ECLI:NL:GHSHE:2024:2664

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
200.323.526_02 en 200.323.565_02 en 200.323.708_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van raadsheer in civiele procedure met gelijke rechtsvraag

Op 11 maart 2024 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch een mondelinge uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaten, heeft verzocht om raadsheer mr. A.C. van Campen te wraken, omdat deze eerder betrokken was bij een zaak van haar echtgenoot waarin een vergelijkbare rechtsvraag speelde. De raadsheer heeft echter geen aanleiding gezien om zich te verschonen. Het hof heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM, waarbij de onpartijdigheid van de rechter centraal staat. De voorzitter van de wrakingskamer heeft uiteengezet dat de schijn van vooringenomenheid niet voldoende is om tot wraking over te gaan. Het hof concludeert dat het enkele feit dat de raadsheer eerder een beslissing heeft genomen in een soortgelijke zaak, niet automatisch leidt tot een vrees voor partijdigheid. Het verzoek tot wraking is afgewezen, en de zaken worden voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Zaaknummer: 200.323.526/02; 200.323.565/02; 200.323.708/02
Proces-verbaal van uitspraak van de in het openbaar gehouden mondelinge behandeling van de wrakingskamer van dit gerechtshof op 11 maart 2024,
in de zaak met zaaknummer 200.323.526/01 van
[appellante],
wonende [woonplaats] ,
appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. M.J.W. van Ingen te 's-Hertogenbosch,
tegen:
mr. [curator] ; in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [B.V.] B.V. in Liquidatie,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. R. van der Pas te Eindhoven
en in de zaak met zaaknummer 200.323.708/01 van
[appellante],
wonende [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M.J.W. van Ingen te 's-Hertogenbosch,
tegen:
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J. Meuleman te Amsterdam.
en in de zaak met zaaknummer 200.323.565/01 van
[appellante],
wonende [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. R.P.G. Schelvis te 's-Hertogenbosch,
tegen:
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J. Meuleman te Amsterdam.
Appellante [appellante] , hierna te noemen: “verzoekster”, heeft op 11 maart 2024 schriftelijk een verzoek strekkende tot wraking van mr. A.C. van Campen, raadsheer in de civiele sector van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, hierna te noemen: de raadsheer, ingediend.
Tegenwoordig zijn:
mr. J.W. van Rijkom, voorzitter,
mr. P.M. Arnoldus Smit en mr. E.H Schulten, raadsheren,
mr. T. Kuijs, griffier.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
- [betrokkene 1] , schriftelijk gevolmachtigd door namens verzoekster,
- mr. M.J.W. van Ingen en mr. R.P.G. Schelvis, advocaten van [appellante] ,
- mr. [curator] q.q.,
- mr. R. van der Pas, advocaat van de curator,
- de heer [betrokkene 2] , namens [geïntimeerde] ,
- mr. J. Meuleman, advocaat van [geïntimeerde] .

1.Het procesverloop

1.1.
Bij brief van 8 maart 2024 heeft mr. Schelvis aan de kamer van het hof die bovengenoemde drie zaken behandelt, het volgende geschreven: “(…) Cliënte heeft mij gevraagd om aan uw gerechtshof het verzoek te doen om raadsheer mr. A.C. van Campen te vervangen door een andere raadsheer, nu hij eerder betrokken is geweest bij de procedure welke heeft geleid tot het arrest d.d. 19 december 2023 (en waarbij dus feitelijk dezelfde rechtsvraag centraal stond) en waartegen cassatie wordt aangetekend.
Ik wil Uw hof dan ook in overweging geven om de inhoud van dit schrijven onder de
aandacht te brengen van raadsheer mr. A.C. van Campen, zodat er voor aanvang van de
mondelinge behandeling door hem een afweging kan worden gemaakt om wel/niet als
raadsheer in de thans tussen partijen lopende procedures te blijven optreden.”.
1.2.
Bij e-mailbericht van maandag 11 maart 2024 om 09:48 uur heeft de griffie namens de kamer aan mr. Schelvis (met cc. aan mrs. Van Ingen, Van der Pas en Meuleman) medegedeeld:
“Het hof heeft kennisgenomen van uw verzoek van afgelopen vrijdag 8 maart jl. Het hof ziet geen aanleiding uw verzoek te honoreren en raadsheer mr. A.C. van Campen ziet geen aanleiding te verzoeken om zich te mogen verschonen.”
1.3.
In aansluiting op de mededeling onder 1.2 heeft mr. Schelvis, mede namens mr. Van Ingen, bij e-mailbericht van 11 maart 2024 om 11:34 uur medegedeeld namens zijn cliënte een wrakingsverzoek in te dienen tegen mr. A.C. van Campen in de in aanhef genoemde hoofdzaken.
1.4
Na ontvangst van voornoemd wrakingsverzoek zijn partijen in bovengenoemde zaaknummers door de griffie geïnformeerd dat de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek om 12:30 uur die dag zal plaatsvinden.

