ECLI:NL:GHSHE:2024:2625

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
200.241.533_04
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade door whiplash: schadevergoeding en procesgang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake letselschade als gevolg van een whiplash. De appellante, die in 2003 betrokken raakte bij een aanrijding, vordert schadevergoeding van Allianz Benelux N.V. voor verlies van verdienvermogen, immateriële schade en andere kosten. Het hof heeft op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan en de vorderingen van de appellante grotendeels toegewezen. De appellante heeft onder andere schadevergoeding gevorderd voor het verlies van verdienvermogen over de periode van september 2007 tot 1 januari 2024, alsmede voor toekomstige schade en immateriële schade. Het hof heeft vastgesteld dat de klachten van de appellante het gevolg zijn van het ongeval en dat er een causaal verband bestaat tussen het ongeval en de klachten. Allianz heeft verweer gevoerd, maar het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van de appellante toewijsbaar zijn. De schadevergoeding is vastgesteld op verschillende bedragen, waaronder €474.988,00 voor verlies van verdienvermogen en €20.000,00 voor immateriële schade. Daarnaast is Allianz veroordeeld tot het verstrekken van een fiscale garantie en tot betaling van de proceskosten. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van de appellante toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.241.533/04
arrest van 20 augustus 2024
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: L.M.M. Rohof,
tegen
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
Allianz Benelux N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] (België),
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Allianz,
advocaat: mr H.A. Kragt.
1. 2. 3. 4. 5.
6. Het geding in hoger beroep
6.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 30 mei 2023 (hierna: het tussenarrest);
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 22 augustus 2023, met de daarin genoemde stukken;
  • de akte wijziging van eis van [appellante] van 19 september 2023;
  • de antwoordakte van Allianz, met producties 39 en 40 van 31 oktober 2023;
  • de antwoordakte van [appellante] van 12 december 2023.
6.2. Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
6.3. [appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen de door Allianz overgelegde producties 39 en 40 bij de antwoordakte van 31 oktober 2023. Het hof heeft inderdaad op zitting beslist dat producties bij de akte wisseling na mondelinge behandeling niet zijn toegestaan. Gelet op het belang van een goede procesorde en het belang van hoor- en wederhoor, komt het hof daarop terug en zal het hof de producties 39 en 40 toestaan, zodat Allianz zich volledig kan verweren tegen de gewijzigde eis (zie hierna onder 7.2). Op nieuwe stellingen van [appellante] in haar antwoordakte zal geen acht worden geslagen omdat Allianz hierop niet meer heeft kunnen reageren.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Na wijziging van eis vordert [appellante] in hoger beroep vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende:
7.1.1.
Allianz te veroordelen om aan [appellante] te betalen terzake het verlies van verdienvermogen (waaronder pensioenschade) over de periode september 2007 tot 1 januari 2024: tot een bedrag ad € 474.988,00 nog te vermeerderen met de wettelijke rente over deze verschenen schade vanaf datum ongeval 4 september 2003 tot kapitalisatiedatum ad
€ 105.491,67, alsmede;
7.1.2.
Allianz te veroordelen terzake toekomstige schade vanaf 1 januari 2024 tot aan haar pensioengerechtigde leeftijd aan [appellante] te betalen:
  • Primair: een bedrag van € 1.741.536,00;
  • Subsidiair: een bedrag van € 982.025,00 nog te vermeerderen met een bedrag van € 25.936,00 voor gekapitaliseerde kosten voor begeleiding naar werk, alsmede;
7.1.3.
Allianz te veroordelen om aan [appellante] te betalen terzake overige materiële schade (betaalde kosten expertises) een bedrag ad € 13.101,91, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede;
7.1.4.
Allianz veroordelen om aan [appellante] te betalen terzake immateriële schade een bedrag ad € 30.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval d.d. 4 september 2003, tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede;
7.1.5.
Allianz te veroordelen aan [appellante] in verband met de haar toekomende schadevergoeding een deugdelijke fiscale garantie te verstrekken, teneinde het netto-karakter van deze vergoeding te waarborgen, alsmede;
7.1.6.
