ECLI:NL:GHSHE:2024:2358

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
200.340.528_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhoudelijke beoordeling machtiging tot uithuisplaatsing en verzoek tot nader onderzoek op grond van artikel 810a Rv

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de inhoudelijke beoordeling van een machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 januari 2024 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen met een jaar zijn verlengd. De moeder stelt dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is en verzoekt om een nader onderzoek op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De vader en de belanghebbenden steunen de moeder in haar verzoek, maar de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) en de Raad voor de Kinderbescherming zijn van mening dat de uithuisplaatsing moet worden voortgezet. Het hof overweegt dat er nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen en dat de moeder onvoldoende stappen heeft gezet om een stabiele opvoedingsomgeving te bieden. Het hof wijst het verzoek van de moeder om nader onderzoek af, omdat dit prematuur is. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 18 juli 2024
Zaaknummer : 200.340.528/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/398127 / JE RK 23-1480
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,
    hierna te noemen: [minderjarige 2] .
hierna samen te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende ten aanzien van beide kinderen merkt het hof aan:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
Als belanghebbenden ten aanzien van [minderjarige 1] en als informanten ten aanzien van [minderjarige 2] merkt het hof aan:
[belanghebbende 1]
en
[belanghebbende 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: [belanghebbenden] ,
advocaat: mr. A. Houtman,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 25 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 april 2024, heeft de moeder verzocht:
- primair: de beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wijzen, dan wel in duur te bekorten;
- subsidiair: een nader onderzoek te gelasten op grond van art. 810a Rv, waarbij de moeder denkt aan een NIFP-onderzoek.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 juni 2024, refereren [belanghebbenden] zich voor wat betreft het hoger beroep van de moeder aan het oordeel van het hof.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 juni 2024, heeft de GI verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Pool;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader;
- [belanghebbenden] , bijgestaan door mr. Houtman;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] via digitale verbinding.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 17 januari 2024.
2.6.
Gelet op de onderlinge samenhang van de ter griffie onder zaaknummers 200.339.131/01 en 200.340.528/01 ingeschreven zaken, heeft het hof deze zaken gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld.

3.De feiten

3.1.
Uit de relatie van de ouders zijn, voor zover in deze zaak van belang, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De vader heeft de kinderen erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 1 november 2022 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden, te weten tot 1 februari 2023.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank d.d. 9 november 2022 is op verzoek van de GI een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een voorziening voor pleegzorg, dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 9 november 2022 tot 7 december 2022.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank d.d. 10 november 2022 is de genoemde spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, aldus tot 1 februari 2023.
3.4.1.
[belanghebbenden] zijn tegen de beschikking van 10 november 2022 in hoger beroep gekomen.
3.4.2.
Bij beschikking van dit hof d.d. 19 januari 2023 zijn [belanghebbenden] niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank d.d. 30 januari 2023 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 30 januari 2023 tot 30 januari 2024. Bij deze beschikking is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 30 januari 2023 tot 30 juli 2023.
3.5.1.
[belanghebbenden] zijn tegen de beschikking van 30 januari 2023 – voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] – in hoger beroep gekomen.
3.5.2.
Bij beschikking van dit hof d.d. 28 september 2023 zijn [belanghebbenden] ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep. Bij beschikking van dit hof d.d. 21 december 2023 heeft het hof vervolgens de beschikking van de rechtbank d.d. 30 januari 2023 voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bekrachtigd.
3.6.
Bij beschikking van de rechtbank d.d. 17 juli 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 30 juli 2023 tot 30 januari 2024.
3.6.1.
De moeder en [belanghebbenden] – voor wat betreft [minderjarige 1] – zijn tegen de beschikking van 17 juli 2023 in hoger beroep gekomen.
3.6.2.
Bij beschikkingen van dit hof van 8 februari 2024 is de beschikking van 17 juli 2023 bekrachtigd.
3.7.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds 10 mei 2024 bij [belanghebbenden] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen met ingang van 30 januari 2024 verlengd met de duur van een jaar, dus tot 30 januari 2025.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun opvoeding en verzorging en geoordeeld dat voldaan is aan de gronden voor een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
De moeder en de vader hebben de afgelopen maanden een grote ontwikkeling laten zien. Zij hebben zich aangemeld voor een traject binnen [instantie 1] waarbij zij apart van elkaar in een 24-uurssetting worden geplaatst en aan door [instantie 1] gestelde doelen werken. De moeder heeft al doelen behaald in zelfredzaamheid. Als dit goed blijft gaan biedt [instantie 1] , ook in geval van terugplaatsing van de kinderen, de mogelijkheid om de moeder te ondersteunen in een gezinssetting. De moeder zal via het traject [traject] aan een woning proberen te komen. Zij krijgt naar alle verwachting een eigen woning toegewezen waarbij hulpverlening elke twee weken betrokken zal zijn om door te nemen hoe het gaat met de moeder en waar zij hulp bij nodig heeft. De moeder staat op de wachtlijst voor een persoonlijkheidsonderzoek bij de GGZ. De volgende stappen van de GI moeten gericht zijn op thuisplaatsing en er moeten duidelijke doelen worden gesteld waar de moeder aan kan werken om dit mogelijk te maken.
