ECLI:NL:GHSHE:2024:2353

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
200.338.526_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige in het kader van familierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de erkenning van de minderjarige [minderjarige 1] door de man, die de biologische vader is. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, die de man toestemming had verleend om [minderjarige 1] te erkennen. De moeder voerde aan dat erkenning schadelijk zou zijn voor de minderjarige en dat er een onderscheid zou ontstaan tussen [minderjarige 1] en haar halfzus [minderjarige 2]. De man betwistte deze claims en stelde dat erkenning in het belang van [minderjarige 1] zou zijn, aangezien hij al jaren voor haar zorgde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juni 2024 zijn zowel de moeder als de man gehoord, evenals de bijzondere curator en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de man de verwekker van [minderjarige 1] is en dat er geen bewijs is dat erkenning de belangen van de moeder of de ontwikkeling van [minderjarige 1] zou schaden. Het hof heeft de argumenten van de moeder, die vooral voortkwamen uit haar weerstand tegen de man, niet overtuigend geacht. Het hof concludeerde dat de erkenning door de man niet in strijd is met de belangen van de minderjarige en dat de moeder onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar stellingen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de bijzondere curator ontslagen van zijn taak. De beslissing benadrukt het belang van de juridische erkenning van de relatie tussen de man en [minderjarige 1], en dat de belangen van het kind voorop staan in deze procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 18 juli 2024
Zaaknummer : 200.338.526/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/315361 / FA RK 23-839
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.C. Egger-van Oppen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man
,
advocaat: mr. M.J.L. van den Aker-Groffen.
Als belanghebbenden merkt het hof aan:
mr. S.C. van Heerd, advocaat, kantoorhoudende te Venlo,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
als zodanig benoemd bij beschikking van dit hof van 25 april 2024.
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 25 april 2024

Bij (tussen)beschikking van 25 april 2024 heeft het hof op de voet van artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) mr. S.C. van Heerd benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige 1] en iedere overige beslissing aangehouden.

6.Het verdere geding in hoger beroep

6.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 maart 2024, heeft de moeder – zoals reeds eerder vermeld in genoemde tussenbeschikking – verzocht uitvoerbaar bij voorraad:
1. voormelde uitspraak te vernietigen;
2. de man in zijn verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning van [minderjarige 1]
niet-ontvankelijk te verklaren;
3. subsidiair: voor zover de man wel ontvankelijk is in zijn verzoek dit af te wijzen;
4. de proceskosten tussen partijen te compenseren.
6.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 mei 2024, heeft de man verzocht het verzoek van de moeder in appel af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.
6.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Egger-van Oppen;
- de man, bijgestaan door mr. Van den Aker-Groffen;
- de bijzondere curator;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
6.3.1.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met haar gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
6.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 november 2023;
- het V6-formulier d.d. 29 mei 2024 met de brief van de bijzondere curator;
- het V6-formulier d.d. 30 mei 2024 met bijlagen zijdens de moeder.
6.5.
Gelet op de onderlinge samenhang van onderhavige zaak en de ter griffie onder nummer 200.338.159/01 ingeschreven zaak, heeft het hof beide zaken gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld. Het hof heeft in de onder nummer 200.338.159/01 ter griffie ingeschreven zaak evenwel bij afzonderlijke beschikking d.d. 18 juli 2024 beslist.

7.De feiten

7.1.
Uit de moeder is [minderjarige 1] geboren. De man is de verwekker van [minderjarige 1] .
Uit de moeder is daarnaast geboren: [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] . De man is niet de biologische vader van [minderjarige 2] .
7.2.
[minderjarige 1] is bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 augustus 2016 onder toezicht gesteld van de GI. De rechtbank heeft bij beschikking van 14 december 2016 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige 1] bij de man.
7.3.
Bij beschikking van 26 oktober 2020 is het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 1] beëindigd. De GI is tot voogd benoemd. Bij beschikking van dit hof van 7 januari 2021 is deze beschikking bekrachtigd.