Allianz te veroordelen in de kosten van dit geding, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen arrest, en voor het geval voldoening niet binnen genoemde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het einde van bedoelde termijn voor voldoening, tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met een bedrag voor nakosten conform het gebruikelijke liquidatietarief.
7.2.
Allianz voert verweer tegen de vordering, maar maakt alleen bezwaar tegen de wijziging van eis, onder de voorwaarde dat zij in haar mogelijkheden om verweer te voeren wordt beknot. Daar is geen sprake van, nu zij schriftelijk op de gewijzigde eis heeft gereageerd en in dat verband ook nadere stukken heeft overgelegd. Het hof zal daarom op de vermeerderde eis beslissen.
Niet terugkomen op bindende eindbeslissingen
7.3.
Het hof heeft in rechtsoverwegingen 4.3 tot en met 4.14 van het tussenarrest beslist dat het ongeval de klachten van [appellante] veroorzaakt heeft en dat de klachten van [appellante] aan het ongeval kunnen worden toegerekend. Allianz verzoekt het hof om op deze beslissingen terug te komen.
7.4.
Het gaat hier om bindende eindbeslissingen waar het hof in beginsel aan gebonden is. Daarvan kan het hof alleen terugkomen als die beslissingen berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Daarvan is geen sprake. Met betrekking tot de aard van de klachten van [appellante] heeft het hof beslist dat er sprake is van een consistent, consequent en samenhangend klachtenpatroon. Dat blijkt niet alleen uit de medische rapportages, maar uit wat [appellante] (onweersproken) over haar persoonlijke omstandigheden en arbeidsverleden stelt. Zij heeft na het ongeval de hbo-studie voor haar “droomberoep, sportfysiotherapeut” [1] gestaakt en is uiteindelijk ook gestopt met het beoefenen van Taekwondo. Zij heeft getracht (ander) werk te vinden, maar is voor schoonmaakwerk in de proeftijd ontslagen omdat zij dit werk door haar klachten niet kon verrichten en heeft haar werkzaamheden in 2009 in de kantine van IBN [locatie] moeten beëindigen, omdat zij door haar klachten niet aan de gevraagde werktijd kon voldoen. De deelname aan een werkervaringsprogramma (o.a. inpakwerkzaamheden) onder auspiciën van de gemeentelijke sociale dienst werd na verloop van tijd beëindigd, wegens gebrek aan perspectief op de arbeidsmarkt. Zij ontvangt nu een bijstandsuitkering, maar is vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Allianz heeft dat allemaal niet concreet betwist. Die levensloop van [appellante] ná ongeval is volstrekt niet te rijmen met het verweer van Allianz dat er geen sprake is van een consistent, consequent en samenhangend klachtenpatroon bij het in aanmerking genomen causaal verband (zie ook hierna 7.5).
7.5.
Met betrekking tot het causaal verband stelt Allianz zich – bij herhaling – op het standpunt dat deze klachten niet passen bij een aanrijding met lage snelheid. Het hof heeft geoordeeld – en ook dat is een bindende eindbeslissing – dat het gaat om whiplashklachten die passen bij een aanrijding van achteren en waarvoor geen andere verklaring aangewezen kan worden. Het hof overweegt dat achteraf niet exact kan worden gereconstrueerd hoe het ongeval heeft plaatsgevonden en welke krachten daarbij zijn uitgeoefend op het hoofd en de nek van [appellante] . Het betoog van Allianz dat de auto die [appellante] heeft aangereden op het moment van de botsing niet met hoge snelheid reed, is niet voldoende om op basis daarvan te kunnen oordelen dat het oordeel van het hof dat de klachten het gevolg zijn van de aanrijding juridisch of feitelijk onjuist zou zijn. Deze betwisting van het causaal verband tussen ongeval en klachten is immers niet voldoende onderbouwd.
7.6.
Het hof zal daarom niet terugkomen op de bindende eindbeslissingen in het tussenarrest. Dat betekent dat het hof toekomt aan de beoordeling van de (gewijzigde) eis.
Schadebegroting: hypothetische situatie
7.7.
