Parketnummer : 20-004040-19
Uitspraak : 09 juli 2024
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 19 december 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-821205-18 en 02-821429-14, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres 1] .
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken ter zake van het onder 5 en 6 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-821205-18 en het als zaak 9 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-821429-14 en de verdachte veroordeeld ter zake van:
(parketnummer 02-821205-18)
1. verkrachting, meermalen gepleegd;
2. zware mishandeling, in samenloop begaan;
3 primair. verkrachting, meermalen gepleegd;
4 primair. verkrachting;
7 primair. verkrachting;
8. ‘ opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod’;
9 primair. diefstal;
(parketnummer 02-821429-14)
diefstal door twee of meer verenigde personen (zaak 3);
opzetheling door twee of meer verenigde personen (zaak 6);
schuldheling door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd (zaken 7, 8 en 12),
tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is bij vonnis waarvan beroep:
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen (ter zake van de feiten 1 en 2 van de zaak met parketnummer 02-821205-18) tot een bedrag van € 43.212,00 (bestaande uit materiële schade van € 3.212,00 en immateriële schade van € 40.000,00), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2017 en tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (ter zake van feit 3 primair van de zaak met parketnummer 02-821205-18) toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2018 en tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (ter zake van feit 4 primair van de zaak met parketnummer 02-821205-18) toegewezen tot een bedrag van € 1.503,98 (bestaande uit materiële schade van € 3,98 en immateriële schade van € 1.500,00), vermeerderd met de wettelijke rente van 27 april 2018 en tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard;
- de benadeelde partij [slachtoffer 4] (ter zake van feit 5 van de zaak met parketnummer 02-821205-18) niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding;
- de benadeelde partij [slachtoffer 5] (ter zake van feit 6 van de zaak met parketnummer 02-821205-18) niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] (ter zake van feit 7 primair van de zaak met parketnummer 02-821205-18) toegewezen tot een bedrag van € 1.505,60 (bestaande uit materiële schade van € 5,60 en immateriële schade van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2018 en tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard;
- de benadeelde partij [slachtoffer 7] (ter zake van zaak 7 van de zaak met parketnummer 02-821429-14) niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Tot slot zijn de inbeslaggenomen voorwerp verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang en ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraken door de rechtbank van hetgeen in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 5 en 6 is tenlastegelegd en van de onder 7 tenlastegelegde pleegperiode voor zover deze verder reikt dan “op of omstreeks 23 juli 2018” alsmede van hetgeen in de zaak met parketnummer 02-821429-14 met betrekking tot zaak 9 is tenlastegelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Voorts heeft de rechtbank bij vonnis waarvan beroep de benadeelde partij [slachtoffer 7] in de vordering tot schadevergoeding ter zake van zaak 7 in de zaak met parketnummer 02-821429-14 niet-ontvankelijk verklaard. Nu de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd is de vordering van deze benadeelde partij niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen. Datzelfde geldt voor de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ter zake van de feiten onder respectievelijk 5 en 6 van parketnummer 02-821205-18 ter zake waarvan de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- bewezen zal verklaren het onder 1, 2, 3 primair, 4 primair, 7 primair, 8 en 9 primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-821205-18 en de zaken 3, 6, 7, 8 en 12 van parketnummer 02-821429-14;
- de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest , alsmede tot een contact- en locatieverbod;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , voor zover nog aan de orde, geheel zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] zal toewijzen tot een bedrag van € 2.503,98, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] zal toewijzen tot een bedrag van € 2.503,98 en daarbij de in hoger beroep aanvullend gevorderde reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd zal verklaren.
De verdediging heeft primair vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 1, 2, 3, 4 primair, 7 primair tenlastegelegde bepleit. Voorts heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 4 subsidiair en 7 subsidiair tenlastegelegde. De verdediging heeft voorts een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de verdediging primair bepleit dat de vordering niet voor toewijzing vatbaar is vanwege de bepleite vrijspraak, subsidiair omdat deze een te grote belasting voor het strafgeding vormt en meer subsidiair dat deze dient te worden afgewezen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat deze niet kan worden toegewezen vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van deze vordering en de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] aangesloten bij het verweer zoals daartegen gevoerd ter terechtzitting in eerste aanleg in die zin dat de vorderingen voor zover nog aan de orde in hoger beroep (al dan niet gedeeltelijk) kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van het beslag heeft de verdediging bepleit dat alleen het inbeslaggenomen geldbedrag van € 500,00 aan de verdachte toebehoort en aan hem dient te worden teruggegeven. Tot slot heeft de verdediging verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis bij eindarrest op te heffen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Voorts zal het hof een beslissing nemen op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Aan de verdachte is, nadat in eerste aanleg door de rechtbank een vordering nadere omschrijving tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten, tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 02-821205-18:
1.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 27 oktober 2017 te Vlissingen, althans in Nederland, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft hij, verdachte, (telkens) zijn, verdachtes, penis in de mond en/of keel en/of anus en/of vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte (telkens):
- die [slachtoffer 1] zeer strak aan haar enkels heeft vastgebonden, zodat zij alleen nog op de puntjes van haar tenen stond, waardoor de bloedtoevoer naar haar voeten belemmerd werd en die [slachtoffer 1] pijn kreeg en in paniek raakte, en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] vele, (althans meermalen) met een metalen honkbalknuppel met kracht tegen het hoofd en/of de rug en/of tegen het lichaam heeft geslagen, en/of (vervolgens)
- zijn, verdachtes, hand om de keel van die [slachtoffer 1] deed en die [slachtoffer 1] aan haar keel naar achteren heeft getrokken (waardoor die [slachtoffer 1] heel benauwd werd en/of geen adem meer kon halen) en/of is doorgegaan (terwijl die [slachtoffer 1] huilend riep en gilde dat hij moest stoppen), en/of (vervolgens)
- met kracht aan de haren van die [slachtoffer 1] heeft getrokken, en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] vaginaal en/of anaal heeft gepenetreerd met zijn, verdachtes, penis en/of vingers en/of vuist en/of een voorwerp, en/of (vervolgens)
- met een bamboestok met kracht op de billen van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, en/of (vervolgens)
- met kracht met zijn platte handen op de bovenbenen van die [slachtoffer 1] geslagen, en
aldus voor die [slachtoffer 1] een zeer bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 27 oktober 2017 te Vlissingen, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (permanent) gescheurde kringspier, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] vaginaal en/of anaal te penetreren met zijn, verdachtes, penis en/of vingers en/of vuist en/of een voorwerp, waardoor deze [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk en/of blijvend letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 27 juli 2018 te Vlissingen, althans in Nederland, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , immers heeft hij, verdachte, (telkens) zijn, verdachtes, penis in de mond en/of keel en/of anus en/of vagina van die [slachtoffer 2] geduwd en/of gebracht en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte (telkens):
- het hoofd van die [slachtoffer 2] met zijn handen heeft vastgepakt terwijl verdachte zijn penis (zeer) diep in de keel van die [slachtoffer 2] duwde en/of is doorgegaan (terwijl die [slachtoffer 2] met gebaren aangaf dat hij moest stoppen omdat zij geen adem meer kreeg), en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 2] op haar buik heeft gedraaid en haar handen achterop de rug van die [slachtoffer 2] heeft gedraaid en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 2] hard op haar billen heeft geslagen en/of (vervolgens)
- het hoofd van die [slachtoffer 2] aan haar vlechten naar achter heeft getrokken en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 2] (telkens) met kracht in haar gezicht heeft geslagen, en
aldus voor die [slachtoffer 2] een zeer bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 27 juli 2018 te Vlissingen, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan tegen haar billen en/of haar gezicht en/of door het hoofd van die [slachtoffer 2] aan haar vlechten naar achter te trekken;
4.
hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 27 april 2018 te Vlissingen, althans in Nederland, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , immers heeft hij, verdachte, (telkens) zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 3] geduwd en/of gebracht en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte (telkens):
- die [slachtoffer 3] (telkens) met kracht in haar gezicht heeft geslagen, en/of (vervolgens)
- de polsen van die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en op het matras heeft gedrukt terwijl verdachte die [slachtoffer 3] toevoegde dat zij moest luisteren en/of (vervolgens)
- zijn, verdachtes, hand om de keel van die [slachtoffer 3] heeft gedaan (waardoor die [slachtoffer 3] niet meer kon praten en/of geen adem meer kon halen en/of in paniek raakte) en/of is doorgegaan (terwijl die [slachtoffer 3] huilend aangaf dat hij moest stoppen), en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 3] heeft toegevoegd dat zij haar handen boven haar hoofd moest houden omdat hij, verdachte anders weer zou gaan slaan en/of dat hij, verdachte, die [slachtoffer 3] de hele nacht door ging neuken, en/of dat hij, verdachte, die [slachtoffer 3] in haar kont zou gaan neuken, en/of (vervolgens)
- de telefoon van die [slachtoffer 3] had afgenomen en/of onvindbaar gemaakt, en aldus voor die [slachtoffer 3] een zeer bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 27 april 2018 te Vlissingen, althans in Nederland, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 3] te stompen en/of te slaan tegen haar gezicht en/of door de keel van die [slachtoffer 3] dicht te knijpen;
7.
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Vlissingen, althans in Nederland, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 6] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 6] , immers heeft hij, verdachte, (telkens) zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of de mond van die [slachtoffer 6] geduwd en/of gebracht en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte (telkens):
- het hoofd van die [slachtoffer 6] met zijn handen heeft vastgepakt terwijl verdachte zijn penis (zeer) diep in de keel van die [slachtoffer 6] duwde, en/of (vervolgens)
- zijn, verdachtes, handen om de keel van die [slachtoffer 6] heeft gedaan (waardoor die [slachtoffer 6] heel benauwd werd en/of geen adem meer kon halen) en/of is doorgegaan (terwijl die [slachtoffer 6] aangaf dat hij moest stoppen), en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 6] heeft toegevoegd: "jij bepaalt niet wanneer we seks hebben en hoe we seks hebben", en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 6] (telkens) met kracht op haar billen heeft geslagen, en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 6] (telkens) met kracht in haar gezicht heeft geslagen, en aldus voor die [slachtoffer 6] een zeer bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Vlissingen, althans in Nederland, [slachtoffer 6] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 6] te stompen en/of te slaan tegen haar billen en/of haar gezicht en/of door het hoofd van die [slachtoffer 6] aan haar vlechten naar achter te trekken;
8.
hij op of omstreeks 21 januari 2019 te Vlissingen in de uitoefening van beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) 58, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
9.