2.Standpunten en inlichtingen

2.1.
Namens verzoekster wordt – samengevat – het volgende aangevoerd. Er is een procedure geweest tussen [geïntimeerde] enerzijds en de heer [betrokkene 1] anderzijds waarin dezelfde rechtsvraag centraal heeft gestaan als in de onderhavige procedures. In oktober 2023 is in die zaak een mondelinge behandeling geweest. Vervolgens is er in december 2023 een arrest gewezen waarvan is aangekondigd dat daartegen cassatieberoep wordt ingesteld. Omdat de zaken zo met elkaar verwezen zijn, is er overleg geweest met cliënte en besloten is om eerst een e-mail naar het hof te sturen met daarin de vraag of er een mogelijkheid is dat de raadsheer zich zou verschonen. Nadat hierop als reactie is gekomen dat de raadsheer geen aanleiding ziet zich te verschonen, stelt verzoekster dat de schijn van vooringenomenheid is gewekt en om die reden is het verzoek tot wraking ingediend.
2.2.
De raadsheer voert – samengevat – het volgende aan. Er is geen sprake van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade is toegebracht. Dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak is onvoldoende om partijdigheid aan te nemen. Er zijn geen bijkomende omstandigheden aangevoerd.
Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld worden namens de curator en [geïntimeerde] de volgende inlichtingen verstrekt:
2.3.
Namens de curator: er bestaat geen grond tot wraking, zeker niet in zaaknummer 200.323.526/01 nu deze zaak geen vordering betreft die al dan niet is overgenomen. Nu de curator geen partij is in de andere zaken, is het ook onbekend wat de achtergrond is van deze zaken. Gelet hierop staat in ieder geval in voornoemd zaaknummer niets in de weg om de procedure door te laten gaan.
2.4.
Namens [geïntimeerde] : de indruk bestaat dat het verzoek tot wraking alleen wordt gedaan omdat de vorige procedure verkeerd is uitgepakt voor de heer [betrokkene 1] . Als hij die procedure had gewonnen, dan was er vandaag waarschijnlijk geen verzoek tot wraking ingediend. Het enkele feit dat een rechter eerder betrokken is geweest in soortgelijke zin en in ongunstige zin heeft beslist, is geen grond voor wraking. [geïntimeerde] is dan ook verbaasd dat dit verzoek nu komt. Gelet op het feit dat een eerder verzoek tot uitstel van de zijde van verzoekster is afgewezen, laat het verzoek tot wraking een onbestemd gevoel achter.
2.5.
Namens verzoekster wordt nog het volgende naar voren gebracht. De suggestie die door [geïntimeerde] wordt gewekt dat het verzoek tot wraking uitsluitend wordt gedaan om uitstel te creëren, werpt verzoekster verre van zich. De reden om het verzoek tot wraking in te dienen is uitsluitend gelegen in het feit dat het hier niet gaat om betrokkenheid van de raadsheer in een soortgelijke zaak, maar in een identieke zaak bij dezelfde partijen. Dezelfde rechtsvraag speelt ook in de zaak tegen de curator.
De zitting wordt geschorst. Na heropening van de zitting spreekt de voorzitter de navolgende beslissing uit [1] .

3.De uitspraak

3.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient onderscheid gemaakt te worden tussen de subjectieve en objectieve aspecten van de gestelde (vrees voor) vooringenomenheid van de rechter. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter bij die feiten of in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. De rechter dient zich in dat geval van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn. Dit is de objectieve partijdigheid, met andere woorden de
schijn van partijdigheid kan voldoende zijn om de rechter te wraken.
3.4.
Het enkele feit dat een rechter eerder een beslissing heeft gegeven ten aanzien van de echtgenoot van verzoekster brengt niet mee dat deze rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is, vgl. HR 1 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:292.
Dat de zaak van de echtgenoot van verzoekster is behandeld door een kamer van het hof waarin een lid zitting had (mr Van Campen) en waarin volgens verzoekster eenzelfde rechtsvraag wordt behandeld als in de eerdere zaak levert niet een zwaarwegende aanwijzing op als bedoeld in 5.2, vgl. ook HR 14 november 2014,
ecli:nl:hr2014:3041,rov.
2.2.2.
3.5.
Het verzoek is dus ongegrond en zal worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof (de wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de zaken worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
griffier voorzitter

Voetnoten

1.onder hernummering van de rov.