, voor zover het betreft de in de rapporten geconstateerde tekortkomingen en DCP te veroordelen tot vergoeding van schade op te maken bij staat;
subsidiair
1A. veroordeling van DCP tot nakoming van de overeenkomst in het bijzonder tot herstel van de in rapporten van BIJN.nl, CED en A en T genoemde gebreken;
1B. bepaling dat [xxx] Metaal gerechtigd is tot opschorting van elke betalingsverplichting ten opzichte van DCP zolang nakoming niet volledig heeft plaatsgevonden;
1C. veroordeling van DCP tot vergoeding van de als gevolg van de gebreken geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat;
II. veroordeling van DCP tot betaling van de factuur ter hoogte van € 2.078,78 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
III. veroordeling van DCP in de proceskosten.
6.3.2.DCP heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, verderop aan de orde komen.