8.De omvang van het geschil

8.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de man toestemming verleend welke de toestemming van de moeder vervangt tot erkenning van [minderjarige 1] .
8.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

9.De verdere beoordeling

9.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De man heeft geen toestemming gevraagd aan de moeder voor de erkenning van [minderjarige 1] voordat hij zijn verzoekschrift in eerste aanleg heeft ingediend. De man heeft bovendien altijd aangegeven [minderjarige 1] niet te willen erkennen omdat hij het belangrijk vond dat er tussen [minderjarige 1] en haar halfzus [minderjarige 2] zo min mogelijk onderscheid werd gemaakt. Ook wilde hij niet alimentatieplichtig worden. Indien de man wel toestemming zou hebben gevraagd, dan had de moeder voorwaardelijk toestemming gegeven, namelijk onder de voorwaarde dat [minderjarige 1] zestien jaar is. Gelet hierop heeft de man geen belang bij zijn verzoek. De man ervaart bovendien geen praktische problemen bij niet-erkenning van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] noch de man hebben op dit moment erkenning nodig. Om [minderjarige 1] erfgenaam te laten zijn, kan ook de man een testament opstellen. [minderjarige 1] wordt voornamelijk verzorgd en opgevoed door de man en zij weet dat de man haar biologische vader is. Hij heeft op dit moment dan ook geen belang bij zijn verzoek om vervangende toestemming voor erkenning en is daarom niet-ontvankelijk in dit verzoek.
De rechtbank heeft ten onrechte vastgesteld dat de belangen van [minderjarige 1] niet worden geschaad door erkenning. Het gaat bij deze voorwaarde om elke schending van de belangen van het kind, zowel op de korte termijn als op lange termijn. Gelet op de periode van identiteitsontwikkeling waarin [minderjarige 1] zich bevindt, is het niet handig om juist nu een verschil te creëren tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . De gevolgen van een erkenning door de man zouden zeer groot kunnen zijn op dit moment, zowel voor [minderjarige 1] als voor [minderjarige 2] . Er zal dan een eersterangs kind en een tweederangs kind ontstaan. [minderjarige 1] geeft aan de moeder aan niet te willen worden erkend door de man. De man wil [minderjarige 1] ’s achternaam wijzigen zodra de erkenning een feit is. Daardoor zal het verschil tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verscherpt worden. De moeder vreest dat dit voor [minderjarige 1] kan leiden tot een heel ingewikkelde situatie met betrekking tot haar eigenbeeld en in de verhouding tot haar zus. Er bestaat dus een voldoende concreet gevaar dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] in gedrang komt door erkenning.
Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte vastgesteld dat de ongestoorde verhouding tussen de moeder en [minderjarige 1] door de erkenning niet geschaad wordt. Het feit dat de erkenning als het ware deuren opent naar verderstrekkende verzoeken, kan een reden zijn om een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning af te wijzen (Rb. Noord-Holland, locatie Alkmaar van 24 maart 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:234). In deze uitspraak werd overwogen dat het feit dat de erkenning voor de man de deur opende naar verdergaande ouderlijke bevoegdheden, waarvan nu al te voorzien was dat de man die zodanig zou gaan gebruiken dat daardoor de evenwichtige ontwikkeling van het kind het gedrang kon komen, als grond gezien voor afwijzing van de vervangende toestemming voor erkenning. De man heeft al verzocht om gezag omdat hij geen zin meer heeft om met hulpverlening te maken te hebben en instructies van de GI te moeten opvolgen. Hij wil zelf de regie hebben over zijn leven en dus ook over het leven van de kinderen. De GI speelt op dit moment echter een zeer belangrijke rol in het waarborgen van de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] . De man heeft aangegeven daar van af te willen. De man heeft [minderjarige 1] maar ook [minderjarige 2] al bij de moeder weggehaald en hij probeert [minderjarige 1] nu nog verder van de moeder af te nemen. Dit zorgt bij stress en verdriet bij de moeder. [minderjarige 1] kan op haar leeftijd ook nog geen weerstand bieden aan de wens van de man om haar achternaam te wijzigen. De moeder vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] over deze dingen zelf een beslissing kan nemen als zij uit de pubertijd is en oud genoeg is om zelfstandig over dit soort zeer ingrijpende zaken na te denken en hierover een afgewogen beslissing kan nemen.
9.2.
