ECLI:NL:GHSHE:2024:2293

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
200.320.451_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale verhuizing en aansprakelijkheid bij achtergebleven goederen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een geschil tussen twee partijen over de uitvoering van een verhuisovereenkomst. De appellanten, die vanuit de Verenigde Staten naar Nederland verhuisden, hebben een overeenkomst gesloten met de geïntimeerde, die hen een offerte heeft gedaan voor de verhuizing. Tijdens de verhuizing bleek dat niet al hun goederen in de container pasten, waardoor een deel van hun huisraad in de Verenigde Staten achterbleef. De appellanten hebben de betaling van de verhuisfactuur opgeschort, wat leidde tot een rechtszaak. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de appellanten veroordeeld tot betaling van een deel van de factuur, maar de appellanten hebben in hoger beroep de beslissing aangevochten, stellende dat de geïntimeerde wanprestatie heeft gepleegd door niet alle goederen te verhuizen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld, inclusief de offerte en de communicatie tussen partijen. Het hof concludeert dat de geïntimeerde niet tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst, aangezien de afspraken duidelijk waren en de appellanten niet hebben aangetoond dat er andere afspraken zijn gemaakt. De vordering van de appellanten in reconventie, waarin zij schadevergoeding eisten, werd afgewezen. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd, maar de appellanten zijn in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijke communicatie en afspraken bij internationale verhuizingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.320.451/01
arrest van 16 juli 2024
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. M.M.G. Crompvoets te BEEK LB,
tegen
[geïntimeerde] , voorheen handelend onder de naam M&M Verhuizingen,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.N. Mense te Haarlem,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 7 februari 2023 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 9718243 / CV EXPL 22-1113 gewezen vonnis van 7 september 2022.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 7 februari 2023 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van mondeling behandeling van 16 mei 2023;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep tevens houdende memorie van grieven in incidenteel beroep, met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
Feiten
6.1.
In rov. 2.1 tot en met 2.8 van het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief 1 in het principaal hoger beroep wordt deze vaststelling bestreden, maar zoals hierna (in rov. 6.5) zal blijken, tevergeefs. Het hof gaat daarmee uit van dezelfde feiten als de kantonrechter.
6.1.1.
[geïntimeerde] heeft op verzoek van [appellanten] een offerte uitgebracht voor de verhuizing van [appellanten] vanuit de Verenigde Staten naar Nederland.
6.1.2.
In de e-mail van 21 juni 2021 (hierna: de offerte) is het volgende opgenomen:

The offer is based on max 1x 20ft container. The things you showed me should be able to fit in a 20ft container. If it doesn’t fit, somethings might need to be left behind. (…)
FCL/ 40ft container 30 cbm hhg/pe and 1 midsized car, full origin service from residence in West Orange, NJ/USA , shipping to Rotterdam and full destination service to residence in Maastricht, NL
EUR 9690,-
Crating of 2 bikes included
Optionall Insurance, premium 2% of total value, (EUR 225,- minimum) with EUR 1000,- deductible and EUR 10,- policy costs
Based on normal hhg/pe, with easy access and pickup/delivery up till 2th floor
DTHC + port fees Rotterdam excluded, will be invoiced net/net approx. EUR 350,- depending shipping line,
our rate is including:
container trucking/export packing/crating for 2 bicycles/basic dis-assembly/loading/delivery to terminal/export document/ocean freight to Rotterdam/Customs clearance/container trucking/unloading, unpacking and setup of large items/basic assembly/removal of debris on day of delivery
our rate excludes:
duties/taxes/long carry/heavy lift/shuttle service/IKEA handling/outside elevator/parking permit/insurance/storage/customs inspection if applicable/unpacking of boxes/special crating/car registration onto clients name
(…)
docs needed for customs procedure:
- copy passport
- copy signed inventory
- copy registration city hall Destination
- copy rent/buy contract residence origin
- copy rent/buy contract residence Destination
- Copy Title and purchasing invoice car
6.1.3.