hij op of omstreeks 21 januari 2019 te Vlissingen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2019 te Vlissingen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid of door listige kunstgrepen of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 1] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval van enig goed en/of tot het teniet doen van een inschuld, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in het pand (aan [adres 2] ) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijn een illegale stroomaansluiting gemaakt en/of (een) zekering(en) van de elektrische installatie verzwaard en/of (een) zegel(s) van de elektrische installatie verwijderd en/of verbroken en/of het telwerk van de elektrische installatie teruggedraaid, waardoor [bedrijf 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, dan wel een inschuld aan [bedrijf 1] werd teniet gedaan;
Zaak met parketnummer 02-821429-14:
hij op na te noemen tijdstippen te Vlissingen en/of een of meer andere gemeenten in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen de/het navolgende goed(eren), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de navolgende personen, in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s):
- op of omstreeks 19 augustus 2014, te Vlissingen, een fiets (merk Montego), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] (zaak 3) en/of
- op of omstreeks 31 oktober 2014, te Middelburg, een sticker van het bedrijfslogo [bedrijf 2] , geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2] (zaak 6) en/of
- op of omstreeks 24 november 2014 te Rotterdam, een fiets (merk Batavus), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7] (zaak 7) en/of
- op of omstreeks 24 november 2014 te Ridderkerk, een hoeveelheid gereedschap, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 3] (zaak 8) en/of
- op of omstreeks 7 november 2014 te Heinkenszand, een fiets (merk Giant),
geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 4] (zaak 12) en/of
en/althans
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 23 mei 2012 tot en met 24 november 2014 te Vlissingen en/of een of meer andere gemeenten in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, de volgende goederen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
- een fiets (merk Montego) (zaak 3) en/of
- een sticker van het bedrijfslogo [bedrijf 2] (zaak 6) en/of
- een fiets (merk Batavus) (zaak 7) en/of
- een hoeveelheid gereedschap (zaak 8) en/of
- een fiets (merk Giant New Century) (zaak 12) en/of
terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat goed(eren) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 25 november 2014 te Vlissingen en/of Middelburg en/of een of meer andere gemeenten in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) fietsen en/of gereedschap en/of een logo van [bedrijf 2] heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof spreekt de verdachte vrij van de in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 7 primair tenlastegelegde verkrachting, nu uit de verklaring van aangeefster volgt dat ten tijde van het door de verdachte tegen slachtoffer [slachtoffer 6] wederrechtelijk uitgeoefende geweld op of omstreeks 23 juli 2018 geen sprake was van seksuele handelingen.
Voorts is het hof van oordeel dat in de zaak met parketnummer 02-821429-14 de zaken 7, 8 en 12, telkens primair en subsidiair, niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De verdachte zal ook daarvan worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 1, 2, 3 primair, 4 primair, 7 subsidiair, 8 en 9 primair tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 02-821429-14 primair tenlastegelegde (zaken 3 en 6) heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 02-821205-18:
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2017 te Vlissingen door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft hij, verdachte, zijn, verdachtes, penis in de anus en vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en bestaande dat geweld hierin dat verdachte:
- die [slachtoffer 1] zeer strak aan haar enkels heeft vastgebonden, zodat zij alleen nog op het/de puntje(s) van haar te(e)n(en) stond en waardoor de bloedtoevoer naar haar voeten belemmerd werd en die [slachtoffer 1] pijn kreeg en in paniek raakte, en
- die [slachtoffer 1] (meermalen) met een metalen honkbalknuppel tegen het hoofd en de rug heeft geslagen, en
- zijn, verdachtes, hand om de keel van die [slachtoffer 1] deed en die [slachtoffer 1] aan haar keel naar achteren heeft getrokken (waardoor die [slachtoffer 1] heel benauwd werd en geen adem meer kon halen) en is doorgegaan (terwijl die [slachtoffer 1] huilend riep en gilde dat hij moest stoppen), en
- aan de haren van die [slachtoffer 1] heeft getrokken, en
- die [slachtoffer 1] vaginaal en anaal heeft gepenetreerd met zijn, verdachtes, penis en vingers en/of vuist of een voorwerp, en
- met een bamboestok met kracht op de billen van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, en
- met kracht met zijn platte handen op de bovenbenen van die [slachtoffer 1] geslagen, en
aldus voor die [slachtoffer 1] een zeer bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2017 te Vlissingen aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (permanent) gescheurde kringspier, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] anaal te penetreren met zijn, verdachtes, vingers of vuist of een voorwerp, waardoor deze [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk en blijvend letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3 primair.
hij op of omstreeks 27 juli 2018 te Vlissingen, door geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , immers heeft hij, verdachte, zijn, verdachtes, penis in de anus en vagina van die [slachtoffer 2] geduwd en bestaande dat geweld hierin dat verdachte:
- die [slachtoffer 2] op haar buik heeft gedraaid en haar handen achterop de rug van die [slachtoffer 2] heeft gedraaid en vervolgens
- die [slachtoffer 2] hard op haar billen heeft geslagen en vervolgens
- het hoofd van die [slachtoffer 2] aan haar vlechten naar achter heeft getrokken en vervolgens
- die [slachtoffer 2] telkensmet kracht in haar gezicht heeft geslagen, en
aldus voor die [slachtoffer 2] een zeer bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
4 primair.
hij op of omstreeks 27 april 2018 te Vlissingen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , immers heeft hij, verdachte, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 3] geduwd en bestaande dat geweld of die bedreiging met geweld hierin dat verdachte:
- die [slachtoffer 3] (telkens) met kracht in haar gezicht heeft geslagen, en vervolgens
- de polsen van die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en op het matras heeft gedrukt terwijl verdachte die [slachtoffer 3] toevoegde dat zij moest luisteren en vervolgens
- die [slachtoffer 3] heeft toegevoegd dat zij haar handen boven haar hoofd moest houden omdat hij, verdachte, anders weer zou gaan slaan en dat hij, verdachte, die [slachtoffer 3] de hele nacht door ging neuken, en/of dat hij, verdachte, die [slachtoffer 3] in haar kont zou gaan neuken en vervolgens
- zijn, verdachtes, hand om de keel van die [slachtoffer 3] heeft gedaan (waardoor die [slachtoffer 3] niet meer kon praten en geen adem meer kon halen en in paniek raakte) en is doorgegaan (terwijl die [slachtoffer 3] huilend aangaf dat hij moest stoppen), en
aldus voor die [slachtoffer 3] een zeer bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
7 subsidiair.
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Vlissingen, [slachtoffer 6] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 6] te slaan tegen haar gezicht;
8.
hij op 21 januari 2019 te Vlissingen opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de
[adres 1]) een hoeveelheid van 32 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
9.
primair
hij omstreeks 21 januari 2019 te Vlissingen een hoeveelheid elektriciteit, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak met parketnummer 02-821429-14:
Primair:
hij op na te noemen tijdstip te Vlissingen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen het navolgende goed, toebehorende aan de navolgende persoon:
- op 19 augustus 2014 te Vlissingen, een fiets (merk Montego), toebehorende aan [aangever 1] (zaak 3),
omstreeks de periode van 30 oktober 2014 tot en met 10 november 2014 te Nederland, het volgende goed voorhanden heeft gehad:
- een sticker van het bedrijfslogo [bedrijf 2] (zaak 6),
terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder parketnummer 02-821205-18 onder 1, 2, 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde feiten
Het hof merkt op dat aansluiting is gezocht bij de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebezigd, met waar nodig verbeteringen en aanvullingen.
Inleiding
Op 27 september 2018 kwam er een melding vanuit het Veiligheidshuis dat er aangifte was gedaan door [slachtoffer 1] van verkrachting, waardoor zij blijvend letsel had opgelopen. Volgens het Veiligheidshuis was de vrouw afgeraden om aangifte te doen van verkrachting, in verband met de bewijsbaarheid hiervan, waarop de vrouw alsnog aangifte van meerdere strafbare feiten, zoals mishandeling en verkrachting, had gedaan. Naar aanleiding van de melding van het Veiligheidshuis werd een onderzoek ingesteld naar verdachte. Na onderzoek in de politiesystemen bleek dat in totaal vijf jonge vrouwen melding hadden gemaakt van verkrachting met geweld. In alle gevallen bleek de verdachte [verdachte] te zijn. Twee van de vrouwen hadden inmiddels aangifte van eenvoudige mishandeling gedaan omdat verkrachting lastig bewijsbaar zou zijn. De drie andere vrouwen hadden het gelaten bij een informatief gesprek en geen aangifte gedaan. Vervolgens werd door de politie een onderzoek ingesteld onder de naam Palourion. Door de officier van justitie werd verzocht deze vijf jonge vrouwen te benaderen voor het doen van aangifte, dan wel voor het willen afleggen van een verklaring. In totaal hebben zes vrouwen vervolgens meegewerkt aan het onderzoek en aangifte gedaan.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde
Eind december 2017 vond een informatief gesprek zeden plaats met mevrouw [slachtoffer 1] .Hierbij werden door [slachtoffer 1] onder meer een medische verklaring van de spoedeisende hulp van 29 oktober 2017 en een endoscopieverslag van 30 november 2017 overgelegd. Hieruit bleek dat bij [slachtoffer 1] een hematoom onder haar linkeroog, forse hematomen op beide billen en rond de anus, een inscheuring van de anus tot de sfincter (kringspier) en verlies van oud bloed en slijm waren vastgesteld.Geconcludeerd werd dat zowel de interne als de externe sluitspier beschadigd waren.
Op 26 september 2018 deed [slachtoffer 1] aangifte. Zij verklaarde dat zij op 27 oktober 2017 een afspraak met verdachte had. Omstreeks 22.00 uur die avond was ze bij hem thuis aan [adres 2] . Enige tijd later, na wat zoenen en elkaar te hebben uitgekleed, zijn ze naar boven gegaan. Verdachte en aangeefster hebben vervolgens oraal en vaginaal seksueel contact gehad. Niet veel later voelde aangeefster dat verdachte haar handen vastbond met een touw, waarbij zij met haar buik op het bed lag en met haar voeten via het voeteneinde op de “grond” stond. Ze kon zich niet losmaken.Aangeefster dacht: “Het kan wel, het zat ook niet strak, gewoon los.” Hierna penetreerde verdachte haar vaginaal. Dit alles vond zij nog geen probleem tot verdachte haar enkels pakte en deze heel strak vastbond. Ze zei gelijk: “Doe los, je doet me pijn”. De verdachte antwoordde: “Sta stil dan doet het geen pijn.” Aangeefster kon alleen met het puntje van haar teen bij de grond en voelde dat haar voeten langzaam begonnen te tintelen, doordat er geen bloedtoevoer was. Haar voeten deden pijn. Herhaalde malen heeft ze gezegd dat verdachte haar los moest maken, maar dit deed hij niet. Daarna begon de hel. Aangeefster zag dat verdachte een metalen honkbalknuppel uit de kast pakte. Met deze honkbalknuppel sloeg hij haar meerdere malen in haar gezicht en tegen haar rug. Hij begon haar anaal te penetreren.Hij wist dat aangeefster dit niet zomaar wilde. Ze had immers in een WhatsAppgesprek met verdachte op 23 oktober 2017 opgemerkt dat zij niet wilde dat hij haar uit het niets anaal zou penetreren omdat dat, zoals hij laatst merkte, niet zo soepel ging.Voorts voelde ze dat ze werd geslagen op haar bil. Ze gilde: “Hou op!,” waarop hij reageerde met: “Nee,” en ze voelde dat hij nog harder sloeg. Ze hoorde hem zeggen: “Hou op, hou je mond.” Ze vroeg waarom verdachte doorging met penetratie. Aangeefster had zoveel pijn dat ze voor haar gevoel out is geweest. Ze lag met haar gezicht in het matras. Toen ze nogmaals gilde van de pijn en zei dat verdachte haar los moest maken, pakte hij een bamboestok. Deze stond naast de verwarming. Hiermee heeft hij haar meerdere malen geslagen op haar billen. Ze hoorde dat hij haar uitschold voor hoer. Nadat aangeefster één hand los had weten te krijgen, zag ze kans zich helemaal los te maken. Toen ze los was, deed verdachte het normale licht aan op de slaapkamer. Aangeefster zag dat ze van boven tot onder helemaal onder het bloed zat en schrok zich rot. Het bloeden stopte niet. Het bleef stromen uit haar anus. Aangeefster keek in de spiegel en zag dat ze een mega blauw oog had. Ze dacht: “Ik moet hier levend weg zien te komen.” Op zondag 29 oktober 2017 heeft aangeefster naar de huisartsenpost gebeld, waarna ze direct is doorverwezen naar de SEH. Na enkele weken werd er geconcludeerd dat zowel de binnenste als de buitenste kringspier was afgescheurd. Op 20 juli 2018 is aangeefster geopereerd. Er bleek dat één blijvend stuk niet meer lucht- en vochtdicht is en dat er geen zicht is op volledig herstel.
