ECLI:NL:GHSHE:2024:2570

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
200.335.876_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verschuldigdheid van dwangsommen in echtscheidingszaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep in een kort geding met betrekking tot de verschuldigdheid van dwangsommen. De appellant, een man, had eerder een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank op 31 mei 2022 de echtscheiding uitsprak. In een kort geding op 7 december 2022 werd de vrouw veroordeeld om een verkoopopdracht voor de echtelijke woning te verstrekken aan een makelaar, met een dwangsom van €100 per dag bij niet-nakoming. De vrouw ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof oordeelde op 14 maart 2023 dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep voor bepaalde onderdelen, maar vernietigde het vonnis van 7 december 2022 en stelde nieuwe voorwaarden voor de verkoop van de woning, inclusief een verhoogde dwangsom van €250 per dag.

In de onderhavige procedure vorderde de vrouw in conventie de opheffing van het executoriaal beslag dat was gelegd door de man ter inning van de dwangsommen. De voorzieningenrechter oordeelde op 21 november 2023 dat het beslag voor een deel moest worden opgeheven en dat de man geen nieuwe executiemaatregelen mocht treffen. De man ging hiertegen in hoger beroep, maar het hof oordeelde dat de vrouw alle adviezen van de makelaar had opgevolgd en dat er geen dwangsommen waren verbeurd. Het hof vernietigde het bestreden vonnis voor zover dat aan zijn oordeel onderworpen was en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan op 13 augustus 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.335.876/01
arrest van 13 augustus 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] (en ook: de man)
advocaat: mr. T.J. Kreeftenberg te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] (en ook: de vrouw)
advocaat: mr. M. van Vliet te Hengelo.
op het bij exploot van dagvaarding van 18 december 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 21 november 2023, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerder in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/397063 / KG ZA 23-468)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met prod. 15b;
  • de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel hoger beroep d.d. 30 januari 2024 met de prod. 1 tot en met 4;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep d.d. 12 maart 2024 met de prod. 16 tot en met 22.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de verschuldigdheid van dwangsommen.

4.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
4.1.
Het hof gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten.
Partijen zijn gehuwd geweest.
[appellant] heeft op 6 november 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij beschikking van 31 mei 2022 de echtscheiding uitgesproken. Op 20 september 2022 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
Bij dagvaarding van 21 oktober 2022 heeft [appellant] in kort geding gevorderd – samengevat – [geïntimeerde] te veroordelen om een opdracht tot verkoop van de echtelijke woning (hierna: de woning) te verstrekken aan [xxx] makelaardij te [vestigingsplaats] , en alle handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor de spoedige verkoop van de woning aan een derde, waaronder het opvolgen van alle schriftelijke adviezen van de makelaar, een en ander op straffe van een dwangsom.
Bij vonnis van 7 december 2022 (zaaknummer C/01/386374 / KG ZA 22-509) heeft de voorzieningenrecht het volgende beslist:
“De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een verkoopopdracht te verstrekken aan makelaarskantoor [xxx] makelaardij te [vestigingsplaats] tot verkoop van de woning aan de [adres] te [plaats] voor een door de makelaar te bepalen vraag- en laatprijs waarbij de woning uiterlijk op 20 maart 2023 moet worden opgeleverd,
5.2.
veroordeelt de vrouw om alle handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor de verkoop van de woning aan een derde,
5.3.
veroordeelt de vrouw om alle schriftelijke adviezen van de makelaar ter bevordering van de woning aan een derde direct op te volgen,
5.4.
veroordeelt de vrouw om uiterlijk op 20 maart 2023 mee te werken aan levering van de woning en de woning en in dat kader schoon, leeg en verkoopklaar op te leveren.
5.5.
veroordeelt de vrouw om mee te werken aan voldoening van de hypotheekschulden aan Florius en Defam uit de verkoopopbrengst van de woning door het verstrekken van een opdracht aan de notaris die de akte van levering zal passeren om deze schulden rechtstreeks aan Floruis en Defam te voldoen uit de bij hem in depot staande verkoopopbrengst,
5.6.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 100,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.2. of 5.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,-- is bereikt,
5.7.
bepaalt dat indien de vrouw niet voldoet aan de veroordelingen onder 5.1., 5.4. of 5.5. dit vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen van de vrouw die noodzakelijk zijn voor het [het hof leest:] verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar, de levering van de woning aan de koper en de opdracht aan de notaris om de hypotheekschulden uit de verkoopopbrengst te voldoen,
(...)”