[appellanten] heeft hierop per e-mail van eveneens 21 juni 2021 gevraagd: “
Can we schedule a call?” Vervolgens heeft [appellant] op 23 juni 2021 een WhatsApp-bericht gestuurd aan [geïntimeerde] met de tekst “
Ok. We want to move forward.
6.1.4.
Op 30 juni 2021 heeft [geïntimeerde] weer een e-mail aan [appellanten] gestuurd, waar onder meer in staat: “
(…) your move is confirmed.” Verder heeft [geïntimeerde] in de email om de documenten gevraagd zoals die waren opgesomd in de offerte.
6.1.5.
Op 21 en 22 juli 2021 hebben partijen via WhatsApp gecorrespondeerd over het door [geïntimeerde] verhuizen van een tweede auto van [appellanten] voor een bedrag van
€ 3.015,00.
6.1.6.
Bij het inpakken van de huisraad van [appellanten] door een lokale agent van [geïntimeerde] bleek dat niet alle spullen in de verhuiscontainer pasten. De verhuizers hebben ongeveer 35 m3 huisraad en een auto in de container geladen. Het restant van de huisraad, ongeveer 7m3, is achtergebleven in de Verenigde Staten, in een door [appellanten] gehuurde opslagbox.
6.1.7.
Bij aankomst in Nederland zijn de goederen van [geïntimeerde] niet direct naar de plaats van bestemming gebracht, maar in de Rotterdamse haven opgeslagen. Nadat [appellanten] de helft van de factuur voor de verhuizing hadden betaald en de andere helft in depot hadden gestort bij hun toenmalige advocaat zijn de goederen afgeleverd. De container is eerst op een vrachtwagen geladen en toen in de buurt van de eindbestemming in een magazijn uitgeladen, waarna de goederen zijn overgeheveld in kleinere verhuiswagens.
6.1.8.
[geïntimeerde] heeft aan [appellanten] een factuur gestuurd voor de uitgevoerde werkzaamheden voor een totaalbedrag van € 13.385,54, bestaande uit een bedrag van
€ 9.690,00 volgens de offerte, € 3.015,00 voor de verhuizing van de tweede auto en een bedrag van € 680,54 voor de verzekering. Daarnaast heeft [geïntimeerde] een factuur gestuurd voor gemaakte meerkosten voor een bedrag van € 5.755,00. [appellanten] hebben de betaling van deze facturen voor een bedrag van € 12.447,77 opgeschort.
Geschil in eerste aanleg
6.2.1.
[geïntimeerde] vorderde in conventie dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet of hoger beroep, [appellanten] veroordeelt om aan [geïntimeerde] te betalen:
1. de som van € 13.417,85 (bestaande uit de hoofdsom van € 12.447,77, buitengerechtelijke incassokosten van € 899,45 en wettelijke rente vanaf de dag dat [appellanten] in verzuim zijn tot de dag van dagvaarding voor een bedrag van € 70,60) vermeerderd met de wettelijke rente sedert de dag van de dagvaarding;
2. de proceskosten, daaronder begrepen een bedrag voor het gemachtigdensalaris.
6.2.2.
In reconventie vorderden [appellanten] dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die [appellanten] lijden ten gevolge van het niet nakomen van zijn verbintenissen uit de overeenkomst tussen partijen;
- [geïntimeerde] zal veroordelen tot het vergoeden van de door [appellanten] geleden of nog te lijden schade vanwege de niet-nakoming althans ondeugdelijke nakoming van de verbintenissen uit de overeenkomst tussen partijen van de zijde van [geïntimeerde] , thans begroot op € 28.089,29;
- zulks met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure, daaronder in elk geval begrepen het salaris van de gemachtigde van [appellanten]
6.2.3.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter in conventie [appellanten] veroordeeld aan [geïntimeerde] € 8.158,41 te betalen (waarvan € 7.412,77 aan hoofdsom en € 745,64 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding (21 februari 2022) tot aan de dag van voldoening. In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellanten] afgewezen. [appellanten] zijn in de proceskosten in conventie en in reconventie veroordeeld.
Geschil in hoger beroep
6.3.1.