Aanvullend heeft aangeefster op 9 november 2018 verklaard dat de seksuele handelingen aanvankelijk gezellig waren. Toen maakte verdachte haar polsen vast met haar armen wijd, niet heel strak. Het was touw dat hij vanonder het bed vandaan haalde. Ze lag voorover, plat. Verdachte had een vrij hoge boxspring en ze kon met haar benen in het midden met haar voeten net bij de grond. Het verontrustte haar nog niet, ze zaten in een seksspel en ze is daarin mee gegaan. Hij pakte toen een enkel en spreidde die en zette die vast: gelijk strak. Toen pakte hij de andere enkel. Haar enkels werden afgekneld en ze kon met haar voeten niet meer bij de grond. Ze kon de pijn niet meer opvangen. Ze zei dat het meer zeer deed dan het eerder plaatsen van een tatoeage, maar verdachte zei dat ze stil moest staan en het dan geen zeer deed. De paniek sloeg toe, ze had geen controle meer. Daarna pakte de verdachte een metalen honkbalknuppel uit zijn kast en hield deze ter hoogte van haar buik. Hij schoof de knuppel onder haar buik door. Aangeefster gaf aan dat hij de knuppel weg moest doen. De verdachte zei daarentegen dat de knuppel daar lekker warm van werd. Daarna werd aangeefster gepenetreerd, maar ze had zoveel pijn dat ze dit niet meer voelde. Ze werd vaginaal en anaal gepenetreerd. Ze weet niet waarmee ze gepenetreerd is. Ze heeft het idee dat ze ‘out’ is geweest door alle pijn. Aangeefster was overstuur en gilde. Ze werd toen door verdachte geslagen met de honkbalknuppel. Hij sloeg haar in haar gezicht, aan de zijkant van haar gezicht, aan de linkerkant. Hij sloeg meerdere keren want ze had twee blauwe ogen. Ze is op een gegeven moment met haar hoofd naar beneden gaan liggen zodat haar gezicht niet vrij was, maar toen werd ze op haar rug geslagen. Toen ze op haar buik lag, is ze van achteren ook nog door verdachte bij haar nek gepakt. Verdachte heeft zijn hand onderlangs gestoken, zodat hij haar aan de voorkant bij haar keel kon pakken. Hij trok haar aan haar keel naar achteren, waardoor ze geen lucht meer kon krijgen. Ook trok hij haar aan haar haren naar achteren. Ze is daarbij een oorbel verloren en een andere oorbel is helemaal krom in haar oor blijven zitten. Ze werd met de honkbalknuppel op haar rug geslagen. Hij gebruikte wel wat kracht. Hij sloeg met zijn handen op haar bovenbenen. Ze werd geraakt aan de zijkant van haar bovenbenen, bij haar heupen. Ze riep dat de verdachte moest ophouden. Ze riep dat meerdere keren. Hij gaf daar geen antwoord op. Ze was nog steeds vastgebonden. Hij sloeg echt met volle kracht met zijn platte handen op haar bovenbenen. Op het laatst is ze door verdachte geslagen met zijn bamboestok. Dat deed ontzettend veel pijn en gaf veel striemen. Ze heeft hard gegild. Alles zat onder het bloed. Aangeefster zat onder het bloed, van boven naar beneden, haar rug, haar gezicht, haar benen en haar haren. Het bloed kwam uit haar anus. Toen ze onder de douche stond, stroomde het bloed langs haar benen naar beneden, bloed en bloedproppen. Het stopte niet. Aangeefster heeft haar enkels aan de verbalisanten laten zien. De verbalisanten hebben in het aanvullend proces-verbaal opgemerkt dat ze om de rechter enkel van aangeefster een donkerpaarse rand, om haar gehele enkel, zien. Daarnaast hebben de verbalisanten aan de linker enkel een soortgelijke striem waargenomen. Aangeefster zei dat dit letsel is veroorzaakt door het vastbinden, het afbinden door verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij seks heeft gehad met aangeefster. Die avond kwam aangeefster bij hem langs. Hij heeft haar vastgebonden aan haar handen en enkels. De striemen die verbalisanten op 9 november 2018 om de enkels van [slachtoffer 1] zagen, zouden zeker door het vastbinden kunnen zijn veroorzaakt. Toen aangeefster vastgebonden lag, heeft hij een metalen honkbalknuppel onder haar buik gelegd. Ook heeft hij meermalen met zijn handen op haar billen geslagen, aan haar haren getrokken en met een bamboestok op haar billen en benen geslagen. Hij heeft haar keel dichtgeknepen en twee à drie keer met de hand in haar gezicht geslagen. Dit was tijdens de seks. Verdachte heeft naast vaginale seks ook anale seks met aangeefster gehad met zijn penis en handen. Het letsel bij [slachtoffer 1] heeft verdachte veroorzaakt. Heel zijn slaapkamer zat onder het bloed. Er waren voorafgaand aan de seksuele handelingen geen stopwoorden afgesproken.Er is evenmin voorafgaand aan of tijdens de seks met aangeefster besproken wat de verdachte precies bij aangeefster zou gaan doen (zoals het penetreren van de anus met twee/drie/vier vingers).
Op 21 januari 2019, ongeveer één jaar en drie maanden na het voorval, heeft er een doorzoeking in de woning van de verdachte aan [adres 2] plaatsgevonden.Tijdens deze doorzoeking zijn er allerlei biologische sporen in slaapkamer 1 en de slaapkamer van de verdachte (slaapkamer 3) veiliggesteld. Allereerst is onder het matras van het bed van slaapkamer 1 nylon touw aangetroffen. In dit touw waren twee lussen gemaakt. Op het touw en ter hoogte van de twee geprepareerde lussen waren rood/bruine verkleuringen zichtbaar dat bloed bleek te zijn. Dit touw werd in beslag genomen en gewaarmerkt met AAKV4345NL. Voorts is naast de ladekast met de televisie en de verwarming in de slaapkamer van de verdachte een aluminimum honkbalknuppel aangetroffen. Deze honkbalknuppel is in beslag genomen en gewaarmerkt met AAKV4354NL. Daarnaast werden op de witgeverfde muur boven het hoofdeinde van het bed van de verdachte diverse sporen waaronder bloedspoorpatronen aangetroffen als gevolg van een uitgeoefende kracht. Verspreid over de muur werden bloedspoorpatronen van mogelijk geprojecteerde bloedspatten aangetroffen. Deze bloedspatten zitten variërend over een lengte van ongeveer 48-140 centimeter, gemeten vanaf het plafond en verspreid over een breedte van ongeveer 175 centimeter op de muur. De bloedspatten links op de muur zijn veiliggesteld en gewaarmerkt met AAKV4366NL. Ook zijn er op de voorzijde van het bed van de verdachte bloedsporen aangetroffen. Dit bloedspoorpatroon betrof mogelijk geprojecteerde bloedspatten. Dit bloedspoor is veiliggesteld en gewaarmerkt met AAKV4360NL. Tot slot bevindt het plafond in de slaapkamer van de verdachte zich op 230 centimeter hoogte en op het plafond midden boven het bed is een bloedspoorpatroon van geprojecteerde bloedspatten waargenomen. Deze bloedspatten zijn veiliggesteld en gewaarmerkt met AAKV4369NL.
Door het NFI is DNA-onderzoek en onderzoek naar biologische sporen verricht naar onder andere touw (AAKV4345NL), een honkbalknuppel (AAKV4354NL), uitsnedes van randen van de boxspring (AAKV4360NL), gruis van de muur (AAKV4366NL) en van het plafond (AAKV4369NL) uit de woning van verdachte.
Op het touw uit de eerste slaapkamer (AAKV4345NL) werden bloedsporen aangetroffen, met name in en rondom de lussen. In één lus (#01) en twee bloedsporen (#07-08) werd celmateriaal aangetroffen waarvan het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van aangeefster. De matchkans is kleiner dan één op één miljard. In vijf bloedsporen (#03-07) werd celmateriaal aangetroffen waarvan het DNA-profiel matcht met DNA-profiel van aangeefster. De matchkans is kleiner dan één op één miljard.
Aan het uiteinde van de slagkant van de honkbalknuppel (#04) werd celmateriaal aangetroffen met een DNA-mengprofiel van minimaal vier personen. Dit celmateriaal kan afkomstig zijn van onder andere verdachte, aangeefster [slachtoffer 1] , aangeefster [slachtoffer 6] en ‘onbekende vrouw A’. Het verkregen DNA-mengprofiel is ongeveer 130 miljoen keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte, aangeefster en twee willekeurige onbekende personen dan wanneer dit DNA bevat van verdachte en drie willekeurige onbekende personen.
Op twee uitsnedes van de randen van de boxspring werden meerdere bloedsporen gevonden en enkele mogelijke haarsporen. In alle bloedsporen (#01-06) werd celmateriaal aangetroffen waarvan het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van aangeefster. De matchkans is kleiner dan één op één miljard.
Delen van de muur en het plafond bij het bed van verdachte waar bloedsporen op zichtbaar waren, werden uitgesneden en onderzocht op DNA. In zowel de bloedsporen op de muur als op het plafond werd celmateriaal aangetroffen waarvan het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van aangeefster. De matchkans is kleiner dan één op één miljard.
