ECLI:NL:GHSHE:2024:2297

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
200.325.521_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging en schorsing in civiele procedure met betrekking tot elektriciteits- en watertarieven

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juli 2024, betreft het een incident tot voeging en schorsing in een civiele procedure. De eiser in het incident, aangeduid als [eiser in incident], heeft verzocht om zich te mogen voegen aan de zijde van de Vereniging van Eigenaren (VvE) van Resort [Y]. De VvE heeft in de hoofdzaak verklaringen van recht gevorderd over de door [X] B.V. in rekening gebrachte elektriciteits- en watertarieven. De eiser in het incident, eigenaar van een chalet op het resort, stelt dat hij een zelfstandig belang heeft bij de beoordeling van deze vorderingen, aangezien hij ook te maken heeft met de door [X] in rekening gebrachte kosten.

De VvE heeft de voeging van de eiser in het incident ondersteund, terwijl [X] B.V. zich verzet tegen de voeging en stelt dat de rechtbank eerder de collectieve actie van de VvE heeft afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de eiser in het incident zich mag voegen, omdat hij nadelige gevolgen kan ondervinden van een ongunstige uitspraak voor de VvE. Het hof heeft de vordering tot voeging toegewezen.

Daarnaast heeft [X] B.V. een verzoek ingediend tot schorsing van het geding op basis van artikel 225 Rv, omdat de levering van het park aan de gemeente [gemeente] op 2 april 2024 heeft plaatsgevonden. Het hof heeft geoordeeld dat de schorsing van de procedure voor bepaalde vorderingen is gerechtvaardigd, maar niet voor alle vorderingen. De procedure is geschorst voor de vorderingen onder 1, 2 en 4, terwijl de overige vorderingen doorgaan. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de einduitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.325.521/01
arrest van 16 juli 2024
gewezen in de incidenten ex artikel 217 en 225 Rv van
[eiser in incident]
wonende te [woonplaats] ,
eiser in het incident ex artikel 217 Rv,
hierna aan te duiden als [eiser in incident] ,
advocaat: mr. R.A.C.J. van Kessel te Boxtel,
in de zaak van:
Vereniging van Eigenaren Resort [Y],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
appellante,
verweerster in de incidenten,
hierna aan te duiden als de VvE,
advocaat: mr. R.A.C.J. van Kessel te Boxtel,
tegen
[X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
geïntimeerde,
verweerster in het incident ex artikel 217 Rv,
eiseres in het incident ex artikel 225 Rv,
hierna aan te duiden als [X] ,
advocaat: mr. T. Vink te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 30 mei 2023 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/363009 / HA ZA 20-622 gewezen vonnis van 20 april 2022.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 30 mei 2023 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 september 2023;
  • de memorie van grieven met producties en eiswijziging van de VvE;
  • de incidentele conclusie tot voeging van [eiser in incident] met producties;
  • de incidentele antwoordconclusie van de VvE;
  • de incidentele antwoordconclusie van [X] (inclusief antwoord wijziging eis) met producties;
  • de akte opheffing rechtsgeding van [X] ;
  • de antwoordakte opheffing rechtsgeding van de VvE.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