[appellanten] hebben in (principaal) hoger beroep vijf grieven aangevoerd en hebben geconcludeerd tot het vernietigen van het vonnis waarvan beroep en, opnieuw recht doende, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen in reconventie, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
6.3.2.
In incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] ook vijf grieven aangevoerd. Zijn conclusie strekt ertoe dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen voor zover daarbij zijn vorderingen deels zijn afgewezen en dat het hof [appellanten] zal veroordelen tot betaling van € 5.035,00 te vermeerderen met rente, alsmede tot betaling van € 153,84 aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met rente.
Internationale aspecten
6.4.
Nu [appellanten] in Portugal wonen, heeft de zaak internationale aspecten. Tussen partijen is niet in geschil dat de Nederlandse rechter bevoegd is van dit geschil kennis te nemen en dat Nederlands recht van toepassing is in deze zaak. Evenals de kantonrechter, zal het hof hiervan in het navolgende ook uitgaan.
Beoordeling
6.5.1.
Het hof zal eerst grief I in het principaal hoger beroep behandelen. Tussen partijen is niet in geschil dat zij een overeenkomst hebben gesloten voor de verhuizing van [appellanten] vanuit de Verenigde Staten naar Nederland. De grief gaat over het bestaan, de uitleg en de nakoming van de overeenkomst en de in dat verband gevorderde verhuiskosten.
6.5.2.
Deze grief faalt. Naar het oordeel van het hof is de kantonrechter terecht tot het oordeel gekomen dat partijen overeen zijn gekomen dat 30 m3 aan huisraad en een auto in een container van 40 ‘foot’ zou worden verhuisd en dat hetgeen niet zou passen zou achterblijven, dat [geïntimeerde] aldus heeft voldaan aan zijn uit de overeenkomst tussen partijen voortvloeiende verplichtingen en dat [appellanten] de factuur van [geïntimeerde] die betrekking heeft op de verhuiskosten zullen moeten betalen. Ter motivering van dit oordeel dit het volgende.
6.5.3.
De kantonrechter heeft terecht de offerte van 21 juni 2021 als uitgangspunt genomen en heeft daar terecht uit afgeleid dat afgesproken is dat er 30 m3 huisraad en een auto in een container van 40 ‘foot’ verhuisd zou worden.
6.5.4.
Zoals hiervoor is overwogen, is tussen partijen niet in geschil dat zij een overeenkomst voor de verhuizing van [appellanten] vanuit de Verenigde Staten naar Nederland hebben gesloten. Het aanbod van [geïntimeerde] is neergelegd in de offerte (zijn e-mail van 21 juni 202), hiervoor weergegeven in rov. 6.1.2. [geïntimeerde] mocht ervan uitgaan dat [appellanten] dit aanbod hebben aanvaard toen zij, op de vraag van [geïntimeerde] per e-mail van 21 juni 2021: “
Can we schedule a call?”, [appellant] op 23 juni 2021 per WhatsApp-bericht antwoordden “
Ok. We want to move forward.”. Feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat partijen andersluidende afspraken hebben gemaakt dan in de offerte zijn neergelegd, zijn gesteld noch gebleken. Dit volgt ook niet uit de correspondentie die daarna tussen partijen heeft plaatsgevonden.
6.5.5.
In de offerte heeft [geïntimeerde] het volgende voorbehoud gemaakt: “
If it doesn’t fit, somethings might need to be left behind”.Duidelijk is dat het de bedoeling van [appellanten] was om al hun spullen te laten verhuizen. In de offerte is echter voorzien in de mogelijkheid dat niet alle spullen zouden passen in de container. In dat geval zouden de spullen die er niet meer in konden, niet mee worden verhuisd. [appellanten] hebben dit voorbehoud redelijkerwijs niet anders kunnen begrijpen. Er is geen moment aan te wijzen waarop [appellanten] (voldoende duidelijk) kenbaar hebben gemaakt aan [geïntimeerde] dat zij niet akkoord waren met dat voorbehoud. Dat [appellanten] hierover vragen hadden en [geïntimeerde] tegen [appellanten] gezegd zou hebben: “
I’ve been doing this for 30 years and never got it wrong”, is onvoldoende voor een ander oordeel. Het is ook begrijpelijk dat [geïntimeerde] een voorbehoud heeft gemaakt, nu de overeenkomst is gesloten op basis van wat [appellanten] hem aan te verhuizen spullen hebben laten zien in een videogesprek, waarbij [geïntimeerde] afhankelijk was van wat [appellanten] hem wel of niet lieten zien.