Forensisch arts KNMG D. Botter heeft onderzoek naar het letsel bij [slachtoffer 1] gedaan en daarover op 7 mei 2019 het rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek betreffende sluitspierletsels van de anus na anale penetratie’ uitgebracht. In dit rapport is voor de toetsing van de uiteenzetting over de causaliteit van anussluitspierletsels deskundige Baeten, colorectaal chirurg van het Groene Hart Ziekenhuis te Gouda, geraadpleegd. Er zijn in het onderzoek twee hypotheses opgesteld:
Hypothese A: Het bij aangeefster geconstateerde letsel is het gevolg van penetratie met maximaal drie vingers en/of een penis.
Hypothese B: Het bij aangeefster geconstateerde letsel is het gevolg van penetratie met voorwerpen, met meer dan drie vingers cq een vuist.
In het rapport wordt geconcludeerd dat de bevindingen veel waarschijnlijker zijn onder hypothese B dan onder hypothese A, gezien de aard en de omvang van de letsels. Daarbij wordt opgemerkt dat niet kan worden uitgesloten dat het letsel is veroorzaakt door een gebalde vuist, dat het letsel goed verklaard kan worden door de inbreng van een stomp voorwerp van grotere doorsnede en dat over de lengte van het voorwerp geen uitspraak is te doen.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 november 2022 heeft deskundige Baeten dienaangaande nog het volgende verklaard:
(pagina 6)
Je moet (…) verdomd hard werken en veel kracht gebruiken om met vier vingers dit letsel te veroorzaken. Het oprekken en scheuren van de kringspier kost bij operaties heel veel kracht. Ik kan het nooit met zekerheid zeggen, maar ik verwacht dat het lastig is om dergelijk letsel met een gestrekte hand te veroorzaken.
U, voorzitter, vraagt mij of ik het veroorzaken van het letsel met vier vingers onwaarschijnlijk, waarschijnlijk of hoogst waarschijnlijk acht. Het is onwaarschijnlijk.
U, voorzitter, vraagt mij of het letsel veroorzaakt kan zijn door het gebruik van een vuist. Een gebalde vuist is in de doorsnee een heel stuk groter dan een rechte hand. Dan geldt dat de omtrek gaat werken. Dat zegt meer over de rek die de kringspier maximaal zou kunnen krijgen. In deze zaak is de kringspier zo ver onderbroken en teruggezakt dat er ontzettend veel rek op de kringspier heeft moeten staan, anders kan de kringspier niet zo ver terugtrekken.
(pagina 7) Het letsel is veroorzaakt door iets met een grote doorsnee. Of dit een gebalde vuist is of een voorwerp met een grote doorsnee, kan ik niet zeggen.
De deskundigen Baeten en Botter hebben ter terechtzitting in hoger beroep als volgt op de verklaring van de verdachte gereageerd:
Baeten:
Zelfs met 4 vingers en het draaien van deze vingers is het lastig om een dergelijk letsel te veroorzaken. Ik geloof eerlijk gezegd niet snel dat het op deze manier is gegaan. U, voorzitter, vraagt mij of ik bij mijn bevindingen blijf dat het onwaarschijnlijk is dat het letsel met gestrekte hand veroorzaakt kan zijn. De doorsnede van een platte hand is echt minder dan de doorsnede van een gebalde vuist. Het letsel dat er is, is echt groot. Om een dergelijk letsel te veroorzaken moet je meer doen. U, voorzitter, vraagt mij of, gelet op hetgeen de verdachte zojuist naar voren heeft gebracht, mijn bevindingen veranderd zijn. Nee, ik blijf bij mijn eerdere bevindingen.
Botter
: Wanneer een hand in een lichaamsopening zoals een anus wordt gestoken, staat de anus niet als een cirkel open, maar sluit deze nauw om de hand heen. Ik heb het proces-verbaal van de terechtzitting van dit hof van 15 november 2021 gelezen. De oudste raadsheer heeft samen met de raadsvrouw een breedte van 9 centimeter en een lengte van (de langste vinger) 12 centimeter gemeten. Ik heb vervolgens eenvoudigweg uitgerekend hoe het zit. Op basis van deze metingen is de omtrek van de hand ongeveer 18 centimeter, 18,7 of 18, 9 cm om precies te zijn. Een gemiddelde anus wordt gemiddeld met een diameter van ongeveer 3 tot 5 centimeter geopend om ontlasting te laten passeren. De omtrek van de anus is dan circa 23 centimeter. De omtrek van de hand van de verdachte is ongeveer 18 centimeter. Dit zou binnen de omtrek van de normale anusopening vallen. U, voorzitter, vraagt mij of dit anders is als de vingers in de anus worden rondgedraaid. De anus past zich aan aan de draaiing van de hand en blijft de hand dan omsluiten. De diameter van de hand neemt door die draaiing dus niet toe. Er is een belangrijk verschil tussen de vagina en de anus. De vagina bevat geen sluitspier, de anus wel. Het is een vrij stevig orgaan en dat kun je stuk maken.
Baeten:
U voorzitter, vraagt mij of hetgeen deskundige Botter naar voren heeft gebracht juist is. Het klopt volledig. U, voorzitter, vraagt mij of de snelheid van het draaien van de vingers van belang is. Nee, dit is niet van belang.
Nadere bewijsoverwegingen
I
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] , in onderlinge samenhang bezien, inconsistent en op essentiële onderdelen tegenstrijdig zijn en hierdoor te onbetrouwbaar zijn om voor het bewijs te gebruiken. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging meerdere passages uit de opname van het informatieve gesprek zeden aangehaald die niet of anders in het proces-verbaal van dat gesprek zijn weergegeven en die in tegenspraak zouden zijn met wat aangeefster later zou hebben verklaard. Ook zou daaruit volgen dat aangeefster bepaalde aannames heeft gedaan. Bovendien vinden de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] onvoldoende steun in het overige bewijsmateriaal, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft de opname van het informatieve gesprek zeden alsook andere door de raadsvrouw aangeduide fragmenten beluisterd en constateert met de raadsvrouw dat aangehaalde passages niet alle (woordelijk) in het proces-verbaal zijn opgenomen. Tegelijkertijd constateert het hof dat die passages geen afbreuk doen aan de inhoud van de processen-verbaal en ook niet in tegenspraak zijn met de verklaringen die de aangeefster op latere momenten heeft afgelegd. In het bijzonder overweegt het hof hierover nog het volgende. Op de opname van het informatieve gesprek is te horen dat [slachtoffer 1] verklaart:
“Of dat ie ja gebruikt heeft weet ik niet, dat durf ik niet zekerheid te zeggen, maar dat denk ik wel. Want ik heb toen dat ik bij de SEH was, heb ik hem verschillende vragen via de app gesteld. En op dat punt kreeg ik dus geen antwoord. En ik denk nou als jij geen antwoord durft te geven, dan vul ik het wel voor je in. Dan ja, anders zou hij er gewoon antwoord over geven want ik had ook aan hem gevraagd over SOA-test en alles en daar kreeg ik gewoon antwoord over. Ik denk nou normaal zijn dat ook dingen van nou daar krijg je geen antwoord op, maar daar gaf hij gewoon antwoord op. Op die vraag gaf hij geen antwoord. Met die vraag bedoel je mee? Of dat hij gebruikt had? Of dat hij gebruikt had.”
De verdediging lijkt zich in hoger beroep op het standpunt te stellen dat [slachtoffer 1] in deze passage bij het uitblijven van een antwoord van de verdachte– kort gezegd – zelf heeft ingevuld dat zij door verdachte
met een voorwerpmoet zijn gepenetreerd, zodat moet worden getwijfeld aan haar betrouwbaarheid. Het hof ziet dit evenwel anders. Het hof begrijpt deze verklaring van aangeefster in samenhang met de WhatsApp-conversatie tussen haar en de verdachte d.d. 29 oktober 2017 op dossierpagina’s 60 en 61 zo dat aan [slachtoffer 1] in het ziekenhuis is gevraagd of de verdachte een SOA had en of hij verdovende middelen had gebruikt en dat zij – toen de verdachte via WhatsApp op de laatste vraag geen antwoord gaf – dacht “dan vul ik het wel voor je in”. Voor zover hier relevant houdt dat WhatsApp-gesprek immers het volgende in:
“29-10-2017 10:37: - Zit in t ziekenhuis
29-10-2017 10:39: - [verdachte] : Meen je
(…)
29-10-2017 10:39: - Ja moet naar de chirurch
29-10-2017 10:39: - [verdachte] : Wat gaan ze doen dan?
29-10-2017 10:40: - Repareren . ...
(…)
29-10-2017 10:40: - Totaal niet leuk…
29-10-2017 10:40: - Schaam me kapot…
(…)
29-10-2017 13:44: - Jij laatst nog een soa test gedaan?
29-10-2017 13:48: - [verdachte] : Ja had niks
29-10-2017 13:48: - Ok ik word zo getest…
29-10-2017 13:52: - Werd ook gevraagd of jij wat gebruikt qua drugs ...
29-10-2017 14:19: - [verdachte] : Oke”
Het gaat hier dus niet om het wel of niet gebruiken van voorwerpen bij het penetreren van aangeefster. Aangeefster is op dit punt vanaf het begin af aan consistent geweest in haar verklaringen, namelijk dat zij niet weet waarmee de verdachte haar heeft gepenetreerd. Het bewijs voor de wijze waarop dat is gebeurd, volgt juist uit de overige bewijsmiddelen.
Het hof heeft ook overigens geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde inhoud van de verklaringen van aangeefster. Zij is op belangrijke details – bijvoorbeeld waar het gaat over het kenbaar maken aan de verdachte van de pijn die zij ervaarde door een vergelijking te maken met de pijn die zij voelde toen bij haar een tatoeage werd aangebracht – consistent. Zij heeft hierover ook verklaard bij het informatieve gesprek zeden, zo volgt uit de geluidsopname van dit gesprek. De tot het bewijs gebezigde inhoud van de verklaringen van [slachtoffer 1] vindt bovendien ruimschoots steun in de overige bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van de verdachte, zodat het hof het gevoerde verweer in al zijn onderdelen verwerpt.