[appellante] vordert schadevergoeding. Schade wordt begroot door een vermogensvergelijking: de feitelijke situatie met het ongeval wordt vergeleken met de hypothetische situatie zonder ongeval. De hypothetische situatie zonder ongeval, als meest waarschijnlijke ontwikkeling en onder het afwegen van de goede en kwade kansen, zou naar het oordeel van het hof zijn geweest dat [appellante] zou zijn gaan werken als sportfysiotherapeut vanaf het einde van de opleiding in 2007 tot aan de datum van haar pensioen. Zij volgde een opleiding hbo fysiotherapie en tot aan het ongeval zijn er geen aanwijzingen dat zij die opleiding of carrière niet zou hebben kunnen behalen. Zij had affiniteit met (top-)sport en was enthousiast over de opleiding. Door Allianz zijn onvoldoende omstandigheden aangedragen die maken dat – het ongeval weggedacht – van een andere ontwikkeling of eerder uitvallen van [appellante] kan worden uitgegaan.
7.8.
Het hof zal bij het begroten van de (pensioen)schade er ook van uitgaan dat [appellante] de specialisatie sportfysiotherapeut zou gaan uitoefenen, zodat het hof zal aansluiten bij het daarbij passende salaris en bijdrage aan de pensioenregeling door een werkgever. Het verweer van Allianz dat gelet op het havodiploma en de aangevangen hbo-opleiding er niet van kan worden uitgegaan dat [appellante] de vereiste master-graad zou (kunnen) behalen, passeert het hof. [appellante] had de vereiste vooropleiding en zij was gemotiveerd voor juist déze studie: na uitgeloot te zijn in 2002 ging ze een jaar werken om in 2003 een nieuwe poging te doen. En na het ongeval in het eerste jaar van haar studie uitgevallen, heeft [appellante] het opnieuw geprobeerd (zie noot 1). [appellante] had bovendien een duidelijke affiniteit met (top-)sport, zodat het hof het voldoende aannemelijk acht dat [appellante] (op een later moment) alsnog de vereiste mastergraad zou behalen om de specialisatie sportfysiotherapeut uit te oefenen, of zonder mastergraad feitelijk equivalent (beloond) werk zou gaan verrichten.
Er zijn door Allianz voorts onvoldoende concrete aanwijzingen aangedragen om bij de schade begroting ervan uit te gaan dat [appellante] na afronding van haar studie in deeltijd zou zijn gaan werken. Het beoefenen van een sport is immers in het algemeen te combineren met een werkweek van 40 uur.
Schadebegroting: feitelijke situatie
7.9.
De feitelijke situatie (op basis van het partijdebat: tot 1 januari 2024) is bekend: [appellante] had in die periode een bijstandsuitkering (Abw- of PW-uitkering).
7.10.
Allianz betoogt dat uit de medische beoordeling volgt dat enig verdienvermogen resteert en dat daarom het niet (volledig) aan het ongeval toegerekend kan worden dat [appellante] afhankelijk is geweest van een uitkering (zie daarover ook onder 7.14 hierna). Het hof volgt Allianz hierin niet.
7.11.
Het hof is van oordeel dat uit de met deskundigenberichten onderbouwde stellingen van [appellante] over haar arbeidsverleden voldoende volgt dat het feit dat zij geen betaalde arbeid heeft kunnen vinden, rechtstreeks het gevolg is van haar klachten. Omdat die klachten ongevalsgevolg zijn, zal het hof bij de schadebegroting uitgaan van de daadwerkelijke situatie. Daarbij betrekt het hof ook dat de schadeafhandeling inmiddels meer dan 20 jaar sinds het ongeval heeft geduurd en dat Allianz ook nauwelijks heeft ingezet op re-integratie: zij heeft niet meer aangeboden dan één training/re-integratieproject bij het Winnock in 2004, en een eenmalig gesprek met een registerarbeidsdeskundige in 2007. Anders dan Allianz betoogt, ziet het hof in het dossier voldoende aanwijzingen dat [appellante] wel gemotiveerd was om te re-integreren. Dat zij de terugkomdag van het Winnock traject niet heeft bijgewoond, maakt dat niet anders.