De stelling van de GI dat het de moeder niet lukt om de verzorging en opvoeding over de kinderen op zich te nemen is te kort door de bocht. [instantie 2] concludeert slechts dat het te veel is voor de moeder om voor alle vijf de kinderen te zorgen. De GI heeft de ouders hierin geen hulp of ondersteuning geboden. Dat is pas sinds kort het geval en dat werpt direct zijn vruchten af. Zo verloopt de omgang weer beter en is er mogelijkheid tot uitbreiding. Daarbij kan de moeder zich niet vinden in het oordeel dat een thuisplaatsing van de kinderen niet in hun belang is. De kinderen hebben de afgelopen periode een positieve ontwikkeling laten zien, maar geven ook aan weer bij de ouders te willen wonen. De ouders zijn met juiste hulpverlening in staat om de opvoeding en verzorging over de kinderen op zich te nemen.
Tot op heden is er bovendien geen gedegen onderzoek verricht naar het perspectief van de kinderen en de opvoedvaardigheden van de ouders. De informatie waar de GI zich op beroept is verouderd en sindsdien is de opvoedvraag van de kinderen, maar ook de thuissituatie van de moeder veranderd. De moeder verzoekt om een nader onderzoek op grond van artikel 810a Rv te gelasten.
Het perspectief van [minderjarige 2] is onzeker, nu hij nog zeer recent is overgeplaatst, de rechtbank nog geen uitspraak heeft gedaan over de beëindiging van het gezag en er nog geen perspectiefbesluit is. Inmiddels verblijft hij bij [belanghebbenden] , maar hier is geen geldige machtiging voor. De moeder heeft moeite met deze plaatsing omdat zij de kinderen graag zelf wil opvoeden. Zij hoopte dat [belanghebbenden] de regels van de GI af en toe aan de kant zouden schuiven zodat zij meer contact met de kinderen kan hebben. Dit doen zij niet. Om een tussentijds toetsingsmoment te creëren heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep haar primaire verzoek aangepast in die zin dat zij verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] te bekorten tot acht maanden, aldus tot 30 augustus 2024.
5.2.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] wonen sinds 10 mei 2024 bij [belanghebbenden] , nadat dit netwerkpleeggezin positief is gescreend. De GI krijgt signalen dat het goed met hen gaat. De moeder spreekt zich negatief uit over deze plaatsing en zij heeft zorgen over de opvoeding die de kinderen krijgen. Hierdoor zijn er veel spanningen en loopt de samenwerking tussen de GI, de moeder en [belanghebbenden] stroef. Gelet op de liefde die [belanghebbenden] hebben voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft de GI toch ingezet op een netwerkscreening. Er is geen juiste machtiging voor deze plaatsing maar op het moment van de bestreden beschikking kon de GI geen netwerkplaatsing realiseren. Er is inmiddels een verzoek gedaan bij de rechtbank om een brede machtiging.
De GI bespreekt sinds de voorlopige ondertoezichtstelling maandelijks de voortgang met de moeder, ze bespreken de gestelde doelen en alles wat er rondom de kinderen speelt. Er is een onderzoek gedaan naar de opvoedvaardigheden van de moeder. Hieruit kwam niet naar voren dat zij in staat is om voor de kinderen te kunnen zorgen. De kinderen zijn passend uit huis geplaatst. De moeder heeft zich sinds de uithuisplaatsing in november 2022 niet getoond als de ouder die de verzorging en opvoeding voor de kinderen kan dragen. De moeder blijft met de vader van dag tot dag leven en krijgt geen grip op alles wat in hun leven gebeurt. Er wordt niet gezien dat zij stappen zetten richting stabiliteit. De punten van het goed genoeg ouderschap halen de moeder en de vader niet. De woonsituatie van de moeder is niet stabiel. Op 11 maart 2024 is zij uit haar ambulante woning van [instantie 1] gezet. Het aanbod dat moeder sinds december 2023 ontvangt voor het intramurale traject weigerde zij keer op keer en heeft zij pas geaccepteerd nadat zij op straat kwam te staan. In de tussentijd heeft de moeder op diverse vakantieparken en bij familieleden gewoond, maar ook geregeld in haar auto. Op 6 juni 2024 is er een breed overleg geweest met alle betrokken hulpverlening rondom de ouders. Hierin is duidelijk geworden dat de ouders apart van elkaar wonen bij [instantie 1] . Zij moeten doelen behalen alvorens er gekeken kan worden naar het [traject] traject. [instantie 1] weet niet hoe lang dit duurt. Het is fijn dat de ouders een plaats hebben gevonden bij [instantie 1] waar zij tot rust kunnen komen maar de GI