Bij exploot van 15 december 2022 is de grosse van dit vonnis van 7 december 2022 aan [geïntimeerde] betekend, met gelijktijdig bevel aan haar om aan de inhoud van het vonnis te voldoen.
[geïntimeerde] is hiervan in hoger beroep gekomen. Bij arrest van 14 maart 2023 (zaaknummer 200.321.112/01), zoals verbeterd bij arrest van 13 juni 2023, heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (omwille van de leesbaarheid) het volledige dictum van het vonnis van 7 december 2022 vernietigd en het volgende beslist:
“5.1. verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de beslissing in het vonnis van 7 december 2022 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, onder 5.4 ter zake van het schoon, leeg en verkoopklaar opleveren van de woning en onder 5.6 voor zover die veroordeling is verbonden aan de veroordeling onder 5.7;
5.2.
vernietigt het vonnis van 7 december 2022 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch en opnieuw rechtdoende:
5.3.
veroordeelt de vrouw om binnen veertien dagen na de dag waarop het bestreden vonnis aan de vrouw is betekend een verkoopopdracht te verstrekken aan makelaarskantoor [xxx] makelaardij te [vestigingsplaats] tot verkoop van de woning aan de [adres] te [plaats] voor een door de makelaar te bepalen vraag- en laatprijs waarbij de woning uiterlijk op 20 maart 2023 moet worden opgeleverd;
5.4.
veroordeelt de vrouw om alle handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor de verkoop van de woning aan een derde;
5.5.
veroordeelt de vrouw om alle schriftelijke adviezen van de makelaar ter bevordering van de [het hof leest: verkoop van de] woning aan een derde direct op te volgen;
5.6.
veroordeelt de vrouw om mee te werken aan de levering van de woning en de woning en in dat kader schoon, leeg en verkoopklaar op te leveren;
5.7.
veroordeelt de vrouw om mee te werken aan de voldoening van de hypotheekschulden aan Florius en Defam uit de verkoopopbrengst van de woning door het verstrekken van een opdracht aan de notaris die de akte van levering zal passeren om deze schulden rechtstreeks aan Florius en Defam te voldoen uit de bij hem in depot staande verkoopopbrengst;
5.8.
veroordeelt de vrouw om met ingang van de dag waarop het bestreden vonnis van 7 december 2022 aan de vrouw is betekend, aan de man een dwangsom te betalen van € 250,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.4, 5.5, 5.6 of 5.7 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,-- is bereikt;
5.9.
bepaalt dat indien de vrouw niet voldoet aan de veroordelingen onder 5.3, 5.6. of 5.7 dit arrest in de plaats treedt van de rechtshandelingen van de vrouw die noodzakelijk zijn voor het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar, het tekenen van de verkoopovereenkomst, de levering van de woning aan de koper en de opdracht aan de notaris om de hypotheekschulden uit de verkoopopbrengst te voldoen;
(...)”
De woning is op 3 april 2023 aan een derde verkocht en op 22 mei 2023 geleverd aan de koper.
Op 22 mei 2023 heeft [appellant] conservatoir derdenbeslag doen leggen ten laste van [geïntimeerde] .
Bij exploot van 21 augustus 2023 is [geïntimeerde] aangezegd dat zij niet aan het bevel in het exploot van 15 december 2022 heeft voldaan en dat daarom wordt overgegaan tot opeising van de dwangsommen die zijn verbeurd in de periode van 15 december 2022 tot en met 24 maart 2023 tot het (maximale) bedrag van € 25.000,--. Bij datzelfde exploot is aan [geïntimeerde] betekend de grosse van het arrest van het hof van 14 maart 2023 en van het arrest van 13 juni 2023, strekkende tot verbetering van het eerdere arrest, met bevel om aan de in die arresten uitgesproken veroordelingen te voldoen. Tevens is bij die gelegenheid aangezegd dat het op 22 mei 2023 gelegde conservatoir derdenbeslag op grond van het bepaalde in art. 704 Rv is overgegaan in een executoriaal beslag.
De procedure bij de rechtbank in kort geding
in conventie
4.2.1.
In conventie vordert [geïntimeerde] , samengevat, en voor zover in hoger beroep van belang, bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
opheffing van het executoriaal beslag;
Subsidiair:
schorsing van de in gang gezette executie ter inning van € 25.000,-- aan dwangsommen totdat in de nog aanhangig te maken bodemzaak een onherroepelijke verklaring voor recht is gegeven, en [appellant] te verbieden verdere of nieuwe executiemaatregelen te treffen ter inning van de dwangsommen, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per overtreding, te vermeerderen met € 500,-- voor iedere dag of dagdeel dat die overtreding voortduurt, tot een maximum van € 25.000,--;
met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
4.2.2.
