ECLI:NL:GHSHE:2024:2352

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
200.338.159_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen moeder en kinderen na hoger beroep

In deze zaak, uitgesproken op 18 juli 2024 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 december 2023. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.C. Egger-van Oppen, verzocht om vernietiging van de bestreden beschikking en om een omgangsregeling met haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De GI, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2], verzocht om bekrachtiging van de beschikking. De (pleeg-)vader, bijgestaan door mr. M.J.L. van den Aker-Groffen, steunde de GI in haar verzoek.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juni 2024 hebben de partijen overeenstemming bereikt over de omgangsregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in de even weken van zaterdag tot zondag bij de moeder verblijven en in de andere week op woensdagmiddag na schooltijd. De omgangsregeling omvat ook afspraken voor schoolvakanties, feestdagen en verjaardagen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de nieuwe omgangsregeling vastgesteld, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De GI is niet veroordeeld in de proceskosten, aangezien haar verzoeken niet als nodeloos of lichtvaardig zijn aangemerkt.

De uitspraak benadrukt de rol van de GI als voogd en de bevoegdheid om verzoeken tot omgangsregelingen in te dienen, evenals de noodzaak van samenwerking tussen de ouders en de GI voor het welzijn van de kinderen. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot omgangsregelingen en de verantwoordelijkheden van gecertificeerde instellingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 18 juli 2024
Zaaknummer : 200.338.159/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/318255 / FA RK 23-1938
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.C. Egger-van Oppen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna samen te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende merkt het hof aan:
[de (pleeg-)vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de (pleeg-)vader,
advocaat: mr. M.J.L. van den Aker-Groffen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 februari 2024, heeft de moeder verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de bestreden beschikking te vernietigen, en
2. de GI in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren;
3. te bepalen dat de vrouw en de kinderen recht hebben op contact met elkaar als volgt:
- eenmaal in de twee weken van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur
- in de week waarin geen omgang is, indien mogelijk één middag na school tot na het avondeten
- de helft van alle schoolvakanties, waarbij de (pleeg-)vader kan kiezen of hij de eerste of de tweede helft wil, mits hij dit minimaal een half jaar tevoren mededeelt en anders in de even jaren de moeder en de (pleeg-)vader de tweede helft en in de oneven jaren andersom
- de verjaardag van de kinderen om en om in de even jaren en de oneven jaren en de feestdagen ieder de helft
4. de GI te veroordelen tot vergoeding van de extra kosten die de moeder heeft moeten maken voor de door hen gestarte extra procedure bestaande uit de eigen bijdrage van € 159,- en het griffierecht van € 86,- alsmede van de extra kosten voor deze procedure in hoger beroep
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 8 april 2024, heeft de (pleeg-)vader verzocht om het verzoek van de moeder in appel af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 30 april 2024, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Egger-van Oppen;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de (pleeg-)vader, bijgestaan door mr. Van den Aker-Groffen;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.2.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met hen gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 november 2023.
2.6.
Gelet op de onderlinge samenhang van onderhavige zaak en de ter griffie onder nummer 200.338.526/01 ingeschreven zaak, heeft het hof beide zaken gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld. Het hof heeft in de zaak met nummer 200.338.526/01 bij afzonderlijke beschikking d.d. 18 juli 2024 beslist.