6.5.6.
Blijkens de offerte zou [geïntimeerde] 30 m3 aan huisraad en een auto in een container van 40 ‘foot’ verhuizen. [appellanten] hebben betwist dat [geïntimeerde] 30 m3 aan huisraad heeft verhuisd. Daarbij hebben zij verwezen naar de verzekeringspolis (productie 5 bij memorie van grieven). Volgens hen blijkt daaruit dat slechts 24 kubieke meter zou zijn vervoerd. In reactie daarop heeft [geïntimeerde] erop gewezen dat in de polis enkel het gewicht en het volume dat aan de auto is toegekend is overgenomen en heeft hij de bill of lading overgelegd (productie E14). Daaruit blijkt dat aan huisraad een gewicht en volume van 4.336 kilogram en 34,71 kubieke meter is toegekend. Daarmee heeft [geïntimeerde] deze betwisting door [appellanten] weerlegd.
6.5.7.
Als vaststaand kan daarom worden aangenomen dat de verhuizers bij [appellanten] ongeveer 35 m3 huisraad (en een auto) in de container hebben geladen. Aan huisraad is dus ongeveer 5 m3 meer verhuisd dan is overeengekomen. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd en gedocumenteerd gesteld dat het restant van de huisraad dat is achtergebleven in de Verenigde Staten in een door [appellanten] gehuurde opslagbox ongeveer 7 m3 is. [appellanten] hebben ook dit betwist. Deze betwisting hebben zij evenwel niet (voldoende) onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
6.5.8.
Gelet op het vorenstaande volgt het hof [geïntimeerde] in zijn standpunt dat de achtergebleven huisraad beperkt van omvang is. Volgens [appellanten] liggen de achtergebleven goederen nog altijd opgeslagen in de opslagbox. Zij menen dat [geïntimeerde] niet van plan was de overeenkomst (alsnog) geheel na te komen en tot op de dag van vandaag nog niet aan de op hem rustende verplichtingen geheel en deugdelijk heeft voldaan. Het hof deelt deze mening niet. Zoals hiervoor is overwogen, is aan huisraad al ongeveer 5 m3 meer verhuisd dan is overeengekomen. Bovendien heeft [geïntimeerde] aangeboden het restant van de huisraad op te laten halen door Blue Horizon. [appellanten] hebben echter niet van dit aanbod gebruik gemaakt.
6.5.9.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de kantonrechter niet alleen terecht heeft geoordeeld dat [appellanten] de factuur van [geïntimeerde] die betrekking heeft op de verhuiskosten zullen moeten betalen. Het draagt ook bij aan het oordeel van het hof dat [geïntimeerde] niet tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst voor de verhuizing van [appellanten] vanuit de Verenigde Staten naar Nederland. Dit laatste is relevant voor de beslissing op grief V in principaal hoger beroep hierna (zie rov. 6.6).
6.6.1.
Het hof ziet aanleiding nu grief V in principaal hoger beroep te behandelen. Deze grief gaat over de vordering in reconventie. Deze vordering ziet, kort gezegd, op een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade van [appellanten] en strekt tot veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van schadevergoeding (thans) begroot op € 28.089,29. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen. Volgens de grief is dit ten onrechte.
6.6.2.
Aan de grief ligt de stelling van [appellanten] ten grondslag dat [geïntimeerde] tekortgeschoten is het nakomen van de verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst. [appellanten] menen dat dit, anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, wel in rechte vast staat. Zij hebben daartoe verwezen naar hetgeen zij in de toelichting bij hun grieven I en II hebben aangevoerd.
