Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- het vergoedingsrecht van de man € 310.917,40 bedraagt, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht;
- het netto restant tussen de man en de vrouw gelijkelijk bij helfte wordt verdeeld;
- de vrouw te veroordelen tot medewerking bij de notaris aan de uitbetaling van de netto overwaarde conform het verzochte.
5.De motivering van de beslissing
rechtbankheeft overwogen (in de tussenbeschikking van 24 augustus 2022):
manop tegen de wijze waarop de rechtbank zijn vergoedingsrecht heeft berekend. Ter toelichting voert de man het volgende aan.
vrouwhet volgende aan. Het is juist dat de aankoopsom van de woning aan [adres 2] € 250.000,-- bedroeg. Uit
(€ 87.256,12 / € 266.568,--) x € 460.430,80 = € 150.713,50 + 37.989,37 = € 188.702,87.
hofoverweegt als volgt.
Kamerstukken II2005/06, 28 867, nr. 9, p. 22; in die zin ook J.H. Lieber,
Vergoedingen in het Nederlandse huwelijksvermogensrecht (Recht en Praktijk nr. PFR9)Deventer: Wolters Kluwer 2024 p. 272). De verdere berekening luidt dan als volgt: ((vergoedingsrecht vervreemde woning / koopsom) * bedrag waarvoor de woning is toegedeeld aan de man).
“De vrouw heeft daarnaast onbetwist gesteld dat aflossingen van de lening aan de ouders door partijen samen werden betaald, maar dat alleen de man dit bedrag vervolgens terugbetaald kreeg door zijn ouders op zijn privé rekening.”Mede daaraan heeft de rechtbank echter de slotsom verbonden dat de man juist geen vergoedingsrecht toekomt ter zake van voorhuwelijks vermogen en de inkomsten uit vermogen tijdens het huwelijk. Van een herinvestering van het vergoedingsrecht uit de vervreemde woning in de daarna verkregen woning is dan geen sprake. Het beroep dat de vrouw op de redelijkheid en billijkheid doet tegen het vergoedingsrecht voor de herinvestering gaat daarom niet op. De enkele omstandigheid dat de man aflossingen “terugbetaald” kreeg, maakt dit niet anders.
manop tegen de door de rechtbank gehanteerde peildatum voor het saldo van de hypothecaire geldlening en de schuld aan de ouders van de man, te weten 31 januari 2021 die in de toedeling van de woning aan de man moeten worden betrokken. Ter toelichting voert hij het volgende aan.
vrouwhet volgende aan. De rechtbank heeft de hoogte van de hypotheekschuld op 31 januari 2021 genomen omdat de man daar zelf om heeft verzocht. Indirect heeft de vrouw wel degelijk meebetaald aan de aflossingen op de hypotheekschuld na de gehanteerde peildatum omdat voor de gebruikersvergoeding die de man aan de vrouw verschuldigd is, is bepaald dat deze vanaf 1 februari 2021 weggestreept kan worden tegen het deel van de eigenaarslasten van de vrouw, welke zijn gesteld op € 549,02 per maand. Dit betreft het aandeel van de vrouw in de rente op de onderhandse lening en de hypothecaire lening, de opstalverzekering en de BsGW. De vrouw is van mening dat hierin ook reeds de aflossingen zijn verdisconteerd en dat het niet redelijk en billijk is hiervoor nog eens een extra bedrag in de afrekening te betrekken. De man heeft immers ook al het voordeel van de grote eigen woning waarin hij is kunnen blijven wonen, terwijl de vrouw noodgedwongen in een (duurdere) kleinere huurwoning verblijft, de woning verlaten heeft omdat de situatie thuis uit de hand begon te lopen tot fysiek geweld aan toe, zij kosten heeft moeten maken om de woning in te richten en al meer dan twee jaar geen eigen huis kan kopen.
hofoverweegt als volgt.
