20.1verkoper na het ondertekenen van deze koopovereenkomst -behoudens haar volle medewerking te geven aan de juridische levering op de overeengekomen transportdatum en het tot die datum betalen van de gemeentelijke belastingen- op geen enkele wijze meer aansprakelijk is voor kosten, werkzaamheden en/of plichten betrekking hebbend op het verkochte in welke vorm of hoedanigheid dan ook. Koper vrijwaart verkoper dan ook nadrukkelijk hiervoor;
(…)’
De levering van dit laatste perceel heeft plaatsgevonden op 18 november 2020.
[X] heeft [appellante] een factuur van 19 november 2020 gestuurd voor een bedrag van € 90.750,- inclusief BTW, ter zake een coördinatievergoeding met betrekking tot ‘Project: Eindafrekening overeenkomst d.d. 11-12-2009’. Ter onderbouwing beroept [X] zich op een afschrift van een overeenkomst tussen haar en [erflater] van 11 december 2009 waarin het volgende is bepaald.
“ [X] zal zich inspannen om zoveel mogelijk woningen te realiseren op de weilanden grenzend aan de woning gelegen aan [adres 3] ( kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer] ).
[X] ontvangt hiervoor een bedrag aan coördinatie vergoeding van€ 75.000,00 exclusief BTW. Dit is een vast bedrag. Alle tijd die [X] meer besteed zijn voor risico van [X] . Dit bedrag mag door [X] worden gefactureerd op het moment dat het laatste (nog te creëren) perceel is verkocht / geleverd via de notaris. De exacte plannen voor [adres 3] zijn op dit moment nog niet bekend. Deze woning valt niet onder deze afspraak.
De verkoop van de woningen zal door een door [erflater] te bepalen makelaar worden verzorgd.”
[appellante] heeft de factuur ondanks aanmaningen onbetaald gelaten en betwist het bestaan/de authenticiteit van de overeenkomst van 11 december 2009.
[X] heeft Justiniana Forensisch Schriftexperts (hierna: Justiniana) laten onderzoeken of de handtekening op het afschrift van de overeenkomst van 11 december 2009 al dan niet afkomstig is van [erflater] . Justiniana heeft op 17 december 2021 een rapport uitgebracht dat door [X] als productie 12 is overgelegd. Als conclusie staat in het rapport vermeld dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de te onderzoeken handtekening is geproduceerd door [erflater] dan dat een willekeurig ander persoon deze handtekening heeft geproduceerd.
De procedure bij de rechtbank
6.2.1.In de procedure bij de rechtbank vorderde [X] betaling van € 90.750,- (€ 75.000,- + BTW) als hoofdsom en € 1.682,50 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met rente en kosten.
6.2.3.[appellante] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
6.2.4.In het bestreden vonnis heeft de rechtbank heeft de vorderingen van [X] toegewezen.
De procedure in hoger beroep
6.3.1.[appellante] heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en het alsnog afwijzen van de vorderingen van [X] . [appellante] vordert in hoger beroep terugbetaling van hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [X] heeft betaald, vermeerderd met rente en kosten.
6.3.2.[X] heeft in hoger beroep verweer gevoerd.
6.3.3.Het hof zal de grieven van [appellante] gezamenlijk behandelen.
6.4.1.Het gaat in dit hoger beroep om de vordering van [X] tot betaling van € 90.750,-. [X] stelt ter onderbouwing van haar vordering primair dat zij met [erflater] is overeengekomen dat zij tegen een vergoeding van € 75.000,- excl. BTW coördinatiewerkzaamheden zou verrichten dan wel dat (de erfgenaam van) [erflater] op grond van artikel 7:405 BW gehouden is tot betaling van een redelijk loon voor de door [X] in opdracht van [erflater] verrichte coördinatiewerkzaamheden.
[appellante] heeft het bestaan van een overeenkomst tussen [X] en [erflater] gemotiveerd betwist.
6.4.2.Het hof stelt voorop dat de bewijslast van het bestaan van een overeenkomst met [erflater] die tot betaling van € 90.750,- verplicht, op [X] rust. [X] beroept zich in dit verband op het hiervoor in rov. 6.2. onder x genoemde document. Dit document heeft volgens haar op grond van artikel 156 Rv dwingende bewijskracht. [appellante] heeft de authenticiteit van de handtekening onder het document betwist en doet een beroep op artikel 159 lid 2 Rv. [erflater] heeft nooit zijn handtekening onder het document gezet, aldus [appellante] . Volgens [X] moet dit worden begrepen als een betwisting van de authenticiteit van het document en dus als een beroep op de valsheid ervan, waarvan de bewijslast op [appellante] rust (vgl. Hoge Raad 10 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:641). Het hof zal aan dit debat tussen partijen voorbijgaan. In artikel 160 Rv is immers bepaald dat de kracht van het schriftelijk bewijs is gelegen in het origineel van de betreffende akte. Dit betekent dat het origineel van de akte het stuk is waarvan de artikelen 156-159 Rv de bewijskracht regelen. Tussen partijen staat vast dat [X] niet over het origineel van het document beschikt. De artikelen 156-159 Rv en de daaruit voortvloeiende regels over bewijslastverdeling (waaronder de in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad gegeven regel) zijn dus niet van toepassing en aan de door [X] in het geding gebrachte kopie komt slechts vrije bewijskracht toe.