ziet nog steeds dat er zaken niet goed lopen. Het [instantie 3] is betrokken om de omgangsmomenten te begeleiden en om de moeder te voorzien van tips over haar contact met de kinderen. Er zijn regelmatig afspraken waar de omgang met de moeder wordt geëvalueerd. De aanwezigheid van de moeder bij de afspraken wisselt en haar vermogen om de kinderen niet te belasten met volwassenproblematiek ook. Er is nog geen ruimte voor onbegeleide omgang. De GI ziet dat de moeder het liefst bij alle afspraken aanwezig is, maar dat het leven haar regelmatig teveel wordt gezien de zorg voor inmiddels zes kinderen op afstand. Dit is geen onwil, maar onmacht. De moeder heeft door de maandelijkse gesprekken en evaluaties voldoende mogelijkheden en kansen gehad om te horen wat zij dient te veranderen in het contact met de kinderen. Sinds de start van de voorlopige ondertoezichtstelling vraagt de GI aan de moeder om een passend onderzoek te doen zodat er inzicht komt in haar problematiek. De moeder belooft dit te doen, maar daar is nog geen enkel verslag van ontvangen. Gezien de aanhoudende onstabiliteit van de moeder en haar situatie, acht de GI geen ruimte aanwezig om te werken aan thuisplaatsing. De moeder blijft de kinderen belasten met volwassenproblematiek, houdt samenwerking tussen diverse partijen tegen, komt afspraken niet na, deelt onjuistheden en richt zich niet op haar persoonlijke proces waardoor er juist gewerkt kan worden aan stabiliteit in haar leven.
Het is in het belang van de kinderen dat de uithuisplaatsing wordt voortgezet en dat er op korte termijn duidelijkheid komt over het toekomstperspectief zodat de kinderen weten waar zij aan toe zijn en waar zij in veiligheid zich mogen ontwikkelen en opgroeien. Er is al een deskundig onderzoek gedaan.
5.3.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De kinderen zijn onterecht uit huis geplaatst. Kinderen horen bij hun ouders thuis. Ze raken steeds verder getraumatiseerd. De vader heeft geen probleem met de plaatsing van de kinderen bij [belanghebbenden] omdat ze daar goed verzorgd worden. De ouders hebben echter alles gedaan wat van hen gevraagd wordt, dus moeten de kinderen terug bij haar hen komen.
5.4.
[belanghebbenden] voeren – samengevat – het volgende aan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds 10 mei 2024 weer bij [belanghebbenden] , hetgeen in hun belang is. Zij refereren zich aan het oordeel van het hof terzake de grieven van de moeder. Wat betreft het verzoek tot contra-expertise draagt dit enkel bij aan een beslissing in de zaak als de kinderen in de woonsituatie van de ouders kunnen verblijven.
5.5.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is nodig. De ouders hebben geen huis om de kinderen op te vangen en dat zal voor augustus 2024 ook niet veranderen. De raad vindt het lastig dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij [belanghebbenden] zijn geplaatst. Dit zet de relatie tussen partijen onder druk: de ouders hebben last van de plaatsing en zij voelen zich gepasseerd. Het is een bewogen netwerkplaatsing. Ook is het lastig omdat [minderjarige 1] dusdanig probleemgedrag laat zien dat hij niet in het perspectiefbiedende gezinshuis kon blijven waar hij geplaatst was. De raad vraagt zich af hoe het komt dat [minderjarige 1] dit gedrag laat zien, terwijl hij zo veel bij [belanghebbenden] is geweest voor de uithuisplaatsing. De raad vraagt zich af of de plaatsing bij [belanghebbenden] kan plaatsvinden zonder dat er problemen zullen ontstaan.
Het verzoek om een gezagsbeëindigende maatregel is in september 2023 ingediend bij de rechtbank. Omdat er zo veel gebeurd heeft de raad onlangs besloten om aanvullend onderzoek te doen. Ten aanzien van het verzoek van de moeder om nader onderzoek op grond van artikel 810a Rv geeft de raad aan dat zij al twee jaar lang om een onderzoek van de ouders verzoekt, maar hieraan nog steeds niet is voldaan. Een dergelijk onderzoek bij de ouders moet eerst plaatsvinden voordat er een onderzoek op grond van artikel 810a Rv kan komen.
5.6.
Het hof overweegt het volgende.
5.6.1.
Het hof stelt vast dat het hoger beroep niet is gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.6.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.6.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.6.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
Inhoudelijke beoordeling verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.6.5.