6.6.3.
Naar het oordeel van het hof is, ook in hoger beroep, niet vast komen te staan dat [geïntimeerde] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst voor de verhuizing van [appellanten] vanuit de Verenigde Staten naar Nederland. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor bij de beoordeling van grief I in principaal hoger beroep is overwogen. In reactie op de onderhavige grief merkt het hof in het bijzonder het volgende op.
6.6.4.
Voor zover deze grief berust op het standpunt dat [geïntimeerde] alle spullen van [appellant] had moeten verhuizen, faalt de grief. Het hof heeft immers vastgesteld dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] 30 m3 zou verhuizen. Dit heeft hij ook gedaan (zelfs ongeveer 5 m3 meer). Ook heeft het hof reeds overwogen dat [geïntimeerde] heeft aangeboden het restant van de huisraad op te laten halen, maar dat [appellanten] niet van dit aanbod gebruik hebben gemaakt. Dit betekent dat zij geen aanspraak kunnen maken op schadevergoeding op de grond dat zij niet over hun hele verhuisboedel kunnen beschikken. Ook kunnen zij geen aanspraak maken op vergoeding van de kosten die zij hebben gemaakt voor de opslag van goederen.
6.6.5.
Verder hebben [appellanten] hun vordering in reconventie gebaseerd op de stelling dat zij schade hebben geleden als gevolg van beschadigde of vermiste goederen. Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] onvoldoende onderbouwd, tegenover de betwisting van [geïntimeerde] , dat er bij de verhuizing goederen zijn beschadigd of vermist zijn geraakt. [geïntimeerde] heeft er ook op gewezen dat [appellanten] hun schade (deels) baseren op verlies van eigendommen, maar dat uit hun eigen stellingen en de door hen overgelegde foto’s volgt dat zij nog steeds de beschikking hebben over de betreffende zaken (in de opslag).
6.6.6.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor schade van [appellanten] en niet veroordeeld kan worden tot betaling van enig bedrag aan schadevergoeding. De kantonrechter heeft de vordering in reconventie terecht afgewezen. [appellanten] zijn dan ook terecht bij het vonnis waarvan beroep in de proceskosten in reconventie veroordeeld. Grief V in principaal hoger beroep faalt derhalve.
6.7.1.
De grieven betreffende meerkosten – grief II in het principaal hoger beroep en de grieven 1 tot en met 4 in het incidenteel hoger beroep – lenen zich voor gezamenlijke behandeling, als volgt.
6.7.2.
[geïntimeerde] heeft een factuur gestuurd voor gemaakte meerkosten voor een bedrag van € 5.755,00 (productie E5 overgelegd bij de inleidende dagvaarding). De kantonrechter is per kostenpost nagegaan of [appellanten] die gelet op de inhoud van de offerte nog zal moeten betalen. De kantonrechter heeft van een drietal kostenposten geoordeeld dat dit het geval is. Daartegen is grief II in principaal hoger beroep gericht. De rest van de kostenposten heeft de kantonrechter afgewezen. Daartegen zijn de grieven 1 tot en met 4 in het incidenteel hoger beroep gericht. Ook het hof zal in het navolgende de kostenposten afzonderlijk beoordelen.
6.7.3.
Grief II in principaal hoger beroep heeft betrekking op de in eerste aanleg toegewezen meerkosten die verband houden met het extra verpakken, de parkeervergunning en de lokale havenkosten. [appellanten] betogen dat de kantonrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat deze meerkosten toewijsbaar zijn. Naar het oordeel van het hof kan dit betoog niet slagen.
[geïntimeerde] heeft een bedrag van € 350,00 aan meerkosten in rekening gebracht vanwege het extra verpakken van 5cbm (lees: 5 m3) extra huisraad. Nu het hof heeft geoordeeld dat aan huisraad ongeveer 5 m3 meer verhuisd is dan is overeengekomen, heeft de kantonrechter deze kostenpost terecht toegewezen. [appellanten] hadden er redelijkerwijs rekening mee moeten houden dat als er meer zou moeten worden verhuisd dan de overeengekomen 30 m3, zij daarvoor meerkosten dienden te betalen.