6.De beoordeling

In het incident ex artikel 217 Rv
6.1.
[eiser in incident] vordert te worden toegelaten als voegende partij aan de zijde van de VvE. Hij stelt daartoe dat de VvE in de hoofdzaak verklaringen van recht heeft gevorderd over het door [X] in rekening gebrachte elektriciteits- en watertarief.
[eiser in incident] is sinds 2009 eigenaar en gebruiker van een kavel met chalet op Resort [Y] en verbruikt hiervoor elektriciteit en water. Naar aanleiding van het arrest (het hof begrijpt: ECLI:NL:GHSHE:2020:1057), waartegen geen cassatieberoep is ingesteld, heeft [eiser in incident] [X] gesommeerd tot terugbetaling van teveel betaalde elektra- en waterkosten. De VvE staat eenzelfde uitleg voor als [eiser in incident] , namelijk dat het in het hiervoor genoemde arrest vastgestelde elektratarief een all-in tarief betreft waarin alle prijscomponenten zijn verdisconteerd.
Omdat de rechtbank in het bestreden vonnis de door de VvE verzochte verklaringen voor recht voor zover de VvE deze ten behoeve van haar leden heeft verzocht (op grond van collectieve actie) heeft afgewezen, wenst [eiser in incident] zich naast de VvE in de hoofdzaak te voegen, omdat hij een zelfstandig belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling over de elektra- en waterkosten.
6.2.
[X] vordert afwijzing tot voeging in het incident en voert hiertoe onder meer het volgende aan. De rechtbank heeft de door de VvE ingediende collectieve actie afgewezen. [eiser in incident] probeert alsnog via voeging een collectieve actie in te stellen, hetgeen in strijd is met de goede procesorde.
[eiser in incident] heeft niet gemotiveerd op basis waarvan hij nadelige gevolgen zou kunnen ondervinden van de uitspraak in deze procedure. Als de vorderingen van de VvE worden gevolgd heeft [eiser in incident] geen “eigen” vordering, want de VvE stelt in hoger beroep een verklaring voor recht voor het bepalen van de hoogte van de elektra- en watertarieven.
Indien die vorderingen worden afgewezen bestaat er voor [eiser in incident] geen voldoende belang meer.
6.3.
De VvE verzoekt het hof dat het [eiser in incident] wordt toegestaan zich als partij te voegen aan de zijde van de VvE.
6.4.
Het hof overweegt als volgt. Een ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding kan op de voet van art. 217 Rv vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe-, dan wel afwijzing van de in de procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van de in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert. Indien aan deze eis is voldaan en de incidentele vordering tot voeging volgens art. 218 Rv tijdig is ingesteld, is die vordering in beginsel toewijsbaar. Aan de toewijsbaarheid kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan.
6.5.
Op grond van de artikelen 218 en 353 Rv wordt een vordering tot voeging bij incidentele conclusie ingesteld vóór of op de roldatum waarop de laatste memorie in het aanhangige geding genomen. De incidentele conclusie van [eiser in incident] en de memorie van grieven van de VvE zijn op dezelfde roldatum ingediend, waarmee de vordering in het incident tijdig is ingesteld.
6.6.
Het hof is van oordeel dat [eiser in incident] zich mag voegen aan de zijde van de VvE omdat hij door de beslissingen over de gevorderde verklaringen voor recht ter zake van de elektra- en watertarieven nadelige gevolgen kan ondervinden bij een ongunstige uitslag voor de VvE. Immers, [eiser in incident] heeft belang bij de beoordeling van deze vorderingen nu [X] elektra- en watertarieven bij [eiser in incident] in rekening heeft gebracht.
Anders dan [X] stelt, hoeft [eiser in incident] bij voeging geen eigen vordering in te stellen. Dit zou anders zijn indien sprake is van een tussenkomende partij hetgeen hier niet het geval is.
[X] heeft verder gesteld dat met de voeging het geschil uitgebreider wordt, maar dit is niet het geval nu [eiser in incident] zich aan de zijde van de VvE wil voegen en geen eigen vordering heeft ingesteld. [X] wordt dan ook niet in haar procesbelangen geschaad, terwijl evenmin kan worden geoordeeld dat het geding door de voeging ernstig wordt vertraagd.
Het hof zal het incident tot voeging dan ook toewijzen.
In het incident artikel 225 Rv
6.7.
[X] stelt dat op 2 april 2024 de levering van het volledige park heeft plaatsgevonden aan de gemeente [gemeente] (hierna te noemen: de gemeente). Onderdeel van de levering is de beheerovereenkomst tussen de VvE en [X] alsmede alle toekomstige vorderingen van de bewoners en de VvE op de exploitant van het park, zijnde Exploitatie Park [Y] B.V. waarvan de gemeente 100% eigenaar is. Na de levering heeft [X] geen enkel recht meer op het park en/of de exploitatie; de gemeente heeft alle rechten en verplichtingen overgenomen, aldus [X] .
