3.4.In het vonnis van 18 augustus 2021 heeft de kantonrechter, samengevat, overwogen dat partijen van mening verschillen over de uitleg van artikel 19 lid 1 van de cao. De kantonrechter heeft overwogen dat artikel 19 lid 1 van de cao niet strikt grammaticaal dient te worden uitgelegd omdat een letterlijke interpretatie kan leiden tot tegengestelde uitkomsten zoals in het vonnis (met een voorbeeld) is toegelicht. Dat kan niet de bedoeling zijn geweest van de partijen die de cao hebben gesloten. Daarbij doet de door PSZ voorgestane uitleg afbreuk aan hetgeen partijen die de cao hebben gesloten hebben beoogd. Volgens de kantonrechter tellen de ervaringsjaren van [geïntimeerde] die hij heeft opgedaan als zzp’er wel mee bij zijn inschaling bij indiensttreding en had [geïntimeerde] moeten worden ingeschaald in functieloon C, trede 5. De kantonrechter heeft alle vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen zoals in het beroepen vonnis is vermeld.
De procedure in hoger beroep
3.4.1.PSZ heeft in principaal hoger beroep vijf grieven aangevoerd. PSZ heeft, samengevat, geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en gevorderd om, opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties.
3.4.2.[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis, met veroordeling van PSZ in de kosten van het hoger beroep. [geïntimeerde] heeft in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, voor zover grief 5 van PSZ met betrekking tot het bovenwettelijk verlof en de ATV-uren (gedeeltelijk) slaagt, één grief aangevoerd en naar voren gebracht dat hij zijn eis wenst te verminderen in verband met door hem in eerste aanleg gemaakte rekenfouten. [geïntimeerde] vordert te verklaren voor recht dat hij een bovenwettelijk verlofsaldo heeft van 47,72 uur en een ATV saldo van 82,8 uur, beide met een verjaringstermijn van vijf jaar vanaf de datum waarop de uren feitelijk zijn toegekend.
3.4.3.PSZ heeft in incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en gevorderd om, opnieuw rechtdoende, bij arrest, de vordering van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen, althans overeenkomstig de berekening van PSZ aan te passen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties inclusief wettelijke rente.
3.5.1.Grief 1 van PSZ richt zich tegen de uitleg door de kantonrechter van artikel 19 lid 1 van de cao. Volgens PSZ had de kantonrechter vanwege het standaardkarakter van de cao geen ruimte moeten zien om de bedoelingen van de cao-partijen bij de uitleg te betrekken. Daardoor is het artikel ten onrechte in het voordeel van [geïntimeerde] uitgelegd. [geïntimeerde] is niet direct voorafgaand aan zijn indiensttreding bij PSZ werkzaam geweest in dezelfde of soortgelijke functie, maar genoot een bijstandsuitkering. Zijn onderneming waarin hij koeriersdiensten exploiteerde was in december 2015 uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en feitelijk kwam al eerder in 2015 een einde aan de activiteiten van de onderneming door een staking bij PostNL. Ervaring kan enkel worden meegenomen als die direct voorafgaand is opgedaan. Is het langer geleden dat een werknemer in eenzelfde of soortgelijke functie werkzaam is geweest, dan is de consequentie daarvan dat de teller weer op 0 staat, aldus PSZ.
3.5.2.Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een cao de zogenoemde cao-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678 (FNV/X)). Partijen zijn het er (terecht) over eens dat deze cao-norm het criterium is in deze zaak. Het gaat er om hoe dit criterium moet worden toegepast.
3.5.3.[geïntimeerde] heeft terecht naar voren gebracht dat de kantonrechter de cao-norm op een juiste wijze heeft toegepast. De kantonrechter heeft bij de totstandkoming van het oordeel niet alleen de taalkundige uitleg van artikel 19 van de cao betrokken, maar ook onderzocht of de door PSZ gestelde uitleg zou leiden tot onaannemelijke rechtsgevolgen. De letterlijke interpretatie van ‘
direct voorafgaande aan de indiensttreding’ zou er volgens de kantonrechter toe leiden dat een werknemer met bijvoorbeeld vijf jaren ervaring in dezelfde functie die na een onderbreking (van minder dan twee jaren) in dienst zou treden bij een werkgever ingedeeld dient te worden in trede 0. Echter indien dezelfde werknemer bijvoorbeeld na twee maanden zonder onderbreking direct in dienst zou treden bij een andere werkgever, dan zouden de vijf jaren ervaring wel meetellen en dient volgens de cao een hoger loon te worden betaald. Deze tegengestelde uitkomst kan volgens de kantonrechter niet de bedoeling zijn en dat volgt volgens de kantonrechter ook uit de zin ‘
Bij de vaststelling van het aantal ervaringsjaren blijven onderbrekingen van minder dan twee jaar buiten beschouwing’.Uit die zinsnede volgt volgens de kantonrechter dat onderbrekingen van minder dan twee jaren niet tot verval van ervaringsjaren leiden. Uit artikel 19 van de cao komt duidelijk naar voren dat ervaringsjaren dienen te worden beloond. Hieraan de voorwaarde stellen dat sprake moet zijn van een directe indiensttreding, doet afbreuk aan hetgeen partijen die de cao hebben gesloten hebben beoogd, aldus nog steeds de kantonrechter. Het hof begrijpt dat de kantonrechter (met deze laatste zinsnede) heeft bedoeld dat de door PSZ bepleite tekstinterpretatie leidt tot een niet aannemelijk rechtsgevolg. In zoverre onderschrijft het hof deze overwegingen en maakt deze in zoverre tot de zijne. Het hof voegt daar naar aanleiding van het debat in hoger beroep nog het volgende aan toe.