II
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake was van dwang door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid. Alle handelingen zijn met instemming van aangeefster [slachtoffer 1] gebeurd. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft ook nimmer een stopteken gegeven, aldus de verdediging. Voor de verdachte was het daarom ook niet kenbaar dat aangeefster de handelingen niet wenste.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een belangrijk deel vindt het door de verdediging gevoerde bewijsverweer reeds zijn weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof ziet geen redenen om aan de juistheid en betrouwbaarheid daarvan te twijfelen. Het hof overweegt in aanvulling op die bewijsmiddelen dat in vooraf door de verdachte aan aangeefster [slachtoffer 1] gestuurde WhatsApp-berichten enkel het voornemen naar voren is gebracht om aangeefster [slachtoffer 1] vast te binden, om dominant te zijn en te doen met haar wat hij wil zonder gepiep achteraf. Dat is vanzelfsprekend geen vrijbrief om op aangeefster [slachtoffer 1] naar believen geweld toe te passen en haar ondertussen op door hem gewenste wijzen vaginaal en anaal te penetreren. Daarmee had aangeefster [slachtoffer 1] ook geen rekening hoeven houden toen zij naar verdachtes woning ging. Niet is gebleken dat verdachte voorafgaand aan de bewezenverklaarde handelingen anderszins afstemming met aangeefster [slachtoffer 1] heeft gezocht of zich er op enigerlei wijze van heeft vergewist dat zij instemde met die handelingen. Verdachte heeft ook geen initiatief genomen om een stopwoord af te spreken. Bovendien diende de verdachte zonder meer te stoppen als aangeefster [slachtoffer 1] daarop aandringt. Uit de aangifte volgt dat aangeefster [slachtoffer 1] vanaf het moment dat zij aan haar enkels door de verdachte werd vastgebonden en daarmee alle controle verloor, voortdurend (behoudens de periode dat zij “out” was) volstrekt duidelijk (in woord, door gillen, huilen e.d.) heeft doen blijken dat de verdachte moest stoppen. Het hof acht de verklaring van haar op dit punt zonder meer betrouwbaar, alleen al omdat de excessiviteit van het onverhoedse geweld, gelet op de aard van de toegebrachte letsels, zodanig was dat het bezwaarlijk voorstelbaar is dat een redelijk denkend en voelend mens dit anders zou hebben ondergaan.
III
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken. Daartoe heeft de verdediging allereerst aangevoerd dat de verdachte geen opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden bewezen hoe en waarmee aangeefster [slachtoffer 1] anaal is gepenetreerd. Volgens de verdediging is dat in ieder geval
nietmet een vuist of een voorwerp gebeurd. [slachtoffer 1] heeft het zelf niet gezien en de verdachte heeft verklaard dat het letsel is ontstaan doordat hij meerdere vingers, uiteindelijk vier, in de anus van [slachtoffer 1] heeft gebracht en deze heeft rondgedraaid. Voorts dienen de conclusies uit het rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek betreffende sluitspierletsels van de anus na anale penetratie’ d.d. 7 mei 2019 van het bewijs te worden uitgesloten nu deskundige Baeten onvoldoende en onjuist is geïnformeerd om tot de conclusies over te gaan.
Het hof overweegt als volgt.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft vóór 27 oktober 2017 in een WhatsApp-gesprek met de verdachte aangegeven dat zij niet wilde dat de verdachte haar uit het niets anaal zou penetreren omdat dat, zoals verdachte had gemerkt, niet zo soepel ging. De verdachte heeft dit echter toch gedaan en daardoor is letsel bij [slachtoffer 1] veroorzaakt. Volgens verdachte moet dit letsel zijn ontstaan doordat hij met twee, drie en uiteindelijk vier vingers in de anus van aangeefster [slachtoffer 1] is geweest en deze in de anus heen en weer heeft bewogen en daarmee heeft rondgedraaid. Zou het letsel op die manier zijn veroorzaakt, hetgeen de na te noemen deskundigen onwaarschijnlijk achten, dan moet de verdachte volgens de deskundige Baeten hard hebben gewerkt en veel kracht hebben gebruikt. Ook dan zou de verdachte naar het oordeel van het hof door zijn onverhoedse, grove handelen bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan en dus minst genomen voorwaardelijk opzet hebben gehad op het toebrengen van dat letsel. Het is overduidelijk dat de verdachte – die ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij onervaren was in de handelingen die hij tijdens de seksuele contacten verrichtte (door hem aangeduid als ‘ruige seks’) – absoluut niet voorzichtig is geweest.
De deskundigen Botter en Baeten hebben in het rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek betreffende sluitspierletsels van de anus na anale penetratie’ geconcludeerd dat de bevindingen met betrekking tot het letsel – gezien de aard en omvang daarvan – veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat het is veroorzaakt door penetratie met voorwerpen, met meer dan drie vingers c.q. een vuist dan onder de hypothese dat het een gevolg is van penetratie met maximaal drie vingers en/of een penis. Volgens het rapport kan niet worden uitgesloten dat het letsel is veroorzaakt door een gebalde vuist en kan het letsel goed verklaard worden door de inbreng van een stomp voorwerp van grotere doorsnede zonder dat over de lengte van zo’n voorwerp een uitspraak is te doen.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 november 2022 zijn voornoemde deskundigen geconfronteerd met het scenario van de verdachte, waarbij overigens opvalt dat de verdachte op 15 november 2021 voor het eerst heeft verklaard dat hij niet alleen opwaartse bewegingen met zijn vingers in de anus van [slachtoffer 1] heeft gemaakt, maar ook met vier vingers in de anus heeft rondgedraaid. De deskundigen zijn desgevraagd bij hun conclusies gebleven en hebben daarbij benadrukt dat het onwaarschijnlijk is dat het letsel door het rondraaien van vier vingers in de anus is ontstaan.
Het hof ziet geen redenen om te twijfelen aan de deskundigheid van deze deskundigen noch aan de betrouwbaarheid van de door hen ter zitting van 9 november 2022 gegeven antwoorden. Evenmin heeft het hof redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de inhoud van het door de deskundigen opgemaakte rapport. Dat de deskundigen niet over alle stukken uit het dossier beschikten maakt het oordeel van het hof niet anders. Het hof overweegt ten overvloede dat niet is gebleken dat de deskundigen op basis van onvolledige of onjuiste informatie hebben gerapporteerd en dat zij hun conclusies niet hebben kunnen trekken.
Ook indien het letsel door een vuist of voorwerp zou zijn ontstaan, heeft de verdachte door zijn onverhoedse, grove handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan en dus minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van dat letsel.
Het hof acht tegen de achtergrond van het voorgaande bewezen dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] anaal te penetreren met zijn vingers of vuist of een voorwerp.
Ten aanzien van het onder 3 primair bewezenverklaarde
Op 24 oktober 2018 deed [slachtoffer 2] aangifte van verkrachting. Zij verklaarde dat zij op 27 juli 2018 bij verdachte thuis, op [adres 2] , was. Zij zijn samen naar boven, naar zijn slaapkamer gegaan. Toen verdachte haar zoende, ging hij met zijn handen naar haar vagina en borsten. Dat was op dat moment nog vrijwillig. Aangeefster heeft toen ook nog vrijwillige seks met verdachte gehad. Dat was vaginaal. Het werd steeds heftiger. Verdachte draaide haar op een gegeven moment op haar buik. Hij pakte haar handen vast en hield deze vast achterop haar rug. Ze merkte toen dat ze geen controle en geen macht meer had. Ze kon niet meer reageren. Ze durfde het niet goed, maar kon het ook niet meer. Hij hield haar handen vast met één hand en bleef die ook vasthouden. Hij heeft haar toen ook met zijn hand hard op haar kont geslagen. Ze had twee staartjes in haar haren. Verdachte pakte deze vast en trok haar hoofd achterover. Hij trok zo hard dat het zeer deed. Op het moment dat hij haar hoofd naar achter trok, sloeg hij haar met zijn andere hand tegen haar gezicht. Hij zat op zijn knieën achter haar. Ze kon zich niet verweren op dat moment. Toen hij haar sloeg, begon ze ook te huilen. Verdachte sloeg haar met zijn platte hand in haar gezicht. Hij sloeg meerdere keren rechts in haar gezicht en ook een paar keer links. Hij zei steeds dat ze haar hoofd omhoog moest houden. Toen hij sloeg, sloeg hij haar echt hard en ze voelde daardoor pijn op haar wangen. Ze dook de hele tijd weg. Ze bleef huilen en zag dat het dekbed zwart was van de mascara. Toen hij klaar was, heeft ze in de spiegel gekeken in de slaapkamer en ze schrok van het beeld van haarzelf. Ze was in shock en zag met name dat haar rechterwang blauw en rood was. Haar linkerwang ook, maar minder. Op het moment dat hij stopte met slaan, heeft hij haar nog anaal en vaginaal gepenetreerd. De seksuele handeling die verdachte tegen haar wil bij haar heeft verricht in de nacht van 27 juli op 28 juli 2018 was anale penetratie met zijn penis, waardoor zij niets meer kon doen. Hij hield haar in bedwang door haar handen vast te houden en aan haar haren te trekken. Ook de vaginale penetratie met zijn penis was toen niet meer vrijwillig. Dit deed hij met gebruikmaking van geweld, namelijk zeer hard slaan op haar gezicht waardoor zij zich niet meer tegen deze seksuele handelingen durfde te verzetten.
Getuige [getuige 1] , een vriendin van aangeefster, verklaarde op 8 december 2018 op de vraag van verbalisanten wat [slachtoffer 2] haar over verdachte had verteld. Aangeefster had na een tijdje weer contact met verdachte gekregen. Ze zei dat ze bij hem langs zou gaan. [getuige 1] heeft aangeefster de volgende dag om 09.00 uur gebeld. Ze zag dat aangeefster haar in die nacht ervoor om 01.45 uur een app had gestuurd en dat ze geprobeerd had om haar te bellen. Er stond in het appje: “Girl niet schrikken. Ik ben bij de politie. Er is iets ergs gebeurd. Bel me als je dit leest.” Ze schrok die dag toen ze aangeefster zag. Ze was bont en blauw in haar gezicht. Zijn handafdrukken waren zowel links als rechts op haar gezicht te zien. Haar kaak was helemaal blauw en paars. [getuige 1] schrok daar erg van. Ze had nog nooit zoiets gezien. Aangeefster was alleen maar aan het huilen. Ze heeft toen verteld wat er allemaal was gebeurd. Ze vertelde dat ze na hun telefoongesprek die avond naar het huis van verdachte was gegaan. Vervolgens zijn zij en verdachte naar boven gegaan. Verdachte was gelijk agressief, een beetje gewelddadig. Hij heeft haar vaginaal verkracht met zijn piemel. Ook anaal had hij haar verkracht met zijn piemel. Ze vertelde dat dat niet op een fijne manier was gebeurd. Hij was heel agressief geweest. Ze had tijdens die verkrachting de hele tijd gehuild. De tranen waren overal vertelde ze. Terwijl hij met haar bezig was, heeft hij ook meerdere malen in gezicht geslagen. Daardoor moest ze nog meer huilen. Ze wilde dat het stopte, maar dat deed hij niet en hij bleef maar doorslaan. Ze had verteld dat hij haar met platte hand had geslagen. Het waren harde ‘slaps’ in haar gezicht. Hij had haar ook hard aan haar haren getrokken. Ze had extreem veel pijn aan haar vagina en haar anus. Na drie dagen is de pijn wel wat minder geworden maar het duurde wel een week of twee voordat al de blauwe plekken in haar gezicht en op haar borst waar hij geleund had, weg waren. Ze was extreem verdrietig toen ze het vertelde. Ze was eigenlijk in shock.
