3.8.3.Het handelen van de broer levert een tekortkoming op van [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst, die in beginsel een zelfstandige grond voor ontbinding oplevert. Het hof overweegt daartoe als volgt.
[appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het navolgende verklaard. [appellant] heeft een sleutel van de woning aan zijn moeder overhandigd en zij heeft op haar beurt deze met goedkeuring van [appellant] aan zijn broer gegeven. Op het moment van overhandiging aan de broer was deze werkzaam in een beveiligingsfunctie bij de brandweer. Op een later moment doch vóór de binnentreding en doorzoeking van de woning is de broer als portier bij een coffeeshop in [plaats] gaan werken en ging hij om met verkeerde figuren. [appellant] was daarmee bekend. Verder heeft [appellant] naar voren gebracht dat hij vermoedt dat de hennep van de coffeeshop was, dat de broer de hennep slechts in bewaring had en dat de broer de hennep in de woning van [appellant] heeft neergelegd, omdat de broer in paniek raakte daar hij politie bij zijn garagebox zag. De broer wilde het niet in zijn huis hebben omdat zijn vrouw thuis was. Dat de broer de hennep in de woning zou neerleggen, wist [appellant] niet. Achteraf bezien, zo heeft [appellant] verder verklaard, was het niet de slimste keuze om de sleutel bij de broer te laten.
Nog daargelaten of [appellant] wist van de aanwezigheid van de hennep in zijn woning, is [appellant] in zijn zorgplicht als goed huurder tekortgeschoten. [appellant] wist van de hennep gerelateerde baan én de - naar het hof uit de verklaring van [appellant] begrijpt - hennep gerelateerde connecties van zijn broer. [appellant] had er dan ook op bedacht kunnen en moeten zijn dat door het in bewaring laten van de sleutel bij zijn broer, de woning voor drugs gerelateerde activiteiten gebruikt zou kunnen worden. Dit risico heeft zich verwezenlijkt en komt voor rekening van [appellant] . Met de aanwezigheid van de hennep heeft [appellant] in strijd met artikel 7:213 BW en artikel 6.3. van de Algemene Huurbepalingen gehandeld. De korte duur dat de hennep in de woning heeft gelegen doet niet af aan de aanwezigheid van de hennep in de woning. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat de aanwezigheid van zo’n grote (handels)hoeveelheid hennep in een huurwoning in strijd is met goed huurderschap en een woningstichting in dat geval de huurovereenkomst met de huurder niet zal (willen) voortzetten maar zal willen (laten) ontbinden.
Rechtvaardigt de tekortkoming ontbinding van de huurovereenkomst?
3.9.3.Vaststaat dat [appellant] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verbintenissen uit de huurovereenkomst, zoals hiervoor reeds in rechtsoverweging 3.8.3. benoemd. Daarmee is ontbinding van de huurovereenkomst in beeld, behoudens een geslaagd beroep van [appellant] op de tenzij-bepaling. Bij deze afweging neemt het hof het volgende in aanmerking:
a. de tekortkoming van [appellant] was niet van bijzondere aard of geringe betekenis als bedoeld in artikel 6:265 lid 1 BW. In de woning is een handelshoeveelheid hennep aangetroffen met een - zoals door Alwel onbetwist gesteld - straatwaarde van bijna
€ 80.000,00 tot € 100.000,00. De aanwezigheid van zo’n grote hoeveelheid hennep in de woning is een risicoverhogende omstandigheid met betrekking tot de woning en de omgeving, in de zin van risico op aantasting van de leefomgeving en gevaar voor de veiligheid van omwonenden.
b. Dat de hennep slechts voor korte duur in de woning aanwezig was en dat niet [appellant] maar zijn broer de hennep in de woning heeft neergelegd, neemt het onder a. vermelde niet weg.