3.5.4.Artikel 19 lid 1 van de cao stelt voorop dat de werknemer ‘
bij indiensttreding’ wordt ingeschaald in de bij zijn functie behorende loonschaal op de trede die overeenkomt met het aantal onafgebroken ervaringsjaren in dezelfde of soortelijke functie. Lid 1 verduidelijkt de vaststelling van het aantal onafgebroken ervaringsjaren in dezelfde of soortgelijke functie. Het gaat om ‘
onafgebroken ervaringsjaren (…) direct voorafgaande aan de indiensttreding’ en daarbij blijven onderbrekingen van minder dan twee jaar buiten beschouwing. Uit deze tekst volgt dat het vereiste van ‘
direct voorafgaande aan de indiensttreding’ ziet op het aantal onafgebroken ervaringsjaren van een werknemer en niet op een direct aan de ervaringsjaren voorafgaande indiensttreding bij een werkgever, zoals door PSZ is betoogd. Anders zou de werknemer namelijk al zijn ervaringsjaren verliezen wanneer er slechts één dag zou liggen tussen het eindigen van de ene arbeidsovereenkomst en het aangaan van de volgende arbeidsovereenkomst. Dat is een zeer onaannemelijk rechtsgevolg van de door PSZ voorgestane uitleg.
3.5.5.Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] voorafgaand aan zijn indiensttreding bij PSZ meer dan vijf jaren als zzp’er werkzaamheden heeft verricht als bezorger/chauffeur. Uit een door PSZ in hoger beroep in het geding gebracht uittreksel uit het handelsregister blijkt ook dat [geïntimeerde] vanaf 25 september 2007 tot 17 december 2015 eigenaar was van de eenmanszaak ‘ [X koerier] ’, een koeriersdienst. [geïntimeerde] heeft tijdens de zitting in hoger beroep toegelicht dat hij in die hoedanigheid als zzp’er heeft gewerkt voor TNT Post, later PostNL. Hij heeft meegedaan aan een staking omdat zzp’ers vonden dat zij onderbetaald werden, maar het is niet zo dat hij weg moest vanwege die staking. Hij mocht blijven, maar is op 11 december 2015 gestopt omdat hij niet kon voldoen aan de voorwaarden na 1 januari 2016 voor een NIWO-vergunning, naast zijn werkzaamheden nog verplicht was cursussen te volgen, niet aan de kredietwaardigheid kon voldoen en amper kon rondkomen van wat PostNL betaalde. Hij had na dat heftige jaar rust nodig en heeft een bijstandsuitkering gekregen. Daarna is hij per 1 juni 2016 in dienst getreden van PSZ als bezorger/chauffeur, aldus [geïntimeerde] . PSZ heeft dit alles tijdens de zitting in hoger beroep niet langer betwist en overigens is de reden waarom [geïntimeerde] tussen december 2015 (of al vanaf medio 2015) en juni 2016 niet heeft gewerkt als bezorger/chauffeur niet relevant en is de periode van onderbreking te kort om geen rekening te houden met ervaringsjaren.
3.5.6.Uit het voorgaande volgt dat de ervaringsjaren van [geïntimeerde] die hij vanaf 2007 tot en met 2015 heeft opgedaan als pakketbezorger (zzp’er) moeten worden betrokken bij zijn ervaringsjaren bij indiensttreding bij PSZ per 1 juni 2016. Bij de vaststelling van het aantal ervaringsjaren blijft de onderbreking van ongeveer zes maanden waarin [geïntimeerde] een bijstandsuitkering heeft ontvangen buiten beschouwing. Grief 1 van PSZ slaagt niet.
3.5.7.Grief 2 van PSZ richt zich tegen de door de kantonrechter toegewezen bedragen wegens loon en vakantiebijslag. Volgens PSZ zijn de vorderingen van [geïntimeerde] ten onrechte toegewezen op grond van een inschaling in loonschaal C, trede 5 terwijl dit loonschaal C, trede 0 had moeten zijn. Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist volgt dat dit standpunt niet kan worden gevolgd. PSZ heeft de hoogte van de door de kantonrechter op grond van loonschaal C, trede 5 aan [geïntimeerde] toegewezen bedragen verder niet betwist. Grief 2 slaagt daarom ook niet.