7.12.
Alle andere activiteiten die gericht zijn geweest op deelname aan de arbeidsmarkt, zijn door [appellante] zelf ontplooid. Uit de het rapport van de registerarbeidsdeskundige [persoon A] (2007) blijkt dat zij op dat moment gemotiveerd was voor een beroepsscholing, en dat [appellante] na omscholing werk zou moeten kunnen vinden, dat zij “
ook vanuit de beperkingen geredeneerd” zou moeten kunnen vinden. Het hof ziet voldoende aanwijzing dat het aan de concentratie- en pijnklachten van [appellante] heeft gelegen dat het traject van omscholing niet succesvol is geweest. In 2011 heeft er neurologisch onderzoek plaatsgevonden. De onderzoeker, [de neuroloog] , schrijft over het arbeidsverleden van [appellante] [2] : “[ [appellante] ]
is verder in 2008 of 2009 enkele weken werkzaam geweest bij de thuiszorg gedurende 3 uur/dag, waarbij ze huishoudelijke werkzaamheden verrichtte. Ze stelt echter dat dit met een zodanige toename van nek- en hoofdpijnklachten gepaard ging dat ze na enkele weken dit werk heeft opgegeven. Doorgaans was ze thuis na het werken uitgeteld. Verder werkt ze al 4 jaar gedurende 2 dagdelen van 3 uur via de gemeente met computers, waarbij ze data's verwerkt. Daarbij heeft ze moeite om langdurig geconcentreerd te werken achter de computer omdat ze dan meer last van nekpijnklachten krijgt. Voorts heeft ze in 2009 via arbeidsbemiddeling een aantal ochtenden in de week in een keuken gewerkt, maar vanwege toename van de nekpijnklachten, waardoor ze regelmatig moest afbellen, heeft ze dit werk na enkele weken eveneens opgegeven.” Op verzoek van haar advocaat heeft een registerarbeidsdeskundige van Synapsis in 2015 een rapport [3] opgesteld ter onderbouwing van de vordering van [appellante] . Over haar arbeidsverleden en re-integratiepogingen schrijft de deskundige: “
Via de afdeling WWB heeft [ [appellante] ] vanaf 2008 tot 2013 bij de Rotonde, een re-activeringstraject van de Gemeente gevolgd. Ze verrichtte toen, onder begeleiding, 2 x 3 uur per week licht productiewerk en een beetje administratieve werkzaamheden. Zij kon niet altijd per week aan de gevraagde werktijden voldoen, wegens haar beperkingen. In 2013 is dit traject gestaakt, omdat het traject alleen ingezet kon worden voor bijstandsgerechtigden met een arbeidspotentieel. Betrokkene viel daar niet onder.
Momenteel wordt er vanuit de afdeling WWB van de Gemeente Oss geen activiteiten meer voor betrokkene ondernomen om haar te reactiveren of te re-integreren In enige vorm van arbeid wegens onvoldoende kansen.” In haar akte van 29 november 2022 gaat [appellante] hier ook op in en verwijst zij naar (vrijwilligers)werk dat zij sindsdien heeft verricht bij “Wat de pot schaft” en tennisvereniging TOZ.
7.13.
Allianz heeft dat allemaal – tijdens de mondelinge behandeling en de aktewisseling daarna – niet (voldoende gemotiveerd) weersproken. Het hof gaat er daarom vanuit dat [appellante] aan verschillende re-integratietrajecten heeft meegedaan en zo heeft geprobeerd (weer) betaalde arbeid te vinden. Voor het betoog van Allianz dat [appellante] sinds het ongeval ervoor gekozen zou hebben niet te werken, ziet het hof onvoldoende grond.
Schadebegroting: Bijstandsuitkering
7.14.