Voorts blijkt uit de offerte dat de kostenposten de parkeervergunning en de lokale havenkosten uitgezonderd (‘excluded’) zijn. Daarmee had het voor [appellanten] duidelijk moest zijn dat deze kosten buiten de offerte vielen en apart in rekening zouden worden gebracht. De betreffende kostenposten dienen dus voor hun rekening te komen. [geïntimeerde] heeft gesteld en onderbouwd dat het gaat om bedragen van respectievelijk € 95,00 en € 275,00. Daartoe heeft hij verwezen naar de als E15 overgelegde factuur van [de B.V.] ( [de B.V.] ). Daarbij heeft hij toegelicht dat de verhuizing van [appellanten] in (onder)opdracht van hem door [de B.V.] is uitgevoerd. Ook deze kostenposten heeft de kantonrechter dus terecht toegewezen.
Hieruit volgt dat grief II in principaal hoger beroep faalt.
6.7.4.
Grief 1 in incidenteel hoger beroep betreft de in eerste aanleg afgewezen meerkosten die verband houden met de verhuizing van de roeimachine. Naar het oordeel van het hof is de kantonrechter wat deze kostenpost (‘kratten roeimachine’) betreft niet tot een juiste conclusie gekomen. In de offerte is ‘
special crating’ uitgezonderd. Wel is de
‘crating of 2 bikes’ inbegrepen. Er was ‘
special crating’ nodig voor de verhuizing van de roeimachine. [geïntimeerde] vraagt in de conversatie met [appellanten] ook om de afmetingen van de roeimachine (en de fietsen) om de kratten te maken. [appellanten] hadden dan ook redelijkerwijs moeten begrijpen dat zij hiervoor een vergoeding verschuldigd waren, naast het geoffreerde bedrag. [geïntimeerde] hoefde dus [appellanten] er niet (extra) op te wijzen dat aan de verhuizing van de roeimachine meerkosten verbonden waren. Mede gelet op de factuur van [de B.V.] gaat het hierom een kostenpost van € 590,00. Het hof zal dat bedrag bij dit arrest alsnog toewijzen. Grief 1 in incidenteel hoger beroep slaagt derhalve.
6.7.5.
Grief 2 in incidenteel hoger beroep gaat over meerkosten voor ‘ompakken plastic boxen 6 cbm’. Deze kostenpost heeft de kantonrechter afgewezen omdat [geïntimeerde] onvoldoende heeft onderbouwd waar deze kosten op zien en waarom deze moesten worden gemaakt. In hoger beroep heeft [geïntimeerde] dit nog altijd onvoldoende onderbouwd. Uit de offerte blijkt niet met zoveel woorden dat het opnieuw verpakken van zaken uitgesloten is. Ook anderszins is niet gebleken dat [geïntimeerde] hiervoor meerkosten in rekening kan brengen bij [appellanten] De enkele stelling dat voor het opnieuw verpakken van zaken uitpakken noodzakelijk is, en dat het uitpakken van niet in de overeengekomen vergoeding is begrepen, is onvoldoende voor een ander oordeel. Daarom kan deze kostenpost niet alsnog worden toegewezen. Deze grief kan dus niet slagen.
6.7.6.