6.4.3.Ter onderbouwing van haar stelling dat er een overeenkomst bestaat die [erflater] verplicht tot betaling van € 90.750,- voor coördinatiewerkzaamheden heeft [X] dus in de eerste plaats gewezen op het hiervoor in rov. 6.2. onder x genoemde document. [X] beschikt slechts over een kopie. Het was in de relatie met [erflater] gebruikelijk dat [erflater] documenten thuis ondertekende en de kopie vervolgens op het kantoor van [X] bezorgde of in de brievenbus stopte, aldus [X] .
[X] heeft voorts aangevoerd dat zij ook daadwerkelijk omvangrijke coördinatiewerkzaamheden heeft uitgevoerd, hetgeen blijkt uit door haar overgelegde urenstaten en e-mailberichten met derden die betrokken waren bij de herontwikkeling. Volgens [X] blijkt uit de door haar overgelegde werkbegrotingen dat de winst die zij heeft gemaakt met de architectuur- en aanneemwerkzaamheden onvoldoende dekking bieden voor de tijd en kosten die zijn gemoeid met de door haar verrichte coördinatiewerkzaamheden. Dat zij met [erflater] een aanvullende coördinatievergoeding heeft afgesproken is dus logisch en verklaarbaar, aldus [X] .
6.4.4.[appellante] betwist het bestaan van een overeenkomst tussen [X] en [erflater] tot betaling van een coördinatievergoeding van € 75.000,- excl. BTW.
Ter onderbouwing hiervan heeft [appellante] aangevoerd dat het onwaarschijnlijk is dat [erflater] met [X] een dergelijke afspraak heeft gemaakt. Volgens [appellante] heeft [erflater] nooit gesproken over de overeenkomst tot betaling van coördinatievergoeding van € 75.000,- excl. BTW aan [X] , ook niet met zijn zoon [zoon van erflater] en [persoon B] (de toenmalige schoonvader van zijn dochter). Dit had wel voor de hand gelegen omdat [zoon van erflater] en [persoon B] nauw betrokken waren bij het project. Hierbij komt dat het onlogisch is dat er in 2009 een afspraak zou zijn gemaakt over betaling van een coördinatievergoeding omdat de contacten met [X] van 2007 dateren en het tot 2011 onzeker was of er ontwikkeld zou mogen worden en zo ja, hoeveel woningen er zouden worden gebouwd. [X] werd bovendien al gecompenseerd voor haar coördinatiewerkzaamheden doordat [erflater] de kopers van de percelen verplichtte om [Z] en [X] in te schakelen voor de noodzakelijke ontwerp- en aanneemwerkzaamheden. [appellante] betwist dat uit de door [X] overgelegde werkbegrotingen volgt dat haar winst uit de opdrachten van de kavels hiervoor te beperkt was omdat de werkbegrotingen uitgaan van commerciële prijzen en niet van inkoopprijzen.
[appellante] heeft er ter onderbouwing van haar betwisting voorts op gewezen dat er geen origineel van de overeenkomst beschikbaar is, en de heren [persoon A] bij de verkoop van het laatste perceel aan [Y] niet aan een afspraak over het betalen van een coördinatievergoeding hebben gerefereerd. Dit had gezien de onderhandelingen die hebben geleid tot het opnemen van artikel 20 in de koopovereenkomst (zie rov. 6.2. onder viii) wel voor de hand gelegen. Ook in de grote hoeveelheid e-mailberichten die [X] heeft overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij daadwerkelijk coördinatiewerkzaamheden heeft verricht, wordt niet gerefereerd aan een afspraak over het betalen van een coördinatievergoeding.
[appellante] heeft er ten slotte op gewezen dat [zoon van persoon A] tijdens de twee mondelinge behandelingen in eerste aanleg verschillend heeft verklaard over de totstandkoming van de overeenkomst. Hierbij komt dat het onmogelijk is dat [erflater] een kopie van het ondertekende document in de brievenbus van [X] heeft gedaan of heeft afgegeven, omdat hij vanwege gezondheidsredenen geen auto meer reed en [appellante] noch [zoon van erflater] met hem naar het kantoor van [X] is gereden om daar iets in de brievenbus te doen of af te geven.
6.4.5.Het hof is van oordeel dat [X] haar stelling dat zij met [erflater] een overeenkomst heeft gesloten die [erflater] verplicht tot betaling van € 75.000,- excl. BTW voor de door [X] te verrichten coördinatiewerkzaamheden voldoende heeft gemotiveerd en dat ook [appellante] haar betwisting voldoende heeft gemotiveerd. Bij deze stand van zaken ziet het hof aanleiding om [X] , zoals zij heeft aangeboden, toe te laten tot het bewijs van haar stelling dat zij met [erflater] een overeenkomst heeft gesloten die [erflater] verplicht tot betaling van € 75.000,- excl. BTW voor de door [X] te verrichten coördinatiewerkzaamheden.