Door Allianz is ter zitting erkend dat de bijstandsuitkering die [appellante] heeft ontvangen, zal worden teruggevorderd zodra zij een schadevergoeding ontvangt, die ook ziet op verlies van verdienvermogen op de periode dat zij de uitkering ontving. Voor de berekening van de vermogensschade van [appellante] moet dus rekening worden gehouden met de uitkering én de terugvordering ervan. Per saldo wordt de schade van [appellante] (het verlies van verdienvermogen) berekend alsof zij de bijstandsuitkering die zij zal moeten terugbetalen, niet heeft ontvangen.
Schadebegroting: na 1 januari 2024
7.15.
[appellante] vordert ook schadevergoeding vanaf 1 januari 2024. Voor die periode, grotendeels nog in de toekomst, geldt dat het hof de schade moet schatten en de goede en kwade kansen moet afwegen. Voor zover het gaat om de toekomst, komt het volgens vaste rechtspraak aan op de ‘redelijke verwachtingen’ ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen. De [arbeidsdeskundige] heeft geconcludeerd dat [appellante] , “[
r]
ekening houdende met de in de FML van [de verzekeringsarts] gestelde beperkingen en een feitelijk Vmbo-niveau (zelfstandigheidsgradatie 1 t/m 3)” in staat moet worden geacht om “
eenvoudige administratieve werkzaamheden of eenvoudige productiewerkzaamheden” te verrichten en daarmee inkomsten te generen, volgens de deskundige, gaat het daarbij om “
functies van circa 115% van het minimumloon.” Voor de begroting van de schade van [appellante] in de toekomst, de periode vanaf 1 januari 2024 ziet het hof onvoldoende grond om daaraan voorbij te gaan. Voor de begroting zal het hof daarom ervan uitgaan dat, nu [appellante] op dit moment op afstand tot de arbeidsmarkt staat, zij na/met begeleiding in de toekomst in staat zal zijn betaalde arbeid te verrichten.
7.16.
Bij de schadebegroting voor de toekomst zal het hof daarom uitgaan van een resterend verdienvermogen, gelijk aan 115% van het minimumloon. Daarbij gaat het hof, gelet op met name het rapport van [arbeidsdeskundige] dat gebaseerd was op de verzekeringsgeneeskundige rapportage van [de verzekeringsarts] van 19 april 2017, ervan uit dat de klachten en beperkingen van [appellante] ook in de toekomst zullen blijven bestaan en haar verdienvermogen zullen blijven beïnvloeden. Het hof verwerpt daarom het betoog van Allianz dat – ook uitgaande van werk op VMBO niveau – als uitgangspunt zou moeten gelden dat [appellante] (veel) meer dan 115% van het minimumloon zou kunnen verdienen.
7.17.
Gelet op de afstand van [appellante] tot de arbeidsmarkt, zal zij re-integratiekosten moeten maken om haar afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen en om – op den duur – betaalde arbeid te kunnen vinden. Het hof is van oordeel dat ook deze kosten als schade aan het ongeval zijn toe te rekenen. Het hof begroot die schade – zoals gevorderd – op (gekapitaliseerd) € 25.936,00 en zal daarbij ook rekening houden met een termijn van vijf jaar, voor het realiseren van een daadwerkelijk inkomen op het niveau van 115% van het minimum loon, zoals gevorderd.
7.18.
Tot slot verwerpt het betoog van Allianz dat de schadevergoeding in looptijd of hoogte verder zou moeten worden beperkt. Bij de begroting van de in de toekomst te lijden schade is het hof ervan uitgegaan dat de situatie van [appellante] zich zal wijzigen doordat het hof niet alleen uitgaat van een theoretisch verdienvermogen, maar ervan uitgaat dat [appellante] (daartoe begeleid) daadwerkelijk in staat zal zijn om betaalde arbeid te vinden en – tot aan haar pensioendatum – te behouden. Dat is ten opzichte van de huidige situatie een wijziging, en die aanname van het hof voor de toekomst leidt tot een lagere schadevergoedingsplicht van Allianz. Het hof ziet in de stellingen van partijen en de medische gegevens die door partijen zijn ingebracht, onvoldoende grond om aan te nemen dat de klachten en beperkingen van [appellante] in de toekomst niet meer aan het ongeval kunnen worden toegerekend en evenmin is er medische informatie om op te kunnen baseren dat deze klachten op enig moment gedeeltelijk of volledig zullen verdwijnen.