3.De feiten

3.1.
Uit de moeder zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.2.
De (pleeg-)vader is de biologische vader van [minderjarige 2] en de pleegvader van [minderjarige 1] .
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 augustus 2016 onder toezicht gesteld van de GI. De rechtbank heeft bij beschikking van 14 december 2016 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van de kinderen bij de (pleeg-)vader. Deze maatregelen zijn steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 29 juli 2020 tot 15 augustus 2021.
3.4.
Bij beschikking van 26 oktober 2020 is het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen beëindigd. De GI is tot voogd benoemd. Bij beschikking van dit hof van 7 januari 2021 is deze beschikking bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank bepaald dat de navolgende omgangsregeling onder regie van de GI dient plaats te vinden:
- [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verblijven in de even weken van zaterdag tot zondag bij de moeder, en [minderjarige 2] in de andere week op de woensdag na schooltijd;
- eventuele wijzigingen vinden plaats onder regie van de GI.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De GI is niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. Op grond van artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat een beslissing inzake de omgang wijzigen. De GI heeft haar verzoek op deze grondslag gedaan. Echter, er was nog geen omgangsregeling vastgesteld dus er kon niets worden gewijzigd. Ook komt aan de GI geen beroep toe op het bepaalde in artikel 1:377a lid 2 BW, aangezien de GI niet één van de hierin genoemde personen is die een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling kunnen indienen. De moeder had bovendien al op 13 maart 2023 een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen ingediend, dus de GI had ook geen belang bij het indienen van het verzoekschrift. De GI had namelijk in de procedure van de moeder een reactie kunnen geven. De rechtbank heeft alleen een oordeel gegeven op de verzoeken van de GI en het verzoekschrift van de moeder min of meer buiten beschouwing gelaten, althans aan haar verzoeken geen aandacht besteed in het oordeel. Het verzoek van de moeder dient alsnog te worden toegewezen.
Ook is de GI ten onrechte niet in de extra proceskosten van de moeder veroordeeld. Indien het hof de beschikking vernietigt en een nieuwe beschikking geeft, dient de GI ook in de kosten van dit hoger beroep te worden veroordeeld. De GI heeft ervoor gekozen om nadat de moeder een verzoekschrift had ingediend, zelf twee verzoekschriften in te dienen. Hierdoor was de moeder genoodzaakt een tweede toevoeging voor dezelfde kwestie aan te vragen en moest zij voor het indienen van een verweerschrift voor een tweede keer griffierecht betalen. Deze extra kosten waren niet nodig geweest als de GI had volstaan met het geven van een reactie in de door de moeder reeds gestarte procedure.
5.2.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De moeder stelt dat de GI niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot het vaststelling c.q. wijzigen van omgang. Het is vaste rechtspraak dat de GI als voogd bevoegd is een verzoek hiertoe in te dienen bij de kinderrechter, zodat de kinderrechter terecht het verzoek in behandeling heeft genomen (zie Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943 waarin de Hoge Raad uitlegt dat de in art. 1:377a en 1:377e BW aan de ouders toegekende bevoegdheid mede toekomt aan een GI die belast is met de voogdij). Bovendien had de GI het verzoekschrift van de moeder nog niet ontvangen op het moment dat de GI de verzoekschriften bij de rechtbank indiende. De GI vond zij het van belang dat de rechter een omgangsregeling zou vaststellen.
De communicatie tussen de ouders verloopt niet goed. De GI ziet dat de kinderen op extra momenten naar de moeder gaan en ziet een stimulerende rol van de (pleeg-)vader hier in. De kinderen willen de vrijheid ervaren om naar de moeder te kunnen gaan, maar zij willen dit niet vanuit dwang doen. Er zijn gezien de systemische dynamiek spanningen in het gezin van de (pleeg-)vader. De (pleeg-)vader en zijn partner zijn hier open over naar de GI en [instantie] . Hiervoor wordt extra ondersteuning ingezet middels Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding. Tevens zijn er vanuit school zorgen over de gewetensontwikkeling van [minderjarige 2] . Hiervoor zal een psychodiagnostisch onderzoek gaan plaatsvinden.
5.3.
De (pleeg-)vader brengt – samengevat – het volgende naar voren. De rechtbank heeft de GI terecht ontvangen in haar verzoeken. De moeder gaat voorbij aan de stelling van de GI dat zij op grond van art. 1:303 BW dezelfde bevoegdheden en verplichtingen heeft als andere voogden. De voogd draagt er zorg voor dat de minderjarige wordt verzorgd en opgevoegd, waaronder ook wordt verstaan de zorg voor het geestelijk welzijn van het kind. Hieronder valt ook het recht op omgang van ouder en kind. Bovendien was er wel sprake van een omgangsregeling tussen moeder en de kinderen, maar deze was nog niet door de rechter vastgelegd. De (pleeg-)vader vindt het belangrijk dat de kinderen structureel contact hebben met hun moeder. Naast de omgang in het weekend en op woensdag vindt er inmiddels ook, als het zo uitkomt, omgang plaats op andere dagen.
5.4.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
5.4.1.
Anders dan de moeder stelt moeten de artikelen 1:377a en 1:377e BW zo worden uitgelegd dat de daarin aan de ouders toegekende bevoegdheid de rechter te verzoeken een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast te stellen of te wijzigen, dan wel het recht op omgang aan een ouder te ontzeggen, mede aan een gecertificeerde instelling toekomt. Hierbij doet niet ter zake of de GI in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarigen staat (Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943). De GI is dus ontvankelijk in haar verzoek.