Naar aanleiding van de melding van aangeefster zijn verbalisanten naar haar woning gegaan, waar zij op 28 juli 2018 omstreeks 01.17 uur aankwamen. Ze zagen dat aangeefster overstuur raakte en begon te huilen op het moment dat zij haar aanspraken. Verbalisanten zagen dat aangeefster aan haar gezicht letsel had, namelijk dat haar beide wangen rode striemen/verkleuringen hadden.
Verdachte heeft verklaard dat hij seks heeft gehad met aangeefster. Ze hadden vaginale seks, ‘doggy style’, waarbij hij haar op haar billen sloeg en aan haar vlechten trok. Hij heeft tijdens de seks beide vlechten in één hand genomen en haar een dominante klap in het gezicht gegeven. Hij sloeg twee keer rechts en één keer links. Het letsel dat te zien is op de foto’s in het dossier kan volgens verdachte zijn veroorzaakt door het slaan. Hij heeft haar hoofd achterover getrokken. Ook pakte hij haar polsen vast achter op haar rug en hadden ze seks totdat hij klaar kwam.
Voor de bewezenverklaring van de handelwijze van de verdachte waarover aangeefster [slachtoffer 2] verklaart, wordt naast de door de getuige [getuige 1] waargenomen letsels en emotionele toestand van [slachtoffer 2] die passen bij het door het slachtoffer beschreven met geweld dwingen tot (het voortduren van) seksuele penetratie, mede redengevend geacht de uit de hiervoor en hierna opgenomen bewijsmiddelen blijkende omstandigheid dat verdachte bij de feiten 1 en 4 primair betrokken was en dat de wijze waarop deze feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt, namelijk seks die vrijwillig begint, maar vervolgens plots gewelddadig wordt zonder dat daarover van tevoren duidelijke afspraken zijn gemaakt en zonder dat de verdachte zich ervan vergewist of die onverhoedse handelingen vrijwillig worden ondergaan, terwijl daardoor letsel aan de slachtoffers is toegebracht.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het onder 3 primair tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de seksuele handelingen niet tegen de wil van aangeefster [slachtoffer 2] hebben plaatsgevonden en dat, als dit wel het geval was, dit voor de verdachte niet kenbaar was.
Het hof overweegt als volgt.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze begon te huilen vanaf het moment dat de verdachte haar in haar gezicht sloeg terwijl hij haar hoofd achterover trok aan haar vlechten. Het hof acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar, mede gelet op het feit dat ze vlak na het voorval die nacht niet alleen de politie heeft gebeld die haar overstuur en huilend aantrof, maar ook haar vriendin [getuige 1] die nacht meteen berichtte dat er iets ergs was gebeurd. Dat de verdachte het huilen van aangeefster niet zou hebben opgemerkt, acht het hof volstrekt ongeloofwaardig. De verdachte heeft dan ook moeten weten dat de seksuele handelingen op dat moment tegen de wil van aangeefster [slachtoffer 2] werden verricht. Bovendien lag het op de weg van de verdachte, die niet van tevoren met [slachtoffer 2] had besproken, dat hij haar tijdens de aanvankelijk vrijwillige seksuele handelingen zou gaan slaan en haar aan haar haren zou gaan trekken, om zich ervan te vergewissen dat [slachtoffer 2] met die handelingen instemde. Dat heeft de verdachte niet gedaan. Dat verdachte zich ten tijde van het bewezenverklaarde van die zorgplicht ook daadwerkelijk bewust moet zijn geweest vindt steun in het feit dat de verdachte – naast de ervaring die hij toen reeds had met het bij [slachtoffer 1] veroorzaakte letsel – op 14 december 2017 door de politie was verhoord naar aanleiding van een aangifte door mevrouw [slachtoffer 4] . Tijdens dat verhoor heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 4] bij ‘uit de hand gelopen seks’ in het gezicht en op haar billen had geslagen. Voorts heeft hij – op de vraag wanneer hij erachter kwam dat hij te ver was gegaan – verklaard dat hij later foto’s (het hof begrijpt: van het daardoor veroorzaakte letsel) had gezien en toen van zichzelf schrok (dossierpagina 270 e.v.). Het gevoerde verweer wordt in zoverre verworpen.
Het hof zal de verdachte wel vrijspreken van het tenlastegelegde vastpakken van het hoofd van aangeefster [slachtoffer 2] terwijl hij zijn penis diep in haar keel duwde en is doorgegaan omdat het hof uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen dat dit gedeelte van de tenlastelegging verkrachting oplevert en aangeefster ook zelf heeft verklaard dat de verdachte met deze handelingen is gestopt toen zij daarop aandrong.
Ten aanzien van het onder 4 primair bewezenverklaarde
Op 4 juli 2018 deed [slachtoffer 3] aangifte. Zij verklaarde dat verdachte en zij hadden afgesproken dat hij haar op 27 april 2018 omstreeks 19.00 uur zou komen ophalen. Ze zijn vervolgens naar zijn huis gereden in Vlissingen. Ze zaten in de woonkamer tot 22.00 uur. Hierna zijn ze naar boven gegaan naar de slaapkamer van verdachte. Ze merkte aan verdachte dat hij meer wilde dan alleen een serie kijken. In het begin zag ze dit nog wel zitten, maar op den duur voelde het niet goed. Tijdens de seks lag verdachte bovenop haar. Ze voelde vervolgens een harde klap tegen de linkerkant van haar gezicht. Ze voelde hierdoor stekende pijn. Ze zei gelijk tegen verdachte dat hij moest stoppen. Ze zag dat hij hier niet meer naar luisterde en zag dat hij vervolgens weer ging slaan. Hij sloeg haar met zijn rechter vlakke hand met kracht in haar gezicht. Dit herhaalde hij in totaal voor haar gevoel een keer of vijf. De slagen in haar gezicht deden bij elke slag meer pijn. Ze begon te huilen en verhief haar stem dat verdachte moest stoppen. Hierna heeft ze haar handen voor haar gezicht gedaan om eventuele klappen nog af te weren. Vervolgens voelde ze dat verdachte haar polsen pakte en haar handen ter hoogte van haar hoofd op het matras drukte. Hij zei dat ze moest luisteren. Ze heeft verschillende malen geprobeerd haar handen terug te trekken, maar verdachte drukte dan haar handen weer terug op het matras. Omdat ze maar bleef roepen dat hij moest stoppen, greep hij haar bij haar keel. Hierdoor kreeg ze geen adem meer en was ze ook niet in staat om nog te praten. Dat duurde niet lang en hij liet los. Vervolgens is hij van haar afgegaan. Hierna is ze uit bed gegaan en heeft zich aangekleed. Ze wilde weg en zocht haar telefoon, waarvan ze zeker wist dat ze deze op een kastje naast het bed had gelegd. Ze zag dat haar telefoon hier niet meer lag. Ze vroeg aan verdachte waar hij haar telefoon had gelaten. Hij zei dat hij niet ging zeggen waar de telefoon was en dat ze de telefoon niet nodig had. Ze voelde dat ze begon te huilen want ze was bang. Ze voelde haar wang gloeien door de klappen van verdachte. Dit was voor haar heel ongemakkelijk en deed pijn. Ze was bang voor verdachte en wilde naar huis. Bij thuiskomst sprak ze gelijk met haar huisgenoot [getuige 2] . Ze vertelde haar het verhaal en zij zag dat haar lip blauw was van de klap die ze had gekregen van verdachte. Hiervoor was haar lip niet blauw. Ze had ook pijn in haar lip. Dit was haar bovenlip in haar linker mondhoek.
Aanvullend heeft aangeefster op 19 oktober 2018 verklaard dat zij en verdachte die avond seks hadden. Toen begon hij haar ineens met zijn vlakke hand op haar wang te slaan. Zijn lul was toen in haar vagina. Hij sloeg haar op haar linker wang. Ze voelde een warme trilling. Het deed echt pijn. Hij sloeg best hard. Ze zei dat ze dat niet wilde. Verdachte sloeg toen nog een keer op dezelfde manier, dus met zijn vlakke hand op haar wang. Ze begon te huilen. Het deed hem niet zoveel. Hij stopte wel met slaan, maar toen pakte hij haar keel vast. Ze was aan het huilen en snikken. Doordat hij haar keel beetpakte, stopte ze met snikken. Hij pakte met zijn hand haar keel beet. Ze voelde pijn omdat hij best wel hard aan het knijpen was. Ze kreeg ook bijna geen adem. Zijn lul was dan nog steeds in haar vagina. Toen hij de eerste klap gaf wilde ze geen seks meer. Op de vraag van de verbalisant hoe hij dat kon weten, antwoordde aangeefster dat ze een paar keer heeft gezegd: “Stop ermee, ik wil niet meer.” Hij zei hierop dat ze zich niet moest aanstellen. Ze moest toen haar armen boven haar hoofd houden op het bed. Ze wilde dat niet en deed het niet. Hij pakte toen haar handen bij haar polsen en toen legde hij haar handen boven haar hoofd op het bed. Hij legde ze met twee handen neer en toen liet hij los. Ze liet haar armen weer zakken. Hij zei dat ze deze terug moest leggen en dat heeft ze toen maar gedaan. Als ze het niet zou doen, zou hij haar weer gaan slaan, zei verdachte. Hij zei dat ze zich niet moest aanstellen, maar dat hij haar de hele nacht door ging neuken. Ze zei dat ze dat niet wilde. Hij zei ook dat hij haar in haar kont ging neuken. Aangeefster bleef aangeven dat hij van haar af moest gaan. Hij zei dat zij zich niet moest aanstellen. Toen verdachte haar keel dichtkneep, raakte ze in paniek. Ze was bang dat hij heel lang zou knijpen. Ze wist niet wat zijn bedoelingen waren. Hij kneep heel hard in haar keel. Ze kon niets meer en kon er niets tegen doen. Ze had geprobeerd om hem weg te duwen, maar hij was te sterk. Ze hadden niet over SM gesproken of over grenzen in de seks voor die nacht van 27 op 28 april. Ze wilde dat hij stopte met de seks vanaf de eerste klap. Hij stopte niet en ze kon daar niets tegen doen. Ze heeft alles verteld aan haar huisgenoot [getuige 3] en [getuige 2] weet ook alles.
Uit de telefoon van aangeefster zijn chatgesprekken met verdachte veiliggesteld. Hieruit blijkt dat verdachte en aangeefster de volgende chatgesprekken hebben gehad:
[12-05-18, 18:13:01 uur] [slachtoffer 3] : Ja maar jij hebt me niet goed behandelt en dat zal in mijn gedachte blijven dus is het niet verstandig als we gaan zoenen/knuffelen en seks hebben;
[12-05-18, 18:14:21 uur] [verdachte] : Dat was 1x die andere keren niet.
(…)
[12-05-18, 18:47:36 uur] [slachtoffer 3] : Vorige keer toen ik zei nee toen ging je door dus waarom nu ineens zou je niks doen?
[12-05-18, 18:48:25 uur] [verdachte] : Oké, het wordt lastig.