De man voert – samengevat – het volgende aan. De man heeft de moeder per sms op 1 februari 2023 en op 15 februari 2023 gevraagd of zij bereid was haar medewerking te verlenen aan de erkenning van [minderjarige 1] . De moeder had de man geblokkeerd en heeft deze berichten dus niet ontvangen. De man is er op basis van zijn ervaringen met de moeder vanuit gegaan dat de moeder geen toestemming zou geven. De man twijfelt of de moeder voorwaardelijke toestemming zou hebben gegeven voor de erkenning. De moeder heeft zich sinds de tijd dat de man de zorg voor de kinderen heeft met volle kracht verzet tegen alles wat de man doet, ook al is dat in het belang van de kinderen. De man loopt tegen praktische zaken aan omdat hij niet de juridisch vader van [minderjarige 1] is. Zijn wens om [minderjarige 1] te erkennen is niet enkel gebaseerd op financiële gronden. De stelling dat de man geen belang heeft bij erkenning kan hij niet volgen. Hij heeft vanaf 2016 de zorg over [minderjarige 1] . De man vindt het belangrijk dat de relatie tussen hem en [minderjarige 1] formeel wordt geregeld. Hij zou bijvoorbeeld graag zien dat [minderjarige 1] zijn wettige erfgenaam wordt.
Het is daarnaast onjuist dat erkenning de belangen en de ontwikkeling van [minderjarige 1] schaadt. De man heeft alle jaren dat hij voor de kinderen heeft gezorgd nooit onderscheid tussen hen gemaakt. Ook na erkenning gaat hij dit niet doen. Dat zou hij ook voor [minderjarige 2] willen. Hij zou [minderjarige 2] graag willen adopteren. De stellingen van de moeder zijn niet concreet en komen voort uit de negatieve gedachten van de moeder over de man. Het is voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] juist van belang dat de feitelijke situatie wordt geformaliseerd. Ook zal de omgang tussen [minderjarige 1] en de moeder niet in het gedrang komen door erkenning. Bovendien betwist de man dat hij de achternaam van [minderjarige 1] wil veranderen.
De uitspraak die de moeder aanhaalt is een geheel andere casus. Immers had de vader in die casus nooit voor de kinderen gezorgd. De man heeft reeds een verzoek gedaan om hem met het ouderlijk gezag te belasten. De rechtbank heeft de beslissing daarover aangehouden voor een raadsonderzoek. De moeder maakt al jaren verwijten naar de man en diskwalificeert hem. Geheel onjuist stelt zij dat de man steeds de omgang saboteert en stop zet. De omgang is door de GI gestopt omdat de moeder blijk had gegeven van onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef voor de kinderen.
Er is aan de vereisten van art. 1:204 lid 3 BW voldaan. De man is de verwekker van [minderjarige 1] en de erkenning schaadt haar belangen niet, noch de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] . Er zijn geen reële risico’s die de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] in de weg staan als [minderjarige 1] door haar vader wordt erkend. Ook is er geen sprake van dat de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanige psychische noodtoestand komt te verkeren dat een ongestoorde verhouding met het kind niet meer mogelijk is.
9.3.
De bijzondere curator brengt – samengevat – het volgende naar voren. Niet is gebleken dat erkenning van [minderjarige 1] door de man strijdig is met de belangen van de moeder bij een ongestoorde verstandhouding met [minderjarige 1] noch dat erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] in gevaar brengt. De door de moeder aangehaalde argumenten komen vooral voort uit haar weerstand tegen de man en het feit dat de moeder niet kan accepteren dat [minderjarige 1] al langere tijd bij de man verblijft en zij niet langer het gezag heeft. De moeder geeft de man hier de schuld van. Het lijkt erop dat de moeder door de erkenning te verhinderen, probeert om invloed te houden op de situatie van de kinderen. De moeder lijkt niet in te zien dat juist hierdoor de belangen van [minderjarige 1] worden geschaad.
De man is ontvankelijk in zijn verzoek. Het was evident dat de moeder geen toestemming zou geven. Dat de man [minderjarige 1] primair niet zou hebben willen erkennen, maar daar anders over is gaan denken, maakt niet dat hij niet-ontvankelijk is. Feit is dat de man de biologische vader van [minderjarige 1] is. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op de hoogte van deze biologische werkelijkheid. Het is daarbij niet aan de man om zijn belang bij erkenning aan te tonen. Dat belang is er overigens. Er zijn slechts enkele uitzonderingen die maken dat de man [minderjarige 1] niet zou mogen erkennen. Uit niets blijkt dat de man na erkenning onderscheid zou maken tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Er zijn daarnaast geen bewijzen aangeleverd op basis waarvan moet worden aangenomen dat aan de afwijzingsgronden van art. 1:204 BW is voldaan. De omgang tussen [minderjarige 1] en de moeder vindt plaats en staat los van de erkenning of het gezag. Niet is aangetoond dat op welke wijze dan ook de emotionele of sociaalpsychologische ontwikkeling van [minderjarige 1] door de enkele erkenning zal worden geschaad. De erkenning zorgt er slechts voor dat de feitelijke en juridische situatie met elkaar in overeenstemming worden gebracht. De bestendiging van deze juridische band is in het belang van de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] .