Dat de GI haar oorspronkelijke verzoek heeft gebaseerd op artikel 1:377e BW terwijl er nog geen omgangsregeling was die gewijzigd kon worden, doet hier niets aan af. De rechter wordt geacht ambtshalve rechtsgronden aan te vullen (artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De GI verzoekt een omgangsregeling te bewerkstelligen tussen de moeder en de kinderen. Bovendien volgt uit het enkele feit dat de moeder reeds op 13 maart 2023 een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling had ingediend niet dat de GI geen belang had bij het doen van een dergelijk verzoek.
Omgangsregeling
5.4.2.
Ingevolge artikel 1:377a, tweede lid, BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
Het hof stelt vast dat er niet eerder een regeling door de rechter is vastgelegd.
5.4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof met de moeder, de GI en de (pleeg-)vader de mogelijkheden onderzocht om overeenstemming tussen hen te bereiken over de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen. Partijen zijn het tijdens de mondelinge behandeling eens geworden ten aanzien van de reguliere omgangsregeling en de regeling betreffende vakanties, feestdagen en verjaardagen. Gelet hierop gaat het hof er vanuit dat de grief van de moeder ten aanzien van de omgangsregeling niet langer wordt gehandhaafd en dat zij haar verzoek wijzigt overeenkomstig de overeenstemming. De raad kan zich vinden in de regeling zoals getroffen door partijen.
5.4.4.
Ten aanzien van de reguliere omgangsregeling wordt aangesloten bij de regeling zoals die op dit moment feitelijk verloopt. [minderjarige 2] verblijf eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de moeder en zij verblijft in de andere week op woensdagmiddag na school tot 17.30 uur bij de moeder. [minderjarige 2] zal op woensdagmiddag naar de moeder blijven gaan, zolang dit haalbaar is voor haar. Mogelijk gaat dit vanaf volgend schooljaar (2024/2025) niet meer lukken omdat [minderjarige 2] dan naar de middelbare school gaat en met de bus naar school moet.
[minderjarige 1] verblijft eenmaal per twee weken van vrijdag tot zondag 17.00 uur bij de moeder. Het tijdstip waarop [minderjarige 1] op vrijdag naar de moeder komt wisselt. [minderjarige 1] en de moeder spreken dit samen af. [minderjarige 1] heeft een bijbaantje waar zij op zaterdagen werkt. Dit zal zij ook wanneer zij in het weekend bij de moeder verblijft uitvoeren.
5.4.5.
De kinderen zullen in alle schoolvakanties, behalve de zomervakantie, de helft van de vakantie bij de moeder verblijven. In de zomervakantie zullen de kinderen drie aaneengesloten weken bij de (pleeg-)vader verblijven. Omdat de (pleeg-)vader is gebonden aan een bedrijfssluiting, zal hij jaarlijks uiterlijk op 31 januari aan de moeder doorgeven welke drie weken de kinderen bij hem verblijven. De kinderen verblijven in de zomervakantie ook twee aaneengesloten weken bij de moeder. In de overige week van de zomervakantie zijn de kinderen in beginsel bij de (pleeg-)vader, maar hebben zij de vrijheid om indien zij dat willen bij de moeder te verblijven.
5.4.6.
Ten aanzien van feestdagen en enkele andere bijzondere dagen hebben partijen het volgende afgesproken. De kinderen zullen op Moederdag bij de moeder verblijven, alsmede op de verjaardag van de moeder ( [datum] ). Op de verjaardagen van de kinderen verblijven de kinderen het ene jaar bij de moeder en het andere jaar bij de (pleeg-)vader, waarbij de kinderen op hun zestiende verjaardag bij de (pleeg-)vader verblijven in verband met een geplande ‘sweet-sixteen-party’. [minderjarige 1] heeft tijdens het kindgesprek aangegeven dat zij op haar verjaardag het liefst zowel de moeder als de (pleeg-)vader ziet. De kinderen zullen de helft van de feestdagen bij de moeder verblijven, waarbij de kinderen op Eerste Kerstdag bij de (pleeg-)vader zijn en op Tweede Kerstdag bij de moeder.
Proceskosten
5.4.7.
De moeder heeft verzocht de GI te veroordelen tot vergoeding van de extra kosten die zij heeft gemaakt doordat de GI eigen verzoekschriften heeft ingediend bij de rechtbank nadat de moeder een verzoekschrift had ingediend en de kosten van de procedure in hoger beroep. Deze wijze van handelen van de GI in eerste aanleg levert naar oordeel van het hof geen nodeloos of lichtvaardig procederen op. Een procespartij mag ervoor kiezen om een verzoek in een zelfstandige procedure ter beoordeling aan de rechter voor te leggen. De GI zal aldus niet in de proceskosten zal worden veroordeeld.
5.5.
Het voorgaande brengt mee dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en overeenkomstig de bereikte overeenstemming als volgt zal beslissen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 december 2023;
en opnieuw rechtdoende:
stelt tussen de moeder en
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , de volgende omgangsregeling vast:
  • [minderjarige 2] verblijft tijdens de schoolweken eenmaal in de twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de moeder en verblijft in de andere week op woensdagmiddag na school tot 17.30 uur bij de moeder. Ten aanzien van de omgang op woensdag zal dit plaatsvinden zolang dit haalbaar is voor [minderjarige 2] in combinatie met (de middelbare) school;
  • [minderjarige 1] verblijft tijdens de schoolweken eenmaal in de twee weken van vrijdag tot zondag 17.00 uur bij de moeder, waarbij [minderjarige 1] in overleg met de moeder beslist hoe laat zij vrijdag naar de moeder gaat en waarbij zij op zaterdag haar bijbaantje blijft uitoefenen;
  • de kinderen verblijven de helft van de schoolvakanties, niet zijnde de zomervakantie, bij de moeder;
  • de kinderen verblijven in de zomervakantie drie aaneengesloten weken bij de
  • de kinderen verblijven op Moederdag bij de moeder;
  • de kinderen verblijven op de verjaardag van de moeder bij de moeder;
  • de kinderen verblijven op hun eigen verjaardagen om en om in de even en oneven jaren bij de (pleeg-)vader of de moeder, waarbij de kinderen hun zestiende verjaardag bij de (pleeg-)vader doorbrengen;
  • de kinderen verblijven de helft van de feestdagen bij de moeder, waarbij de kinderen tweede kerstdag bij de moeder verblijven.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.P. de Beij en K.A. Boshouwers en is op 18 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.