In deze zaak gaat het om een geschil tussen een verhuurder en een huurder over een woning die op grond van het bestemmingsplan alleen als bedrijfswoning mocht worden bewoond. De huurder heeft de overeenkomst opgezegd na een handhavingsverzoek van de gemeente Meerssen, die handhavend optrad tegen het gebruik van de woning als reguliere woning. De huurder vorderde schadevergoeding op basis van artikel 7:208 BW, terwijl de verhuurder stelde dat de huurder de woning niet in goede staat had opgeleverd en boetes had verbeurd wegens onvoldoende onderhoud van de tuin en het weigeren van toegang tot het gehuurde. Het hof oordeelde dat het gebrek aan woonbestemming een tekortkoming van de verhuurder opleverde, waardoor de huurder recht had op schadevergoeding. De vorderingen van de verhuurder in reconventie werden afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die de huurder in het gelijk had gesteld en de schadevergoeding had toegewezen. De verhuurder werd veroordeeld in de proceskosten van de huurder.