(…)
[04-06-18, 19:52:45 uur] [verdachte] : Gewoon ik heb je goed aangepakt omdat je loog;
[04-06-18, 19:53:01 uur] [verdachte] : Apart dat je me nog wil zien;
[04-06-18, 19:53:22 uur] [slachtoffer 3] : Heb je spijt hoe je me behandelt hebt?
[04-06-18, 19:53:52 uur] [verdachte] : Nee je verdiende het en zo erg was het niet.
Getuige [getuige 2] , een vriendin van aangeefster, verklaarde op 20 augustus 2018 dat aangeefster ergens in een weekend van dit jaar naar verdachte toe is gegaan. [getuige 2] had haar in de loop van de dag nog gezien. Op dat moment was haar niets opgevallen aan aangeefster. Die bewuste avond was zij bij haar vriend. De volgende dag rond 06.00 uur kreeg ze een aantal appjes binnen van aangeefster. Ze was in paniek. Ze mocht niet weg van verdachte en hij zou de telefoon hebben verstopt. Ze vertelde dat verdachte haar geslagen had tijdens de seks en dat hij niet wilde stoppen. Toen ze aangeefster weer voor het eerst zag, merkte ze dat ze in zichzelf gekeerd was. Normaal is het een vrolijke meid. Toen zag ze dat haar lip en haar kaak blauw waren. Dat was toen ze wegging niet zo.
Getuige [getuige 3] , een vriendin van aangeefster, verklaarde op 26 augustus 2018 dat aangeefster op de avond dat ze bij verdachte was seks met hem heeft gehad. Tijdens de seks is het een en ander uit de hand gelopen. Na een aantal dagen kwam aangeefster bij haar en vertelde haar wat er gebeurd was tussen haar en verdachte. Ze heeft gezien dat aangeefster een blauwe plek in haar gezicht had. Toen ze naar verdachte ging, zat die er nog niet.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij aangeefster had opgehaald en vervolgens meegenomen naar zijn woning in Vlissingen. Het zou kunnen dat hij haar een tik in het gezicht heeft gegeven.
Ter zitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat hij seks met aangeefster heeft gehad. Hij heeft haar twee klappen gegeven en misschien heeft hij ook bij de keel gegrepen. Anale seks was een no go voor aangeefster, aldus verdachte.
Voor de bewezenverklaring van de handelwijze van de verdachte waarover aangeefster verklaart, te weten het door middel van geweld afdwingen van (het voortduren van) seksuele penetratie, wordt naast voormelde appgesprekken en de door getuige [getuige 2] waargenomen letsels en emotionele toestand van aangeefster, mede redengevend geacht de uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkende omstandigheid dat verdachte bij de feiten 1 en 3 primair betrokken was en dat de wijze waarop deze feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt, namelijk seks die vrijwillig begint, maar vervolgens plots gewelddadig wordt zonder dat daarover van tevoren duidelijke afspraken zijn gemaakt en zonder dat de verdachte zich ervan vergewist of die onverhoedse handelingen vrijwillig worden ondergaan, terwijl daardoor letsel aan de slachtoffers is toegebracht.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het onder 4 primair tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de seks met instemming van aangeefster [slachtoffer 3] heeft plaatsgevonden. Daarnaast hebben getuigen niet verklaard over het vasthouden van de handen en/of het dichtknijpen van de keel van aangeefster [slachtoffer 3] en is daar ook geen letsel geconstateerd. Er is hoogstens sprake van mishandeling. Aangeefster [slachtoffer 3] heeft namelijk niet met de klap in het gezicht ingestemd en daar is ook letsel waargenomen. De klap in het gezicht was aldus niet gericht op penetratie en om die reden was er geen sprake van dwang, aldus de verdediging.
Het hof stelt voorop dat het geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] .
Het lag op de weg van de verdachte, die niet van tevoren met [slachtoffer 3] had besproken dat hij haar tijdens de aanvankelijk vrijwillige seksuele handelingen zou gaan slaan, om zich ervan te vergewissen dat [slachtoffer 3] met die handelingen instemde. Dat heeft de verdachte niet gedaan. Dat verdachte zich ten tijde van het bewezenverklaarde van die zorgplicht ook in dit geval daadwerkelijk bewust moet zijn geweest vindt steun in het feit dat de verdachte – naast de ervaring die hij op dat moment reeds had met het bij [slachtoffer 1] veroorzaakte letsel – op 14 december 2017 door de politie was verhoord naar aanleiding van een aangifte door mevrouw [slachtoffer 4] . Tijdens dat verhoor heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 4] bij ‘uit de hand gelopen seks’ in het gezicht en op haar billen had geslagen. Voorts heeft hij – op de vraag wanneer hij erachter kwam dat hij te ver was gegaan – verklaard dat hij later foto’s (het hof begrijpt: van het daardoor veroorzaakte letsel) had gezien en toen van zichzelf schrok (dossierpagina 270 e.v.). Het gevoerde verweer wordt in zoverre verworpen.
Ten aanzien van het onder 7 subsidiair bewezenverklaarde
Op 28 december 2018 deed [slachtoffer 6] aangifte. Zij verklaarde dat verdachte haar één keer heeft geslagen. Dit was in juli 2018 bij verdachte thuis in Vlissingen. Ze heeft toen een vriendin geappt dat het uit de hand was gelopen. De avond dat verdachte haar sloeg lag ze met haar rug op bed en verdachte stond naast het bed. Hij kwam bovenop haar zitten en ging met zijn knieën op haar heupen zitten. Hij pakte haar handen en kruiste die op haar borst. Ze zei dat ze geen seks met hem wilde omdat hij haar pijn had gedaan. Ze kwam door te bewegen steeds een beetje los waarop ze met haar knieën naar haar borst ging. Ze zei dat ze geen seks wilde, waarop hij zei: “Jij bepaalt niet wanneer we seks hebben en hoe we seks hebben,” waarop ze begon te trappen en te slaan. Ze raakte hem wel een paar keer, maar het ging heel snel. Hij pakte haar vast bij haar armen, kruiste deze weer op haar borst met één hand en met die andere hand sloeg hij haar in haar gezicht, met de vlakke hand op haar beide wangen. Hij zei: ”Je krijgt niet altijd je zin.” Op de vraag van de verbalisant wat de verdachte tegen haar zei op het moment dat hij haar sloeg, antwoordde aangeefster dat hij zei dat zij niet mocht bepalen wanneer ze seks hadden, dat ze zich niet moest aanstellen, dat ze niet altijd haar zin zou krijgen en dat ze rustig moest doen. Ze durfde niet weg te gaan. De volgende dag ging ze met verdachte varen.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het kan dat hij tegen [slachtoffer 6] heeft gezegd: ”Jij bepaalt niet wanneer en hoe we seks hebben.” De nacht voordat ze een dagje meeging op de boot heeft hij de handen van aangeefster gepakt en haar geslagen.
Door aangeefster werden berichten op haar telefoon getoond, die zij op 23 juli 2018 om 02.22 uur naar haar vriendin Kimberley ten Have had gestuurd. Hier stond onder andere in: “Is een beetje uit de hand gelopen bij Steef” en “Hij sloeg me omdat ik geen seks wou”.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de onder 7 subsidiair tenlastegelegde mishandeling gerefereerd aan het oordeel van het hof. De verdachte heeft bekend dat hij aangeefster [slachtoffer 6] in het gezicht heeft geslagen.
Onder feit 7 subsidiair is – gegeven de beschermde vrijspraak van de oorspronkelijk tenlastegelegde periode – tenlastegelegd dat de verdachte op of omstreeks 23 juli 2018 aangeefster [slachtoffer 6] heeft mishandeld door haar te stompen en/of te slaan tegen haar billen en/of haar gezicht en/of door het hoofd van die [slachtoffer 6] aan haar vlechten naar achter te trekken. Het hof overweegt dat niet is komen vast te staan dat de verdachte op of omstreeks 23 juli 2018 aangeefster heeft geslagen op haar billen of dat hij toen haar hoofd aan haar vlechten naar achteren zou hebben getrokken, zodat de verdachte van die handelingen (partieel dus) zal worden vrijgesproken. De tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 6] door haar op of omstreeks 23 juli 2018 te slaan in het gezicht, acht het hof bewezen.
Ten aanzien van de onder parketnummer 02-821205-18 onder 8 en 9 primair bewezenverklaarde feiten
Nu verdachte het onder 8 en 9 primair bewezenverklaarde heeft bekend en er ter zake geen vrijspraak is bepleit, zal het hof overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
1. het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 28 februari 2019, dossierpagina’s 4-8;
2. het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van de verbalisant [verbalisant 1] d.d. 22 januari 2019, dossierpagina 23;
3. het proces-verbaal van aangifte van [aangever 5] namens [bedrijf 3] d.d. 1 februari 2019, dossierpagina’s 9-12;
4. de processen-verbaal van de in de zaak gehouden terechtzittingen in eerste aanleg van 17 oktober 2019 en in hoger beroep d.d. 15 november 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte.
Ten aanzien van de onder parketnummer 02-821429-14 genoemde zaak 3 en zaak 6 (telkens primair)
Ten aanzien van de bewezenverklaarde zaak 3
Op 19 augustus 2014 deed [aangever 1] aangifte van diefstal van haar fiets. De fiets was gestolen aan de achterzijde van haar woning aan [adres 3] . De fiets was die dag omstreeks 10.00 uur in de brandgang achter de woning gezet en stond op slot. De fiets betreft een paarse damesfiets van het merk Montego. Omstreeks 17.15 uur kwam de schoonzoon van aangeefster, getuige [getuige 4] , de woning binnen en zei: ”Je fiets is gejat. Een man heeft jouw fiets gepakt en in een bus gezet. Dit was een witte Mercedes bus.” Hierna is aangeefster naar buiten gerend en zag dat haar fiets weg was.
Getuige [getuige 4] verklaarde dat hij omstreeks 17.15 uur aan het einde van de brandgang een man zag lopen die een fiets vast had en de achterzijde van de fiets omhoog tilde. Hij zag dat het de fiets van zijn schoonmoeder was. Hij heeft toen zijn eigen fiets in de tuin van zijn schoonmoeder neergezet en is daarna direct terug de brandgang in gelopen om te kijken waar de man met de fiets naartoe ging. Toen hij de brandgang uit was gelopen, hoorde hij net een klap van een deur en zag toen een witte bus staan. Hij zag verder totaal geen mensen in de straat. Vervolgens zag hij dat de bus meteen het parkeervak naar rechts uit reed de Adriaan Brouwerslaan in. Hij zag ook nog iemand op de bijrijdersstoel zitten. Het signalement van de man die met de fiets liep, was van een man met een blanke huidskleur, 25 á 30 jaar, donkerblond tot bruinkleurig kort haar en circa 1.80 meter. Hij droeg een fel blauwkleurig vest met witte strepen over de mouwen en de rug. Het kenteken van de bus was het Nederlandse kenteken: [kenteken 1] .