[appellant] heeft de stellingen van [geïntimeerde] weersproken en heeft geconcludeerd tot afwijzing van haar vorderingen.
in reconventie
4.2.3.
In reconventie vordert [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen in de werkelijke proceskosten tot een bedrag van € 4.000,-- dan wel de proceskosten conform het liquidatietarief.
4.2.4.
[geïntimeerde] heeft de vordering in reconventie weersproken.
4.2.5.
In het vonnis van 21 november 2023 heeft de voorzieningenrechter als volgt beslist:
in conventie
5.1.
heft op het ten laste van de vrouw gelegde executoriale derdenbeslag voor zover dat derdenbeslag is gelegd uit hoofde van verbeurde dwangsommen en voor zover dat een bedrag van € 8.000,- te boven gaat;
5.2.
verbiedt de man de verdere executie van het vonnis van 7 december 2022 voort te zetten of nieuwe executiemaatregelen te treffen, voor zover deze executie ziet op het innen van verbeurde dwangsommen boven een bedrag van € 8.000,-, totdat in rechte anders is beslist;
5.3.
veroordeelt de man een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen van de man af,
in conventie en in reconventie
5.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
De procedure bij het hof
4.3.1.
[appellant] heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij vordert in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad, dat het hof het vonnis van 21 november 2023 vernietigt voor zover daartegen hoger beroep is ingesteld en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vorderingen van [geïntimeerde] worden afgewezen en te bepalen dat [geïntimeerde] een bedrag van € 25.000,-- aan dwangsommen heeft verbeurd, waarbij dient te gelden dat [geïntimeerde] voor iedere aanwijzing van de makelaar die zij niet heeft opgevolgd een dwangsom van € 250,-- verbeurd heeft, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
Hij heeft daartoe drie grieven aangevoerd.
4.3.2.
[geïntimeerde] heeft de grieven weersproken en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. [geïntimeerde] heeft in het principale hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] . In het incidentele hoger beroep vordert [geïntimeerde] , bij arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om het vonnis van de voorzieningenrechter te vernietigen voor zover daartegen incidenteel hoger beroep is ingesteld en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
primair
I. [geïntimeerde] in het kader van de verkoop van de woning alle adviezen van de makelaar heeft opgevolgd en geen dwangsommen heeft verbeurd;
II. het executoriaal beslag door [appellant] dient te worden opgeheven;
subsidiair
III. de door [appellant] in gang gezette executie ter inning van € 25.000,-- te schorsen voor onbepaalde tijd en hem ook te verbieden verdere of nieuwe executiemaatregelen te treffen ter inning van deze dwangsommen, althans een zodanige voorziening te treffen die het hof geraden voorkomt, zulks op straffe van € 500,-- per overtreding, te vermeerderen met € 500,-- voor iedere dag (of dagdeel) waarop de overtreding voortduurt, met een maximum van € 25.000,--, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
primair en subsidiair
IV. [appellant] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties € 7.000,--, te vermeerderen met BTW en het griffierecht.
[geïntimeerde] voert daartoe vier grieven aan.
4.3.3.
[appellant] heeft de grieven in het incidentele hoger beroep weersproken en geconcludeerd tot afwijzing van het door [geïntimeerde] gevorderde.
4.4.
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep zoveel mogelijk per onderwerp bespreken.
Spoedeisend belang
4.5.1.
Voordat het hof toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de grieven in hoger beroep, zal het hof beoordelen of in deze zaak sprake is van een spoedeisend belang.
4.5.2.
Het
hofstelt daarbij voorop dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is (vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
Naar het oordeel van het hof ligt in de stellingen van partijen alsmede in de aard van de vorderingen over en weer het spoedeisend belang van de vorderingen in principaal en in incidenteel hoger beroep voldoende besloten.
In incidenteel hoger beroep
Voordat het hof toekomt aan de behandeling van de grieven van [appellant] ziet het hof aanleiding om eerst de grieven [geïntimeerde] in het incidenteel hoger beroep te behandelen.
schriftelijke adviezen van de makelaar (grieven 1 tot en met 3 [geïntimeerde] )
4.6.1.
