Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
23 juli 2024
1.Het geding in feitelijke instanties en in cassatie
2.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep na verwijzing
3.Feiten en procesverloop
KOSTEN VAN DE HUISHOUDING EN DERGELIJKE
4.De beoordeling
hofstelt het volgende voorop.
manstelt dat in het vonnis van de rechtbank en het arrest van het hof sprake is van bindende eindbeslissingen die als vaststaand moeten worden aangenomen. Hij beroept zich op het oordeel van de rechtbank in rov 4.8. van het vonnis:
hofverwerpt de stellingen van de man. Het oordeel van de rechtbank in rov 4.8. dat de man citeert volgt op de zinsnedes:
deelvan de goodwill is.
uitsluitendfinale verrekening van vermogen bevatten. Ingeval van een combinatie van een finaal en een periodiek verrekenbeding, zoals in de huwelijkse voorwaarden van partijen, heeft de Wet regels verrekenbedingen onmiddellijke werking. Dit betekent dat huwelijkse voorwaarden met - mede - een periodiek of finaal verrekenbeding van vóór 1 september 2002 blijven gelden, ook indien zij zouden afwijken van bepalingen van regelend recht in de Wet regels verrekenbedingen. Voor zover dergelijke huwelijkse voorwaarden in strijd zijn met de in de Wet regels verrekenbedingen opgenomen dwingendrechtelijke bepalingen, gelden zij niet. Voor zover in huwelijkse voorwaarden met mede een periodiek of finaal verrekenbeding van vóór 1 september 2002 onderdelen van een verrekenbeding niet zijn geregeld, werkt de Wet regels verrekenbedingen aanvullend.
vrouwstelt – samengevat – dat zij op grond van de huwelijkse voorwaarden een recht had op verrekening van de goodwillaanspraken. Volgens haar brengt een redelijke uitleg van de inhoud van het periodieke en finale verrekenbeding in de artikelen 9 en 10 van de huwelijkse voorwaarden mee dat bij echtscheiding niet alleen met inachtneming van het finale verrekenbeding moet worden verrekend, maar dat ook het periodieke verrekenbeding had moeten worden uitgevoerd, omdat deze bedingen complementair zijn. Uit de tekst van het periodiek verrekenbeding blijkt dat partijen de bedoeling hadden om het gehele ‘verdiende’ vermogen dat in de huwelijkse periode is opgebouwd, te verrekenen. De reden daarvoor is dat het finale verrekenbeding veronderstelt dat het periodieke verrekenbeding is uitgevoerd. Het finale verrekenbeding sluit om dubbele verrekening te voorkomen een groot aantal posten uit van verrekening, omdat die in het periodiek verrekenbeding zijn opgenomen. Het finale verrekenbeding kan niet als een zelfstandig beding worden beschouwd, dat bij het einde van het huwelijk in de plaats treedt van het periodieke verrekenbeding. Het systeem van de huwelijkse voorwaarden is zodanig dat uiteindelijk een verdeling ontstaat alsof tijdens de huwelijkse periode een gemeenschap van goederen heeft bestaan met uitzondering van enkele specifieke posten. De man had de aan hem toegezegde goodwillaanspraken van € 1.725.000,- dan ook moeten melden.
voertonder meer aan dat op grond van de huwelijkse voorwaarden nooit een verplichting tot verrekening van goodwill heeft bestaan. Partijen hadden een periodiek en finaal verrekenbeding en hebben nooit periodiek met elkaar verrekend. Bij echtscheiding speelde alleen het finale verrekenbeding (artikel 10) Dit beding sluit goodwillaanspraken uit van verrekening en vormde de grondslag voor verrekening bij het aangaan van het convenant. Artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden zag niet op goodwill. Partijen hadden nooit de bedoeling om goodwill te verrekenen; de bedoeling was dat deze toekwam aan de man. Het bedrijf en de daaraan verbonden goodwill (bij uittreding) vormden de bron van inkomen van de man, en dat was nodig tijdens het huwelijk en daarna om inkomen te kunnen generen en alimentatie te kunnen voldoen.
hofstelt voorop dat bij de uitleg van de huwelijkse voorwaarden de Haviltex-maatstaf dient te worden toegepast. Dat houdt, samengevat, in dat bij de uitleg van een overeenkomst niet enkel naar de (letterlijke) tekst van de overeenkomst moet worden gekeken, maar dat ook rekening moet worden gehouden met de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarnaast kan de beperkende en de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid een rol spelen.
opzettelijkinformatie te hebben achtergehouden door een samenstel van rechtshandelingen. Het hof volgt de vrouw niet in deze stelling om de volgende redenen.