- hypothecaire geldlening bij [betrokkene] : € 293.902,18 (bijlage 20c bij het beroepschrift);
- lening bij de ouders van de man € 46.741,65 (bijlage 20d bij het beroepschrift).
rechtbankheeft overwogen:
manop tegen het oordeel van de rechtbank dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft van € 22.500,-- en dat de rechtbank de lening aan de ouders van de man gekwalificeerd heeft als een privéschuld van de man. Ter toelichting voert hij het volgende aan.
vrouwhet volgende aan. De lening stond oorspronkelijk op naam van de man. Daarmee is het een privéschuld van de man. Partijen hadden hier ook iets anders mee kunnen doen, zoals aflossen en een nieuwe lening aangaan. Dat hebben partijen niet gedaan. Het vergoedingsrecht staat vast. Dat dit door de man in de belastingaangifte anders is vermeld, maakt de schuld goederenrechtelijk niet anders. De man regelde de financiën en deed de aangiften. De vrouw heeft zich daar nooit mee bemoeid. Vaststaat dat de schuld aan de ouders van de man van € 45.000,-- in 2017 is voldaan met de overwaarde na verkoop van de woning aan [adres 2] . Die woning was gemeenschappelijk eigendom. Partijen hebben ieder recht op de helft van de overwaarde. Nu hieruit de privéschuld van de man is afgelost, heeft de vrouw een vergoedingsrecht op de gemeenschap.
vrouwaan dat de rechtbank ten onrechte de beleggingsleer niet heeft toegepast op haar vergoedingsrecht. Ter toelichting voert zij het volgende aan.
manhet volgende aan. Tussen partijen is niet in geschil dat de lening op 20 september 2017 is afgelost. Als de vrouw al een vordering heeft ten bedrage van de helft van de geldlening, ofwel € 22.500,--, dan kan dat enkel gelden als een vordering van de vrouw op de man, maar niet op de gemeenschap die tussen partijen is ontstaan door de aankoop van de woning. Met het aflossen van de schuld aan de geldverstrekker is de lening afgelost en is het geld niet meer beschikbaar voor een herinvestering. Indien al sprake is van een vordering, dan is deze niet ingebracht in de gemeenschap. Dit heeft tot gevolg dat de vrouw geen vordering heeft ex art. 1:87 BW. Daarom kan de beleggingsleer niet worden toegepast.
hofoverweegt als volgt.
Kamerstukken I2008–2009, 28 867, C (memorie van antwoord), p. 15-16). Het vergoedingsrecht van de vrouw bedraagt dan € 39.797,55 ((€ 22.500,-- / € 266.567,90) * € 471.500,--). Van een verdere herinvestering hiervan in [adres 1] is, zoals de man opwerpt, geen sprake. Daarop beroept de vrouw zich ook niet.
vrouwverzoekt een proceskostenveroordeling van de man voor de kosten in hoger beroep. Zij voert daartoe het volgende aan.
manhet volgende aan. Er is geen reden om af te wijken van de hoofdregel om de proceskosten in procedures van familierechtelijke aard te compenseren. Van nodeloos gemaakte proceskosten is geen sprake. Partijen hebben uiteenlopende standpunten over de toepassing van de beleggingsleer ten aanzien van de vergoedingsrechten. De man heeft tijdig hoger beroep ingesteld. De man is niet verplicht om de vrouw over het voornemen om hoger beroep in te stellen, te informeren. Dat geldt eveneens voor het actief meewerken aan inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, laat staan eerder dan het verstrijken van de beroepstermijn. Ten tijde van de indiening van het hoger beroep bestond er gerede kans dat de vrouw hem lopende het hoger beroep zou dwingen om aan verkoop van de woning mee te werken.
hofis van oordeel dat geen sprake is van nodeloos procederen en ziet in hetgeen de vrouw heeft gesteld geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten worden gecompenseerd. Het hof zal dan ook dienovereenkomstig beslissen in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten van dit hoger beroep draagt.