De grieven 1 tot en met 3 in incidenteel hoger beroep richten zich in de kern naar de uitleg door de voorzieningenrechter van de veroordeling van [geïntimeerde] om alle schriftelijke adviezen van de makelaar ter bevordering van de woning aan een derde direct op te volgen (rov. 5.5. van het arrest van 14 maart 2023; verbeterd bij arrest van 13 juni 2023).
In haar toelichting merkt
[geïntimeerde]het volgende op. De voorzieningenrechter gaat er ten onrechte van uit dat [geïntimeerde] , omdat zij met uitsluiting van [appellant] de woning bewoonde, er alleen zorg voor diende te dragen dat de schriftelijke aanwijzingen van de makelaar werden opgevolgd. Dat volgt niet uit het vonnis van 7 december 2022 noch uit het arrest van het hof van 14 maart 2023 (verbeterd bij arrest van 13 juni 2023). Aangezien het de verkoop van de gezamenlijke woning betreft, ligt het ook voor de hand dat partijen samen de zorg en verantwoordelijkheid dragen voor het klaarmaken van de woning. Ondanks dat [geïntimeerde] [appellant] heeft verzocht om daarbij te helpen, heeft hij dit categorisch geweigerd.
Uit de correspondentie tussen [geïntimeerde] en de makelaar volgt dat [geïntimeerde] telkens reageert op/handelt naar de adviezen van de makelaar. Het opleggen van de dwangsom had als doel dat [geïntimeerde] haar feitelijke medewerking zou verlenen aan de verkoop van de woning en deze niet zou tegenwerken. Dat de makelaar op enig moment beoordeelt dat de woning nog niet verkoopklaar is, kan niet aan [geïntimeerde] worden verweten. Daaruit volgt immers niet dat [geïntimeerde] de verkoop zou tegenwerken of de aanwijzingen van de makelaar niet zou opvolgen. Voor zover het betreft de lekkage benadrukt [geïntimeerde] dat de makelaar op 7 februari 2023 heeft gesteld dat deze vóór de bezichtigingsdagen, op 21 maart 2023, hersteld zou moet zijn. Voor zover [geïntimeerde] ten aanzien hiervan dwangsommen verschuldigd zou zijn, gaan deze dus pas in per die datum. [geïntimeerde] stelt dat zij in het geheel geen dwangsommen verschuldigd is.
4.6.2.
[appellant]weerspreekt de grieven van [geïntimeerde] als volgt.
Dat alleen [geïntimeerde] verantwoordelijk is om zich te houden aan de aanwijzingen van de makelaar, vloeit voort uit het arrest van het hof. Omdat [geïntimeerde] [appellant] de toegang tot de woning heeft ontzegd, en bij voorlopige voorzieningen ook het uitsluitend gebruik van de woning kreeg, ligt het juist niet voor de hand dat ook [appellant] verantwoordelijk is voor het verkoopklaar maken van de woning. [appellant] bestrijdt voorts dat hij heeft geweigerd om mee te werken aan het verkoopklaar maken van de woning. Hij heeft daartoe een concreet aanbod gedaan dat door [geïntimeerde] is afgewezen. [geïntimeerde] was al op 18 juli 2022 op de hoogte van de lekkage aan het dak. Zij heeft pas op 20 maart 2023 een dakdekker de lekkage laten maken. Dat is te laat en daarom heeft zij terecht dwangsommen verbeurd. Dat [geïntimeerde] in het voorjaar 2023 in tijdnood is gekomen, heeft zij volledig aan zichzelf te wijten.
4.6.3.
Het
hofstelt voorop dat in een geval als het onderhavige, waarin het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming van de hoofdveroordeling niet of onvoldoende is nageleefd, hij zich ertoe dient te beperken de ter uitvoering van het veroordelend arrest verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter in het executiegeschil het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (vgl. Hoge Raad 15 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9400 rov. 3.5).
In het vonnis van 7 december 2022 heeft de voorzieningenrechter in de houding van [geïntimeerde] aanleiding gezien om haar te veroordelen om alle schriftelijke adviezen van de makelaar ter bevordering van de verkoop van de woning aan een derde direct op te volgen, en om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden. [geïntimeerde] heeft hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis. De mondelinge behandeling in hoger beroep vond plaats op 8 februari 2023. Het hof heeft in zijn arrest van 14 maart 2023 overwogen dat hij in de stellingen van [appellant] , kort gezegd inhoudende dat [geïntimeerde] nog altijd niet haar medewerking verleent aan de verkoop van de woning, aanleiding ziet om de door de voorzieningenrechter bepaalde dwangsom te verhogen. Het doel en de strekking van de veroordeling zagen daarmee op de medewerking van [geïntimeerde] aan de verkoop van de woning.