c. Alwel dient zich de onder a. genoemde risicoverhogende omstandigheid als toegelaten instelling als bedoeld in de Woningwet aan te trekken. Verwijzend naar hetgeen reeds onder rechtsoverweging 3.8.3. hieromtrent is overwogen, is het een feit van algemene bekendheid dat een woningstichting bij het aantreffen van zo’n grote (handels)hoeveelheid de huurovereenkomst niet zal (willen) voortzetten. Dat dit beleid niet nadrukkelijk in de overeenkomst noch in Algemene Huurvoorwaarden die daar deel van uitmaakt, is benoemd, maakt niet dat [appellant] hier niet op bedacht had moeten zijn.
d. [appellant] heeft hangende het hoger beroep op 28 september 2023 een met de Islamitische wet overeenstemmende huwelijksovereenkomst gesloten en toestemming gegeven voor inschrijving van zijn partner op het adres van de woning. Zijn partner is met ingang van
5 februari 2024 op voornoemd adres ingeschreven en zij is inmiddels in verwachting van hun eerste kindje waarvan zij in januari 2025 is uitgerekend. Deze omstandigheden zijn opgekomen hangende het hoger beroep, terwijl [appellant] weet of zich op z’n minst had moeten realiseren dat de uitkomst in hoger beroep onzeker is. Tussen partijen is niet in geding dat de partner van [appellant] geen medehuurder is. Verder is gesteld noch anderszins gebleken dat bij de partner van [appellant] enige noodzaak bestaat waarom zij in deze woning dient te blijven wonen.
e. [appellant] wijst op de duur van de huurovereenkomst en het feit dat hij - volgens de door hem overgelegde verklaringen van buurtbewoners - geen overlast veroorzaakt. Nog daargelaten dat Alwel deze verklaringen alsook de afwezigheid van overlast betwist, is het hof van oordeel dat het in dezen door [appellant] naar voren gebrachte, eigen is aan het karakter van een huurovereenkomst en niet als zodanig aan ontbinding in de weg staat.
f. De belangenafweging binnen een bestuursrechtelijk kader verschilt in aard van de belangenafweging binnen een civielrechtelijk kader. Dit brengt met zich dat de uitkomst dan ook kan verschillen. Ten overvloede merkt het hof op dat de burgemeester van de gemeente [plaats] weliswaar van sluiting van de woning heeft afgezien, maar wel is overgegaan tot het opleggen van een last onder dwangsom van € 20.000,00 voor onbepaalde tijd.
g. [appellant] heeft zijn woning - zoals in de memorie van grieven staat - streng beveiligd door het aanbrengen van rolluiken en camera’s zodat hij zich veilig voelt in zijn woning. Deze behoefte komt voort uit een in 2012 opgelopen trauma. Het staat de huurder (in beginsel) vrij de door hem aangebrachte wijzigingen aan het gehuurde weg te nemen. Dit geldt ook voor de door [appellant] aangebrachte rolluiken en camera’s. [appellant] heeft niet gesteld dat hij de door hem aangebrachte wijzigingen niet kan wegnemen en elders weer kan gebruiken. Ook is gesteld noch gebleken dat hij dat veilig gevoel niet elders kan creëren.
h. [appellant] heeft verschillende verklaringen met betrekking tot zijn geestelijke gezondheid in het geding gebracht. In de enige recente verklaring van 3 juni 2024 van klinisch psycholoog [X] staat dat er gestart zal worden met EMDR als methodiek voor traumaverwerking. Of [appellant] daadwerkelijk met de behandeling is gestart, en of en waarom ontbinding van de huurovereenkomst hieraan in de weg staat, wordt onvoldoende onderbouwd. Daarmee miskent het hof overigens niet dat sprake is van een trauma als door [appellant] gesteld.
i. [appellant] heeft zijn belang bij het gehuurde benadrukt, en naar voren gebracht dat hij op straat komt te staan en dakloos wordt als de ontbinding in stand blijft. Hoewel uit de verklaringen van zijn familie volgt dat hij daar niet kan wonen in verband met ruimtegebrek is door [appellant] onvoldoende onderbouwd dat geheel geen woonruimte kan worden verworven.