[X] doet een beroep op artikel 225 lid 1 sub c Rv nu zij na de levering niet in staat meer is om uitvoering te geven aan de beheerovereenkomst. Hierdoor vervallen de in de memorie van grieven genoemde vorderingen onder 1, 2, 4, 5 en 6 van de VvE nu deze betrekking hebben op de uitleg van de beheerovereenkomst die thans niet meer van toepassing is.
Volgens [X] resteren in hoger beroep alleen nog de betwiste vorderingen over het herstel van de vijverpomp (vordering 3) en de vermeende achterstand aan VvE lasten (vordering 7).
[X] vordert het geding voor de in de memorie van grieen genoemde vorderingen onder 1, 2, 4, 5 en 6 te schorsen.
6.8.
De VvE voert geen verweer tegen schorsing van het geding voor zover het de vorderingen onder 1, 2 en 4 (zonnepanelen, elektriciteitsmeters en het inzichtelijk maken van gepleegd regulier onderhoud) betreft. De VvE verzoekt de schorsing van het geding voor zover het de vorderingen genoemd in de memorie van grieven onder 5 en 6 af te wijzen. De VvE betoogt dat de vorderingen 5 en 6 nog steeds relevant zijn jegens [X] voor wat betreft in het verleden te veel betaalde elektra- en watertarieven. De VvE en [eiser in incident] hebben nog steeds belang bij een uitspraak hierover jegens [X] , waarmee zal komen vast te staan dat [X] het bovenmatig (onverschuldigde) deel van de in rekening gebrachte tarieven aan hen dient terug te betalen.
6.9.
Het hof overweegt als volgt.
Het incident moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 225 lid 1 sub c (jo. 353 lid 1) Rv. In dat artikel is bepaald dat grond voor schorsing van het geding is het ophouden van de betrekkingen waarin een partij het geding voerde, hetzij ten gevolge van rechtsopvolging onder algemene titel op een ander, hetzij door een andere oorzaak. Rechtsopvolging onder bijzondere titel levert ook een (andere) schorsingsoorzaak op.
Het doel van de in artikel 225 Rv gegeven regeling is onder meer dat een periode van beraad wordt ingelast, bijvoorbeeld om zo nodig de rechtsopvolger onder bijzondere titel in de plaats te stellen van de oorspronkelijke procespartij.
De schorsing vindt plaats door betekening van de ingeroepen grond voor de schorsing aan de wederpartij dan wel door een daartoe strekkende akte ter rolle. Bij gebreke hiervan wordt het geding op naam van de oorspronkelijke partij voortgezet.
6.10.
Bij akte heeft [X] verzocht het geding te schorsen ten aanzien van de door de VvE ingediende vorderingen onder 1, 2, 4, 5 en 6. [X] heeft hiertoe aangevoerd dat door de overdracht van het volledige park aan de gemeente op 2 april 2024 de betrekking waarin [X] het geding voerden is opgehouden te bestaan voor wat betreft deze voornoemde vorderingen.
De VvE is het eens met de schorsing van de vorderingen onder 1, 2 en 4.
Voor wat betreft de vorderingen onder 3 en 7 zijn partijen het eens dat hiervoor het geding niet geschorst hoeft te worden op grond van artikel 225 lid 1 sub c Rv.
Het hof merkt op dat de nummering van de vorderingen verwijst naar het petitum, opgenomen in de memorie van grieven, zijnde de nummering, gebruikt op bladzijde 23 van deze memorie.
6.11.
Partijen verschillen van mening over de in de memorie van grieven genoemde vorderingen onder 5 en 6. Het hof is van oordeel dat de VvE alleen al belang heeft bij beoordeling van deze vorderingen nu deze verklaringen voor recht inhouden die niet alleen zien op toekomstige vorderingen. Het gaat hierbij om de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Een overdracht van het park aan de gemeente is in dit kader geen reden voor schorsing van de procedure ex artikel 225 lid 1 sub c Rv.
6.12.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het geding ingevolge artikel 225 lid 1 sub c Rv is geschorst ten aanzien van de vorderingen genoemd in de memorie van grieven onder 1, 2 en 4.
Het geding zal niet geschorst worden ten aanzien van de in de memorie van grieven genoemde vorderingen onder 3, 5, 6 en 7.
6.13.
Het hof zal de beslissing ten aanzien van de proceskosten aanhouden tot aan de einduitspraak.
In de hoofdzaak
6.14.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van [X] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De beslissing

Het hof:
in de incidenten:
wijst de vordering tot voeging van [eiser in incident] aan de zijde van de VvE toe;
verstaat dat de procedure voor wat betreft de door de VvE ingestelde vorderingen onder 1, 2 en 4 met ingang van 16 april 2024 is geschorst;
wijst af het meer of anders gevorderde;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 27 augustus 2024 voor memorie van antwoord aan de zijde van [X] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M Venhuizen, E.H. Schulten, en J.M.H. Schoenmakers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juli 2024.
griffier rolraadsheer