Grief 3 in incidenteel hoger beroep is gericht tegen de afwijzing in eerste aanleg van meerkosten voor ‘transportkosten, loodsafhandeling en shuttleservice’. [geïntimeerde] heeft daartoe gesteld dat deze kosten noodzakelijk waren omdat het bestemmingsadres van [appellanten] niet bereikbaar was met de trailercombinatie. [appellanten] hebben dit gemotiveerd betwist. Ook deze stelling heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg noch in hoger beroep (voldoende) concreet onderbouwd. Zo had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen om bewijs over te leggen dat de gemeente Maastricht geen parkeervergunning zou hebben afgegeven. Dit heeft hij echter niet gedaan. Dat het aan [appellanten] te wijten is dat de inhoud van de container eerst is verplaatst naar een loods en pas van daaruit naar het bestemmingsadres is vervoerd, is niet gebleken. Voor zover het niet mogelijk was het bestemmingsadres met een containertrailer te bereiken, komt dat ook voor rekening en risico van [geïntimeerde] . Het was aan [geïntimeerde] om dit te verdisconteren bij het sluiten van de overeenkomst. Daarbij heeft het hof ook de hoedanigheid van partijen in aanmerking genomen. [geïntimeerde] handelde immers in de uitoefening van een bedrijf, terwijl [appellanten] consumenten zijn. Bij deze stand van zaken kan [geïntimeerde] hiervoor geen meerkosten in rekening brengen bij [appellanten] Hieruit volgt dat ook deze grief niet kan slagen.
6.7.7.
Grief 4 in incidenteel hoger beroep is gericht tegen de afwijzing in eerste aanleg van meerkosten voor ‘dumarrage, container en kadehuur, longstay fee’. Volgens [geïntimeerde] zijn deze kosten gemaakt omdat de verscheepte container langer aan boord van het schip en langer in de haven van Rotterdam is gebleven dan de bedoeling was. Naar het oordeel van het hof kan [geïntimeerde] ook hiervoor geen meerkosten in rekening brengen bij [appellanten] [geïntimeerde] stelt weliswaar dat de inklaring is vertraagd door het ontbreken van gegevens, maar dit wordt door [appellanten] betwist en [geïntimeerde] heeft deze stelling ook in hoger beroep niet (voldoende) concreet onderbouwd, zodat het hof die passeert. Verder heeft [geïntimeerde] een beroep gedaan op artikel 13 lid 2 van zijn algemene voorwaarden, waarin staat dat hij, indien blijkt dat de klant zijn verplichting tot betaling niet voldoet of gaat voldoen, gerechtigd is de (voltooiing van de) verhuizing op te schorten. Het hof laat de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] bij de beoordeling van deze zaak echter buiten beschouwing, zoals ook de kantonrechter heeft gedaan. Niet gebleken is dat partijen deze overeengekomen zijn. [appellanten] hebben deze pas bij de dagvaarding in eerste aanleg ontvangen. Zoals de kantonrechter heeft overwogen, blijkt uit de tussen partijen gemaakte afspraken nergens dat de goederen pas bij [appellanten] zouden worden geleverd na betaling van de factuur van [geïntimeerde] . Deze grief kan dan ook evenmin slagen.
6.8.1.
Beide partijen hebben een grief aangevoerd met betrekking tot de door [geïntimeerde] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Dit zijn grief IV in het principaal hoger beroep en grief 5 in het incidenteel hoger beroep. Het hof oordeelt hierover als volgt.
6.8.2.
Nu grief 1 in het incidenteel hoger beroep slaagt en een bedrag van € 590,00 meer had moeten worden toegewezen door de kantonrechter (zie hiervoor rov. 6.7.4), is ook het bedrag aan toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten onjuist vastgesteld in eerste aanleg. De toewijsbare hoofdsom is immers € 8.002,77, in plaats van € 7.412,77. Dit betekent dat, met toepassing van het Besluit voor vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, aan buitengerechtelijke incassokosten had moeten toegewezen een bedrag van € 775,14, in plaats van € 745,64. De kantonrechter heeft dus € 29,50 te weinig aan buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. Het hof zal dat bedrag bij dit arrest alsnog toewijzen. De kantonrechter heeft het voor de kostenpost ‘(‘kratten roeimachine’) gevorderde bedrag van € 590,00 ten onrechte niet meegenomen bij zijn berekening van de buitengerechtelijke incassokosten. In zoverre slaagt grief 5 in het incidenteel hoger beroep.
6.8.3.
