Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.De Hurnse Kil B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
[X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 2 augustus 2022 waarbij een mondelinge behandeling na aanbrengen is bepaald (die uiteindelijk niet is doorgegaan);
- de memorie van grieven met productie;
- de memorie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel;
- de mondelinge behandeling van 17 april 2024, waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
- de bij H12-formulier toegezonden aanvullende producties 21 en 22, die DHK c.s. bij de mondelinge behandeling in het geding heeft gebracht.
6.De beoordeling
(e-mail prod. 5 dagv. eerste aanleg, concept prod. 16 dagv. eerste aanleg), maar daar is vervolgens niets mee gebeurd. Per 30 september 2019 is Front Bone uitgeschreven uit het handelsregister (prod. 9 cva). Dat was voor [persoon C] (DHK) reden om op 14 november 2019 navraag te doen naar de 5% aandelenoverdracht (prod. 6 dagv. eerste aanleg). [persoon E] verwees in zijn antwoord naar punt 4 van de notulen van 2 juli 2019 (prod. 7 dagv. eerste aanleg), waarna [persoon C] op 29 november 2019 reageerde (prod. 8 dagv. eerste aanleg):
e-mailberichten die nadien zijn verzonden tussen onder meer [persoon C] en [persoon E] (van onder meer 29 november 2019).
i.DHK c.s. bevolen de verplichtingen uit de met Orutuf gesloten overeenkomst na te
“Dit is zo afgesproken en dus gaan we dat ook zo doen.”. Voorts betoogt Orutuf dat de notulen van 2 juli 2019 zijn vastgesteld in de algemene vergadering van 11 december 2019.
Daartoe geeft het hof Orutuf een bewijsopdracht om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat tussen partijen op 2 juli 2019 een overeenkomst is gesloten tot levering door DHK c.s. van in totaal 10 aandelen in RDG – te weten ieder 5 – aan Orutuf voor een prijs van € 1,-.
. Het hof zal DHK c.s. opdragen om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat – voor het geval dat het bestaan van de overeenkomst als bedoeld in rov. 6.11. door Orutuf wordt bewezen – deze overeenkomst een voorwaardelijk karakter heeft in die zin dat de verplichting tot levering van aandelen is aangegaan onder het voorbehoud dat ook [persoon B] c.q. RDH aan hun verplichtingen voldoen. Daarbij merkt het hof met het oog op de bewijswaardering al op voorhand op dat het duidelijk dient te zijn om welke specifieke verplichtingen het gaat.
Het hof ziet hierin aanleiding om tevens een bewijsopdracht aan Orutuf te geven om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat – voor het geval dat het bestaan van de voorwaardelijke overeenkomst als bedoeld in rov. 6.11. en 6.12. door DHK c.s. wordt bewezen – door [persoon B] c.q. RDH aan de voorwaarden van deze overeenkomst is voldaan.