Niet in geschil is dat er nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen. Het hof acht een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding, gelet op het navolgende.
Het is positief dat de moeder niet langer dakloos is en recent een plek bij [instantie 1] heeft geaccepteerd. Dat de moeder op dit moment met ondersteuning van [instantie 1] rust en regelmaat heeft gevonden en zelf ervaart stappen te zetten is positief, maar doet niet af aan de zorgen die er nog steeds bestaan. Deze hulp is recent ingezet en is niet duidelijk of de moeder dit op langere termijn zal vasthouden. Niet gebleken is dat de zorgen over de moeder op basis waarvan de kinderen uit huis zijn geplaatst minder zijn geworden. Verschillende door de raad en [instantie 2] gestelde doelen, waarvan wordt aangenomen dat deze de moeder bekend zijn althans geacht kunnen worden haar bekend te zijn, zijn nog niet behaald. Zo is niet gebleken dat de moeder enige stap heeft gezet in het laten uitvoeren van een persoonlijkheidsonderzoek, zoals door de GI is geadviseerd. De moeder stelt hiervoor op de wachtlijst te staan, maar heeft daar geen stukken van overgelegd. Ook de GI heeft hier geen stukken van gezien. Bovendien is naar voren gekomen dat het niet de verwachting is dat de moeder in augustus 2024 al eigen woonruimte heeft. Op de plek bij [instantie 1] waar zij nu verblijft, kan zij niet alle kinderen ontvangen. De moeder geeft aan dat wanneer de kinderen naar huis mogen, zij met een crisisplaatsing voorrang kan krijgen en snel een eigen woning zal krijgen waarin zij de kinderen wel kan ontvangen. Hier heeft de moeder geen stukken van overgelegd en dit is ook niet bevestigd door de GI.
Het is niet aannemelijk geworden dat de moeder de noodzakelijke stabiele en gestructureerde opvoedomgeving kan bieden die de kinderen nodig hebben en kan aansluiten bij hun specifieke behoeften. Voor zover de moeder anders betoogt heeft zij dit niet althans onvoldoende met concrete stukken onderbouwd. Evenmin is dit op andere feiten en omstandigheden aannemelijk geworden. Het hof is dan ook van oordeel dat de moeder de kinderen nog steeds geen stabiele, veilige en passende opvoedingsomgeving kan bieden zodat een machtiging tot uithuisplaatsing ook nu nog noodzakelijk is. Het hof heeft geen reden om de duur van deze machtiging in te korten, nu er geen vooruitzicht is, gelet op de complexiteit van de problematiek, dat de moeder op korte termijn een dusdanige verandering laat zien dat een machtiging tot uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is.
Verzoek tot nader onderzoek op grond van artikel 810a Rv
5.6.6.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de moeder om een nader onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a Rv overweegt het hof het volgende.
Artikel 810a lid 2 Rv bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen, de ontheffing en ontzetting van het ouderlijk gezag, of de ontzetting van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Onder de reikwijdte van artikel 810 lid 2 Rv vallen volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ook de zaken waar het gaat om een uithuisplaatsing van een minderjarige. Met deze bepaling is beoogd te bevorderen dat ouders van minderjarigen een standpunt van de raad in een zaak over een maatregel van jeugdbescherming, die wezenlijk ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer en het familie- en gezinsleven, desgewenst gemotiveerd kunnen weerspreken (Kamerstukken II 1993-1994, 22 487, nrs. 15 en 18; Handelingen II 1993-1994, p. 4135-4161).
5.6.7.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, in beginsel moet worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind (vgl. HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2632 en HR 12 april 2019 ECLI:NL:HR2019:575).
5.6.8.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling van oordeel dat een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a Rv op dit moment nog prematuur is. De raad heeft reeds in december 2023 een verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder aanhangig gemaakt, maar tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de behandeling van dit verzoek bij de rechtbank voor onbepaalde tijd is aangehouden. Gelet op de ontwikkelingen die er sindsdien hebben plaatsgevonden, is de raad inmiddels een aanvullend onderzoek gestart. Onderzocht zal worden wat deze ontwikkelingen betekenen voor de ten aanzien van de kinderen genomen maatregelen, waarbij tevens wordt bezien of de raad het verzoek tot gezagsbeëindiging handhaaft. Omdat dit aanvullend raadsonderzoek, alsook het door de GI gevraagde persoonlijkheidsonderzoek van de moeder in verband waarmee zij volgens haar eigen verklaring nog op een wachtlijst staat, nog niet zijn afgerond, acht het hof een onderzoek op grond van artikel 810a Rv op dit moment te vroeg.
Dit maakt dat het hof het subsidiaire verzoek van de moeder om een nader onderzoek op grond van artikel 810 Rv zal afwijzen.
5.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 januari 2024 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en E.M.D.M. van der Linden en is op 18 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.