7.19.
Dat betekent dat de primaire vordering van [appellante] (zoals weergegeven onder 7.1.2 onder het eerste punt) niet toewijsbaar is, omdat [appellante] daar bij de schadebegroting uitgaat van geen resterend verdienvermogen, ook voor de periode na 1 januari 2024.
7.20.
De subsidiaire vordering van [appellante] (zoals weergegeven onder 7.1.2 onder het tweede punt) is wel toewijsbaar. Het hof onderschrijft immers de uitgangspunten die [appellante] daaraan ten grondslag legt en de juistheid van de berekening van het gekapitaliseerde bedrag zelf (op basis van de die uitgangspunten) is door Allianz onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Immateriële schadevergoeding
7.21.
[appellante] heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van (kort gezegd) haar immateriële schade. Het gaat hier om een verkeersongeval, dat [appellante] op betrekkelijk jonge leeftijd is overkomen, waarvoor de verzekerde van Allianz aansprakelijk is. Als gevolg van het ongeval heeft [appellante] whiplash klachten gekregen die tot nu toe nooit volledig zijn genezen. Door het ongeval is haar leven, haar toekomstperspectief, ingrijpend en blijvend in negatieve zin veranderd en is er sprake van aanzienlijke gederfde levensvreugde. Zij heeft haar opleiding en haar hobby moeten opgeven, haar “droomberoep” sportfysiotherapeut niet bereikt. Rekening houdend met de feiten en omstandigheden van dit geval, en rekening houdend met eerdere rechterlijke uitspraken begroot het hof de immateriële schade op € 20.000,00. De gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de vergoeding van immateriële schade is toewijsbaar vanaf de ongevalsdatum (4 september 2003). Bij de berekening van de hoogte van de wettelijke rente moet rekening worden gehouden met eventuele aan deze schadevergoeding toe te rekenen betalingen door Allianz.
Materiële schade
7.22.
[appellante] vordert een bedrag van € 13.101,91 aan kosten gemaakt in eerste aanleg en hoger beroep voor het inwinnen van medische expertise en berekenen van de hoogte van de schade.
7.23.
Allianz voert verweer. Zij voert aan dat het hier – met name – gaat om kosten van medische adviseurs en nota’s van [expertise 1] , die schadeberekeningen heeft opgesteld. Volgens Allianz zijn dat partij-rapportages ten behoeve van de gerechtelijke procedure, die daarom niet als buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
7.24.
Het hof is van oordeel dat het hier gaat om redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW, gaat het hier dus om schade van [appellante] . Zij kan daarvan vergoeding vorderen van de aansprakelijke partij. Voor zover deze kosten gedurende de procedures zijn gemaakt, is de regeling van artikel 237 Rv en verder niet van toepassing op deze kosten, omdat het hier niet om de kosten van juridische bijstand of door de rechter benoemde deskundigen gaat. De hoogte van de kosten is verder door Allianz niet bestreden. Het hof zal de vordering toewijzen.
7.25.
[appellante] brengt het door Allianz betaalde voorschot van € 1.500,00 in mindering op haar vordering. Zij vordert opnieuw het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 2.563,49. Het hof zal – zoals gevorderd – het bestreden vonnis van de rechtbank ook op dit punt vernietigen en dit deel van de vordering van [appellante] toewijzen, zodat van dubbeltelling met de in eerste aanleg uitgesproken veroordeling geen sprake is. De gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over het toewezen bedrag is toewijsbaar, voor kosten die voor 10 juni 2015 zijn gemaakt vanaf 10 juni 2015 (zoals toegewezen in eerste aanleg) en voor kosten die na die datum zijn gemaakt, vanaf 15 juni 2015 tot aan de dag van voldoening, zodat bij de berekening van de wettelijke rente rekening moet worden gehouden met eventuele aan deze kosten toe te rekenen betalingen door Allianz.
Fiscale garantie
7.26.
