Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/376074 / HA ZA 21-758)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties 1 t/m 5 en met vermindering van eis;
- de memorie van antwoord;
- H-12 formulier van mr. Boelhouwer van 27 februari 2024, met producties 11 en 12.
- de mondelinge behandeling van 13 maart 2024, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
3.De beoordeling
manheeft in eerste aanleg gevorderd:
vrouwheeft de vorderingen betwist.
manheeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft met wijziging (vermindering) van eis als volgt geconcludeerd:
manheeft hiertoe zes grieven aangevoerd (abusievelijk is grief 5 als grief 4 aangeduid en grief 6 als grief 5).
vrouwheeft de grieven weersproken. Zij concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in hoger beroep, dan wel subsidiair tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
hofzal de grieven per onderwerp behandelen.
vrouwstelt in haar memorie van antwoord dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Zij voert daartoe het volgende aan:
hofverwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid. Een eerdere (ambtshalve) doorhaling op de rol heeft op zichzelf geen rechtsgevolg. Evenmin is gebleken dat tussen partijen afspraken over dergelijke rechtsgevolgen zijn gemaakt. Het stond de man derhalve vrij om hervatting van de procedure te verzoeken. Het arrest van het hof van 2 maart 2021, waar naar de vrouw verwijst, heeft geen betrekking op de rechtsgevolgen van een (ambtshalve) doorhaling maar op een proceskostenveroordeling na intrekking.
mankeren zich tegen de afwijzing van zijn vorderingen op de vrouw van in totaal € 165.000,--. Na vermindering van eis vordert de man in hoger beroep de vrouw te veroordelen om aan hem te betalen (1) primair een bedrag van € 121.000,--, (2) subsidiair een bedrag van € 73.421,--, (3) meer subsidiair een bedrag van € 52.421,-- en (4) nog meer subsidiair een bedrag van € 21.000,--. Het hof zal als eerste de primaire vordering van de man van € 121.000,-- bespreken.
manvordert betaling door de vrouw van een bedrag van € 121.000,--. Aan zijn vordering legt hij ten grondslag dat tijdens de samenleving van partijen een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden ten gunste van het vermogen van de vrouw van € 100.000,--. Deze vermogensverschuiving is in strijd met de redelijkheid en billijkheid waardoor de vrouw gehouden is om voormeld bedrag van € 100.000,-- aan hem te vergoeden. Het resterende deel van € 21.000,-- heeft hij onverschuldigd aan de vrouw betaald dan wel is de vrouw daarmee ongerechtvaardigd verrijkt. Ter toelichting voert de man, kort samengevat, het volgende aan.
vrouwheeft de stellingen van de man betwist. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering van de man. Zij voert, kort samengevat, het volgende aan.
hofziet in het door partijen gestelde aanleiding om de vordering van de man van € 121.000,-- te splitsen in € 100.000,-- en € 21.000,-- Over de vordering van € 21.000,-- overweegt het hof als volgt.
cliënten wensen of overdracht waarde woning bij helfte of geregistreerd partnerschap teneinde gezamenlijk eigendom te verwerven(onderstreping hof).