stelt(punt 6 van de dagvaarding eerste aanleg) het volgende. De man is in 1998 (middellijk) vennoot geworden van BDO en was oprichter van en werkzaam bij de tak Juridische Advisering. Als vennoot had de man participaties van aandelen in BDO verworven. Aan deze participaties was een bedrag aan goodwill verbonden dat aanvankelijk jaarlijks werd vastgesteld. In 2002 is dit kantoor verzelfstandigd. In 2004 heeft een herstructurering van BDO plaatsgevonden en zijn over de goodwillaanspraken daarin nieuwe afspraken gemaakt. In het kader van deze afspraken werd de goodwill per participant gefixeerd op een bedrag van € 1.725.000,--. Een voorschot van € 600.000,-- werd uitgekeerd en het restant van € 1.125.000,-- werd gereserveerd.
Opzettelijke benadeling (Artikel 4.4 echtscheidingsconvenant en bijlage 1)
vrouwvolgt uit het convenant dat het zonder meer toepassen van alleen het finale verrekenbeding niet voor de hand ligt. In het convenant zijn een schuld van € 110.004,-- aan Capricorn & The Fox B.V., een schuld van € 18.000,-- aan [de Holding] en een schuld van € 18.405,-- aan [de B.V.] en een loonbelastingschuld 2003 van € 59.168,-- opgenomen. Deze schulden hebben tot benadeling van de vrouw geleid. Als gelden van een vennootschap in privé zijn opgenomen moet een vennootschap winst hebben gemaakt en gereserveerd. Volgens het periodiek verrekenbeding zouden de winsten tussen partijen moeten worden verdeeld. Op grond van het bepaalde in artikel 5 letter b sub 3 zouden daaronder ook vallen de niet uitgekeerde winsten die tot een hogere waarde van de aandelen van de vennootschappen hebben geleid. Door de opname van de schulden is het periodiek verrekenbeding als het ware omgekeerd toegepast. De man heeft verzwegen dat deze schulden het gevolg waren van het toekennen van een lager salaris dan mogelijk en kennelijk noodzakelijk was.
manbetwist dat sprake is van benadeling door het opnemen van de schulden aan de vennootschappen in het echtscheidingsconvenant. In artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden is het bedrijfsvermogen en de goodwill uitdrukkelijk als privévermogen aangemerkt. Dit geldt ook voor de aandelen in de vennootschappen. Schulden aan de vennootschappen zijn evenwel niet uitgezonderd. De opname van de schulden heeft gelet op de inhoud van de beide echtscheidingsconvenanten noch feitelijk tot benadeling geleid. Tijdens het huwelijk hadden partijen een rekening-courantverhouding met de vennootschap voor privé-uitgaven wegens levensonderhoud, de aanschaf van een auto, aanleg van een tuin (als onderdeel van de echtelijke woning), de aankoop van lijfrentes en zelfs spaartegoeden. Al deze privébestanddelen zijn in de verdeling als activa meegenomen, zodat ook de passiva waarmee deze zijn gefinancierd moeten worden meegenomen. Een en ander is uitvoerig in de jaarstukken en de IB-aangiftes verwerkt, waarvan de vrouw volledig in kennis is gesteld.
hofals volgt. De vrouw heeft tegenover de betwisting door de man haar stelling dat de man haar opzettelijk heeft benadeeld door opname van de schulden in het echtscheidingsconvenant niet nader inzichtelijk gemaakt en onvoldoende nader onderbouwd, temeer omdat de vrouw haar stelling dat als gelden van een vennootschap in privé zijn opgenomen een vennootschap winst moet hebben gemaakt en gereserveerd niet concreet inzichtelijk heeft gemaakt. In 2008 heeft de vrouw de beschikbare jaarrekeningen over de jaren 2002 tot en met 2007 van de betrokken B.V.’s en de belastingaangiftes zowel van de B.V.’s als privé over dezelfde jaren ontvangen. Daarnaast is namens de man een uitgebreide toelichting op de herstructurering en uitkeringen van de goodwillaanspraken gegeven. Vervolgens zijn na uitvoerig overleg met de door de vrouw ingeschakelde deskundigen enkele afspraken in het eerste echtscheidingsconvenant gewijzigd en is aan de vrouw een aanvullende betaling gedaan verband houdend met een correctie van de waarde van het bedrijfspand. Hiervan uitgaande had het op de weg van de vrouw gelegen haar stelling meer handen en voeten te geven. Een voldoende specifiek bewijsaanbod betreffende de benadeling door de opname van de schulden ontbreekt. De vermeende (opzettelijke) benadeling is dan ook niet komen vast te staan, zodat de hierop ziende vordering van de vrouw zal worden afgewezen.