Verblijfskostenvergoeding
3.6.1.Grief 3 van PSZ richt zich tegen de door de kantonrechter aan [geïntimeerde] toegewezen verblijfskostenvergoeding. Volgens PSZ heeft [geïntimeerde] geen recht op een verblijfskostenvergoeding omdat hiervoor noodzakelijk is dat [geïntimeerde] tijdens eendaagse ritten langer dan vier uur niet terugkeert op de standplaats en hiervan is geen sprake. Deze grief slaagt niet.
3.6.2.In artikel 40 van alle hiervoor genoemde versies van de cao (zie 3.2.3) is bepaald (met dien verstande dat het hierna te noemen ‘1)’ en ‘ad 1)’ in de versies van 2017 en 2019 ontbreken):
‘
Artikel 40 Vergoeding van verblijfskosten1. Aan de werknemer worden volgens het in lid 3 van dit artikel opgenomen schema de onderweg gemaakte kosten vergoed bestaande uit maaltijden, overige consumpties en sanitaire voorzieningen. (…)3. De verblijfskostenvergoeding bedraagt (…)Bij ééndaagse ritten 1):
- korter dan 4 uur 2) geen onbelaste vergoeding
- langer dan 4 uur 2) € (…) per uur’
ad 1) Onder een ééndaagse rit wordt verstaan een rit waarbij het vertrek en de aankomst binnen 24 uur plaatsvinden.
ad 2) Het criterium geldt voor de afwezigheidsduur van de standplaats. (…)’.
3.6.3.Het hof stelt voorop dat voor de uitleg van artikel 40 ook de zogenoemde cao-norm geldt (zie 3.5.2). PSZ legt artikel 40 van de cao zo uit dat onder een ‘
ééndaagse rit’ wordt verstaan één rit, waarbij het vertrek en de aankomst binnen 24 uur plaatsvindt. Een koerier (dus [geïntimeerde] ) rijdt volgens PSZ niet één rit die als ééndaags moet worden beschouwd, maar maakt steeds losse ritten van het ene naar het andere adres. PSZ kan hierin niet worden gevolgd.
3.6.4.In de tekst van artikel 40 van de cao is geen aanwijzing te vinden voor de door PSZ gestelde uitleg dat een ééndaagse rit slechts zo moet worden uitgelegd dat het gaat om iedere losse rit van het ene naar het andere adres. [geïntimeerde] heeft er terecht op gewezen dat in artikel 40 lid 3 van de cao staat dat sprake kan zijn van ‘
ééndaagse ritten’ en dat een recht op een verblijfskostenvergoeding bestaat als de ‘
afwezigheidsduur van de standplaats’langer is dan vier uur. Ook het verweer van PSZ dat artikel 40 van de cao is geschreven voor ‘de grote jongens’ in het beroepsgoederenvervoer die lange ritten maken en vaak dagenlang van huis zijn en niet is geschreven voor de koerier, wordt verworpen. Deze uitleg volgt niet uit de tekst van artikel 40 van de cao en is ook niet aannemelijk. In dat geval zou iedere door PSZ bedoelde chauffeur in het beroepsgoederenvervoer die lange ritten maakt en binnen vier uur op meerdere adressen moet lossen, geen recht hebben op een verblijfskostenvergoeding.
3.6.5.PSZ heeft verder aangevoerd dat [geïntimeerde] het zelf in de hand heeft of hij binnen vier uur terugkeert op zijn standplaats en dat [geïntimeerde] zijn route zo kan plannen dat hij thuis kan lunchen of gebruik kan maken van de bedrijfsfaciliteiten in Goes . [geïntimeerde] heeft dit gemotiveerd betwist. Volgens [geïntimeerde] heeft hij vanwege voortdurende tijdsdruk doorgaans niet eens de tijd om een behoorlijke lunchpauze te houden, laat staan dat hij dat thuis aan de keukentafel kan doen. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] had het op de weg van PSZ gelegen om haar standpunt dat [geïntimeerde] binnen vier uur terug kon keren naar haar locatie in Goes of zijn huis, nader te onderbouwen. Dit heeft PSZ niet gedaan, integendeel. PSZ heeft tijdens de zitting in hoger beroep erkend dat het [geïntimeerde] niet lukt om bij PSZ te lunchen of naar de wc te gaan, Goes is dan wel ver weg. Nu [geïntimeerde] ook volgens PSZ tijdens zijn dagelijkse ritten langer dan vier uur van haar vestiging in Goes of zijn huis is, heeft hij recht op een vergoeding van verblijfskosten. PSZ heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van het door de kantonrechter toegewezen bedrag aan verblijfskostenvergoeding.