De vordering tot schadevergoeding wegens verlies arbeidsvermogen ziet op netto bedragen. Allianz weerspreekt niet dat zij daarom is gehouden ter zake een deugdelijke fiscale garantie te verstrekken als gebruikelijk.
Bewijs
7.27.
Het hof komt aan verdere bewijslevering niet toe, nu door beide partijen verder geen stellingen zijn ingenomen die zich lenen voor bewijs en die (indien bewezen) tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.
Conclusie
7.28.
De grieven van [appellante] in het principaal hoger beroep slagen, hetgeen tot vernietiging van het bestreden eindvonnis moet leiden. De voorwaarde waaronder de grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep zijn ingesteld, is daarmee vervuld. De grieven in het incidenteel hoger beroep slagen echter niet.
7.29.
Het hof zal daarom de vorderingen tot schadevergoeding van [appellante] toewijzen, zoals hiervoor overwogen.
Proceskosten
7.30.
Dat betekent dat Allianz in eerste aanleg en hoger beroep de in het ongelijk gestelde partij is. Het hof zal Allianz veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het (principaal en incidenteel) hoger beroep.
7.30.1.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] worden vastgesteld op:
- explootkosten
99,98
- griffierecht
78,00
- salaris advocaat
8.027,50
(2,5 punten × tarief 3.211,00)
- totaal:
8.205,48
7.30.2.
De kosten voor de procedure in (principaal) hoger beroep aan de zijde van [appellante] worden vastgesteld op:
- explootkosten
98,01
- griffierecht
2.053,00
- salaris advocaat
18.651,00
(3 punten × appeltarief VIII: € 6.217,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
- totaal:
20.980,01
7.30.3.
De kosten voor de procedure in incidenteel hoger beroep aan de zijde van [appellante] worden vastgesteld op:
- salaris advocaat
4.662,75‬
(1,5 punten × appeltarief VIII: € 6.217,00 × 0,5)
7.31.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

8.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
8.1.
vernietigt het vonnis van 20 december 2017 van de rechtbank Oost-Brabant:
en opnieuw rechtdoende:
8.2.
veroordeelt Allianz tot betaling aan [appellante] van:
8.2.1.
een bedrag van € 474.988,00 aan schadevergoeding terzake het verlies van verdienvermogen (waaronder pensioenschade) over de periode september 2007 tot 1 januari 2024, te vermeerderen met reeds verschenen rente tot aan de kapitalisatie datum van
€ 105.491,67;
8.2.2.
een bedrag van € 982.025,00 aan schadevergoeding voor schade vanaf 1 januari 2024;
8.2.3.
een bedrag van € 25.936,00 aan schadevergoeding voor de kosten van begeleiding naar werk;
8.2.4.
een bedrag van € 13.101,91 aan schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente voor kosten die voor 10 juni 2015 zijn gemaakt vanaf 10 juni 2015 en voor kosten die later zijn gemaakt, vanaf het moment dat de kosten zijn gemaakt tot aan de dag van voldoening;
8.2.5.
een bedrag van € 20.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval 4 september 2003 tot aan de dag van voldoening;
8.3.
veroordeelt Allianz om aan [appellante] in verband met de haar toekomende schadevergoeding een deugdelijke fiscale garantie te verstrekken, teneinde het netto-karakter van deze vergoeding te waarborgen;
8.4.
veroordeelt Allianz in de kosten van beide instanties aan de zijde van [appellante] eerste aanleg vastgesteld op € 8.205,48, en in het hoger beroep vastgesteld op € 20.980,01 (in principaal hoger beroep) en € 4.662,75 (in incidenteel hoger beroep), te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en, als Allianz niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening;
8.5.
veroordeelt Allianz in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na het verschuldigd worden daarvan zijn voldaan,
8.6.
verklaart de veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad,
8.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, O.G.H. Milar en J.G.J. Rinkes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 augustus 2024.
griffier rolraadsheer

Voetnoten

1.memorie van grieven prod 71, rapp. [arbeidsdeskundige] 4.2 en 4.7
2.prod 45 bij inl. dagv.
3.prod 64 bij inl. dagv.