De stelling van [geïntimeerde] dat zij telkens direct heeft gereageerd op en binnen haar mogelijkheden heeft gehandeld naar de adviezen van de makelaar, zoals ook blijkt uit de correspondentie die [geïntimeerde] heeft overgelegd, is door [appellant] onvoldoende gemotiveerd weersproken. [appellant] voert weliswaar aan dat [geïntimeerde] niet alle adviezen van de makelaar heeft opgevolgd maar zijn betwisting ziet vooral op het niet
volledig(onderstreping hof) realiseren door [geïntimeerde] van de door de makelaar in haar e-mailberichten van 27 december 2022 en 7 februari 2023 genoemde punten. Daarbij neemt het hof nog in aanmerking dat uit het vonnis van 7 december 2022 noch uit het arrest van 14 maart 2023 volgt dat uitsluitend [geïntimeerde] diende zorg te dragen voor de uitvoering van de adviezen van de makelaar. [appellant] had hierin een eigen verantwoordelijkheid aangezien het de gezamenlijke woning van partijen betrof. Dit betekent dat [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof haar medewerking heeft verleend aan de verkoop van de woning en dat het beoogde doel van de hoofdveroordeling daarmee is bereikt. Dat volgt ook uit de korte tijdspanne tussen de beslissingen van de voorzieningenrechter en van het hof en de daadwerkelijke verkoop van de woning op 3 april 2023, waarbij een verkoopprijs is gerealiseerd hoger dan de vraagprijs. Voor het verbeuren van dwangsommen bestaat daarom geen aanleiding. Dit betekent dat deze grieven van [geïntimeerde] slagen. Wat [appellant] in eerste aanleg naar voren heeft gebracht maakt dit niet anders.
misbruik van bevoegdheid (grief 4 [geïntimeerde] )
4.7.1.
Grief 4 van
[geïntimeerde]houdt in dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] door het innen van de verbeurde dwangsommen misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid en dat op die grond de vordering dient te worden afgewezen.
4.7.2.
[appellant]weerspreekt dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om verbeurde dwangsommen te innen.
4.7.3.
Het
hofstelt vast dat nu de grieven 1 tot en met 3 in incidenteel hoger beroep slagen dit ertoe leidt dat [geïntimeerde] geen dwangsommen verbeurd heeft. Dit betekent dat [geïntimeerde] geen belang meer heeft bij haar vierde grief waardoor deze faalt.
In principaal hoger beroep
4.8.
Het
hofstelt vast dat uit hetgeen hiervoor, bij de behandeling van de grieven in het incidenteel hoger beroep, is overwogen volgt dat [geïntimeerde] geen dwangsommen heeft verbeurd. Dit betekent dat de vordering van [appellant] om bepalen dat [geïntimeerde] een bedrag van € 25.000,-- aan dwangsommen heeft verbeurd, waarbij dient te gelden dat [geïntimeerde] voor iedere aanwijzing van de makelaar die zij niet heeft opgevolgd een dwangsom van € 250,-- verbeurd heeft, niet kan worden toegewezen en dat zijn grieven falen.

5.De slotsom

5.1.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de primaire vorderingen van [geïntimeerde] zullen worden toegewezen en de vordering van [appellant] zal worden afgewezen. Dit betekent dat het hof het bestreden vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk zal vernietigen en gedeeltelijk zal bekrachtigen.
5.2.
Het hof ziet in hetgeen partijen in dit verband naar voren hebben gebracht geen aanleiding om af te wijken van het bepaalde in art. 237 jo. art. 353 Rv (partijen zijn voormalige echtgenoten) en zal de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep draagt.

6.De uitspraak

Het hof:
in principaal en in incidenteel hoger beroep
vernietigt het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 21 november 2023, gewezen onder nr. C/01/397063 / KG ZA 23-468, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en opnieuw rechtdoende;
bepaalt dat [geïntimeerde] in het kader van de verkoop van de woning alle adviezen van de makelaar heeft opgevolgd en geen dwangsommen heeft verbeurd;
heft op het ten laste van [geïntimeerde] gelegde executoriale derdenbeslag voor zover dat is gelegd uit hoofde van verbeurde dwangsommen;
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 21 november 2023, voor het overige;
compenseert de kosten in het principale en in het incidentele hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest tot zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.F. Manders, M.J. van Laarhoven en C.M.J. Peters en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 augustus 2024.
griffier rolraadsheer