9.4.
De GI brengt – samengevat – naar voren geen aanleiding te zien dat [minderjarige 1] in haar belangen zal worden geschaad als zij door de man wordt erkend.
9.5.
De raad sluit zich aan bij hetgeen de bijzondere curator en de GI naar voren hebben gebracht.
9.6.
Het hof overweegt het volgende.
9.6.1.
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming tot erkenning van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
de verwekker van het kind is, of
de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
9.6.2.
Vast staat tussen partijen dat de man de verwekker van [minderjarige 1] is en dat [minderjarige 1] sinds december 2016 bij de man verblijft.
9.6.3.
Ongeacht de onduidelijkheid over de vraag of de man voordat hij zijn verzoek had ingediend reeds toestemming had gevraagd aan de moeder voor erkenning van [minderjarige 1] , acht het hof het evident dat de moeder deze toestemming niet direct zou hebben geven, zoals ook is gebleken in onderhavige procedure. Daar komt bij dat de man [minderjarige 1] op dit moment wil erkennen. Een eventuele voorwaardelijke toestemming van de moeder om [minderjarige 1] te erkennen wanneer zij zestien jaar is, maakt daarom niet dat de man nu geen belang heeft bij zijn verzoek. De man is derhalve ontvankelijk in zijn verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] .
9.6.4.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat zowel het kind als de verwekker er in beginsel aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De vraag die daarom voorligt is of erkenning door de man van [minderjarige 1] de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] schaadt of dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] in het gedrang komt.
9.6.5.
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat dit niet het geval is en dat het verzoek van de man tot verkrijging van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] kan worden toegewezen. In aanvulling op hetgeen de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, overweegt het hof nog het volgende.
9.6.6.
Het belang van de man bij zijn aanspraak op erkenning van [minderjarige 1] moet worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en [minderjarige 1] bij niet-erkenning. De moeder heeft haar stellingen op grond waarvan deze belangenafweging zou moeten leiden tot afwijzing van het verzoek van de man, onvoldoende onderbouwd. De moeder stelt dat er door de erkenning een onderscheid zal ontstaan tussen [minderjarige 1] en haar halfzus [minderjarige 2] . Niet gebleken is dat de man de kinderen anders zal behandelen na een erkenning, noch dat een dergelijk onderscheid schadelijk is voor [minderjarige 1] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weten immers al dat de man de biologische vader van [minderjarige 1] is en zijn dus bekend met het bestaande onderscheid tussen hen. [minderjarige 1] heeft tijdens het kindgesprek bij het hof en aan de bijzondere curator aangegeven geen bezwaar te hebben tegen erkenning door de man. Zij wil bovendien, indien nodig gelet op haar leeftijd, schriftelijk haar toestemming hiervoor geven.
De bezwaren van de moeder lijken met name te zijn ingegeven door de (juridische) mogelijkheden die de erkenning met zich mee brengt, zoals gezag. Deze mogelijkheid staat los van de erkenning en dient niet in de beoordeling van het verzoek van de man te worden betrokken nu in onderhavige situatie niet is te voorzien dat de man de ouderlijke bevoegdheden zodanig zal gaan gebruiken dat daardoor de evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige 1] in het gedrang komt.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de moeder dat de man [minderjarige 1] verder van haar wil afpakken. [minderjarige 1] verblijft sinds december 2016 bij de man en zij heeft er belang bij dat de feitelijke situatie wordt geformaliseerd. Tot slot is niet aannemelijk geworden dat een erkenning invloed zal hebben op de omgang tussen [minderjarige 1] en de moeder.
9.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen. Ook zal het hof de bijzondere curator ontslaan van zijn taak.

10.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 december 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
ontslaat de bijzondere curator van zijn taak;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.P. de Beij en K.A. Boshouwers en is op 18 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.