Grief IV in het principaal hoger beroep strekt ten betoge dat in het geheel geen buitengerechtelijke incassokosten hadden moeten worden toegewezen. Deze grief faalt. Nu de gevorderde hoofdsom gedeeltelijk toewijsbaar is, zijn de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten dit ook. Op grond van hetgeen [geïntimeerde] heeft aangevoerd, kan worden aangenomen dat hij de vereiste veertiendagenbrief (artikel 6:96 lid 6 BW) heeft verstuurd. De betwisting van de ontvangst van deze brief hebben [appellanten] onvoldoende gemotiveerd. [appellanten] hebben naar voren gebracht dat de brief in de Nederlandse taal is gesteld. Zij hebben evenwel niet gesteld dat zij de inhoud van de brief niet hebben begrepen. Voor zover zij dit anders is, komt dit voor hun rekening en risico omdat zij de brief hadden kunnen (laten) vertalen.
6.9.
Tot slot grief III in het principaal hoger beroep. Dit is een veeggrief, voor zover [appellanten] zich er bij deze grief over beklagen dat de kantonrechter tot de conclusie is gekomen dat [geïntimeerde] aan hoofdsom van € 7.412,77 moeten betalen, vermeerderd met rente. Gelet op de uitkomst van deze procedure, faalt dit onderdeel van de grief. [appellanten] beklagen zich er bij deze grief ook over dat de kantonrechter geen termen aanwezig heeft geacht partijen toe te laten tot nadere bewijslevering. Bij dit onderdeel van de grief hebben [appellanten] geen belang omdat het hof in hoger beroep opnieuw beoordeelt of bewijslevering aan de orde is. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. Aan bewijslevering komt het hof gelet op het voorgaande niet toe. Ook is het bewijsaanbod van [appellanten] niet terzake dienend dan wel onvoldoende gespecificeerd. Ten derde beklagen [appellanten] zich er bij deze grief erover dat de kantonrechter heeft beslist dat de op 23 juni 2022 van de zijde van [appellanten] ingediende producties niet worden toegevoegd aan het dossier. Ook bij deze grief hebben zij geen belang. Het hof heeft bij de beoordeling van deze zaak acht geslagen op de door [appellanten] als productie 11 overgelegde beëdigde verklaring (affidavit) en de door hen als productie 12 overgelegde kopie van het rijbewijs van de taxichauffeur, die [appellanten] heeft geholpen heeft bij het leeg opleveren van hun woning in New Jersey op 11 augustus 2021. Deze producties leiden evenwel niet tot een ander oordeel over de geschilpunten die aan het hof zijn voorgelegd. Daarmee is ook beslist op grief III in principaal hoger beroep.
Slotsom en afwikkeling
6.10.1.
De slotsom is dat het principaal hoger beroep faalt en dat het incidenteel hoger beroep gedeeltelijk slaagt. Zoals hiervoor is overwogen, komt het hof aan bewijslevering niet toe.
6.10.2.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk dient te worden vernietigd. De vordering van [geïntimeerde] in hoger beroep dient tot een bedrag van € 619,50 (waarvan € 590,- aan hoofdsom en € 29,50 aan buitengerechtelijke incassokosten) te worden toegewezen, vermeerderd met rente vanaf de datum van de dagvaarding als gevorderd. Voor het overige dient het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd.
6.10.3.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [appellanten] veroordelen in de proceskosten in principaal hoger beroep. Nu partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten in incidenteel hoger beroep compenseren.
6.10.4.
De proceskosten in principaal hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen vastgesteld worden op:
  • Griffierechten € 783,-
  • Salaris advocaat € 3.319,50 (1½ punten x tarief IV)
  • Nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.280,50
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover de kantonrechter de kostenpost ‘kratten roeimachine’ heeft afgewezen en het daarvoor gevorderde bedrag niet heeft meegenomen bij zijn berekening van de buitengerechtelijke incassokosten;
in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt [appellanten] aan [geïntimeerde] € 619,50 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van de dagvaarding (21 februari 2022) tot aan de dag van voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten in principaal hoger beroep € 4.280,50 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [appellanten] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het arrest daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
veroordeelt [appellanten] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
compenseert de proceskosten in incidenteel hoger beroep in de zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, Z.D. van Heesen-Laclé en H.F.P. van Gastel en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juli 2024.
griffier rolraadsheer