De witte Mercedes bus met kenteken [kenteken 1] is van [medeverdachte] . Hij is degene die daarin rijdt.
Verdachte heeft op 19 augustus 2014 omstreeks 18.30 uur verklaard dat hij die dag met [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte] ) in zijn witte bestelbus van het merk Mercedes Sprinter is meegereden als bijrijder. Ze zijn in [adres 3] geweest en hebben de auto daar vlakbij geparkeerd in de [locatie] . Verdachte omschrijft zichzelf als 1.70 meter, normaal postuur, donkerbruin/zwart haar aan de zijkanten kort en boven iets langer. Verdachte had tijdens het verhoor een blauw shirt met lange mouwen aan. Ze hadden die middag een fiets opgehaald.Hij heeft einde van de middag een fiets meegenomen terwijl deze op slot stond. De fiets heeft hij vanuit de brandgang naar de bus gebracht, in de bus getild en daarna zijn ze weggereden.
[medeverdachte] heeft verklaard dat [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) door de brandgang is gelopen. In de brandgang stond een normale fiets, donker van kleur. De fiets die uiteindelijk in zijn bus is aangetroffen stond op slot. De fiets wilde verdachte aan hem kwijt. Op de vraag of hij degene is geweest die de fiets heeft gestolen, heeft [medeverdachte] geantwoord dat hij hem in ieder geval niet heeft gestolen.
Voor zover de verdachte heeft verklaard dat hij de fiets bij zijn moeder aan de [locatie] (hof: te Vlissingen volgens het dossier p. 326) had opgehaald, verwerpt het hof die verklaring op grond van voormelde bewijsmiddelen in samenhang met de verklaring van de moeder van de verdachte, getuige [getuige 5] , die verklaarde dat verdachte op 19 augustus 2014 niet bij haar is geweest.
Gelet op voornoemde inhoud van de bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de verdachte de fiets van aangeefster, die op slot stond, in de bus van [medeverdachte] heeft geladen, waarna verdachte met [medeverdachte] is weggereden. Het hof acht – met de rechtbank – bewezen dat verdachte de fiets heeft gestolen .
Ten aanzien van de bewezenverklaarde zaak 6
Op 7 november 2014 deed [aangever 2] , directeur en eigenaar van het bedrijf [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] ), aangifte. Hij verklaarde dat er die dag op het bedrijfsterrein in de plaats Nieuwdorp, gemeente Borsele, een auto met kenteken [kenteken 2] en met een [bedrijf 2] -logo stond, die hem onbekend was. Op de foto’s van de beveiligingsbeelden zag hij dat de twee mannen in de auto geen werknemers waren van [bedrijf 2] en dus onterecht en valselijk gebruik maakten van het logo dat enkel en alleen aan hem toebehoort.Het bedrijfslogo was recentelijk weggenomen in Middelburg op een bouwplaats. De diefstal heeft vermoedelijk plaatsgevonden tussen donderdag 30 oktober 2014, 07:00 uur en 31 oktober 2014, 16:00 uur.
Verbalisanten herkenden op de bij de aangifte gevoegde foto’s van de camerabeelden als een van de twee inzittenden van de auto van het merk Mercedes, type Vito, kleur wit en voorzien van het kenteken [kenteken 2] , op de bestuurdersstoel [medeverdachte] . Op de zijkant van de Mercedes Vito met kenteken [kenteken 2] was heel duidelijk het bedrijfslogo van het bedrijf ‘ [bedrijf 2] ’ zichtbaar en herkenbaar.De bijrijder werd door verbalisant [verbalisant 4] herkend als [verdachte] .
Verdachte heeft verklaard dat hij regelmatig de bus, van het merk Mercedes Vito, van [medeverdachte] leende en dat op deze bus wel eens logo’s stonden.
Binnen het onderzoek werden gesprekken opgenomen en beluisterd van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij verdachte. Hieruit blijkt het volgende. Op maandag 10 november 2014, omstreeks 15.17 uur, werd door het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , in gebruik bij een tot nu toe onbekend manspersoon, ingebeld naar het telefoonnummer van [verdachte] (gesprek 401). [verdachte] en de manspersoon spreken over het lenen van een bus en dat [verdachte] in de
middle of nowherestaat bij een leuk bootje dat tot de rand vol met water staat. [verdachte] zegt dat ze hem (bootje) al leeg wilden laten lopen. [verdachte] zegt: “Je kan hem zo meenemen natuurlijk, effe de banden oppompen.” De man die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] zegt dan: “Je hebt toch een sticker van pompen op je auto, daarom heb je geen pomp bij.” Lacht dan. [verdachte] zegt daarop: “Nee die heb ik eraf gehaald want die is een beetje besmet. Ik moet weer een nieuwe sticker hebben. Dus als je een mooie sticker tegenkomt voor op de bus. Nou heb ik een TNT-dingetje voor mijn raam.” De man lacht dan. [verdachte] zegt daarop: “Ik wissel graag van baan.” De man zegt dan: “Dat moet ook, dat moet in deze tijd.” Verdachte zegt dan: ”Ja daarom.”
Op 11 november 2014 werd het voertuig met het kenteken [kenteken 2] onbeheerd in een parkeervak in de Verkuijl Quakkelaarstraat te Vlissingen aangetroffen. Op het dashboard van het voertuig werd een geplastificeerd papier met logo van TNT-post aangetroffen.
Het hof stelt vast dat de diefstal van de sticker van het bedrijfslogo [bedrijf 2] , vermoedelijk een week voordat de verdachte hiermee werd aangetroffen, heeft plaatsgevonden. Gelet op de ruime periode tussen de vermoedelijke diefstal en het aantreffen van verdachten hiermee, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich (al dan niet met een ander) heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal van de sticker. Wel acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze sticker voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat deze van misdrijf afkomstig was. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking het getapte gesprek van verdachte op 10 november 2014 waaruit naar het oordeel van het hof volgt dat verdachte wetenschap heeft van stickers of logo’s op de auto die hij in gebruik heeft, dat hij weet dat de sticker ‘van pompen’ (het hof begrijpt: [bedrijf 2] ) een beetje besmet is en dat voorts uit het dossier niet blijkt dat de verdachte of een medeverdachte in het dossier enige relatie hebben tot het bedrijf [bedrijf 2] zodat niet is gebleken van enige legitieme reden om (mee) te rijden in een bus met een dergelijke sticker – zo min overigens als met een TNT-post logo.
Ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen – tenzij anders vermeld slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 1 en 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
de eendaadse samenloop van:
verkrachting
en
zware mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 3 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
verkrachting.
Het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 4 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
verkrachting.
Het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 7 subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 8 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 9 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 02-821429-14 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal (zaak 3)
en
opzetheling (zaak 6).
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 primair, 4 primair, 7 primair, 8 en 9 primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-821205-18 en de zaken 3, 6, 7, 8 en 12 van parketnummer 02-821429-14 zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest, met een contact- en locatieverbod.
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de over de verdachte meest recent opgemaakte rapportages en het feit dat de verdachte ten aanzien van zedendelicten first offender is.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere gewelddadige verkrachtingen van vrouwen die hij had ontmoet via datingsites en -apps. De seksuele handelingen met deze vrouwen vonden aanvankelijk vrijwillig plaats totdat de verdachte onverhoeds fors geweld op de vrouwen toepaste. Daarbij is letsel aan deze vrouwen toegebracht. Over het toepassen van geweld tijdens de sekswaren van tevoren geen specifieke afspraken gemaakt. Ook was geen stopteken afgesproken. De verdachte heeft met zijn handelen jegens deze vrouwen alle grenzen overschreden. De manier waarop de verdachte heeft gehandeld en zijn slachtoffers heeft benaderd rekent het hof de verdachte extra aan. Hij bouwde een vertrouwensrelatie met ze op, waarbij deze vrouwen dachten een leuke man te hebben ontmoet. Hij heeft ze vervolgens gemanipuleerd door, zoals hij zelf ter terechtzitting in eerste aanleg verklaarde, te zeggen wat ze wilden horen. Zijn handelen maakte ook dat, zoals door meerdere vrouwen is verklaard, zij zich in eerste instantie schaamden en de schuld bij zichzelf zochten omdat ze zelf hierin mee zouden zijn gegaan. Het spreekt voor zich dat verdachte door zijn handelen een grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke, psychische en, meer in het bijzonder, seksuele integriteit van de aangeefsters. Uit de door de slachtoffers opgestelde en ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke verklaringen blijken de nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde, zelfs na zoveel jaren. Ook in de toekomst zullen deze vrouwen de consequenties hiervan nog ondervinden bijvoorbeeld wanneer ze opnieuw een relatie aangaan.
Ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 1] heeft de verdachte tijdens de seks zelfs zodanig excessief geweld toepast dat zij daar een permanent gescheurde kringspier aan over heeft gehouden. Hierdoor zal zij de rest van haar leven nog de verstrekkende blijvende lichamelijke gevolgen ondervinden van hetgeen de verdachte haar heeft aangedaan. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan.
In één van de zaken die in hoger beroep nog aan de orde zijn heeft het hof de verdachte vrijgesproken van verkrachting, maar wel veroordeeld voor mishandeling van de aangeefster.
Naast deze feiten heeft de verdachte een hennepkwekerij gehad waarbij de stroom op illegale wijze werd afgenomen. Verder heeft de verdachte zich in 2014 schuldig gemaakt aan een fietsendiefstal en aan opzetheling. Deze strafbare feiten leggen echter bij de straftoemeting aanzienlijk minder gewicht in de schaal dan de bewezenverklaarde zedenmisdrijven.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de hiervoor beschreven ernst van de zedendelicten – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het tot een veroordeling ter zake van in totaal drie verkrachtingen komt, terwijl uit de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) volgt dat rechters als vertrekpunt voor de op te leggen straf bij één verkrachting met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang als vertrekpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden hanteren en bij ernstig geweld 48 maanden.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van gewelds- en vermogensdelicten. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft ook gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op het rapport Triple onderzoek pro Justitia d.d. 18 september 2019, opgesteld door psychiater [psychiater] , psycholoog [psycholoog] en forensisch milieuonderzoek G.J. Ploeg, het aanvullend psychologisch en psychiatrisch onderzoek pro Justitia d.d. 29 maart 2023, opgesteld door psychiater [psychiater] en psycholoog [psycholoog] en het meest recente reclasseringsadvies d.d. 7 juni 2024. De deskundige [psychiater] is over de rapporten ter terechtzitting in hoger beroep op 13 september 2023 gehoord.
Uit voornoemd rapport Triple onderzoek pro Justitia blijkt dat bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde parafiele stoornis. Een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan niet worden aangetoond, maar evenmin met zekerheid worden uitgesloten. Deze stoornis was eveneens aan de orde ten tijde van de zedendelicten. Deze feiten werden mogelijk bepaald door de beschreven ziekelijke stoornis. Aangezien de onderzoekers zich uiteindelijk geen beeld hebben kunnen vormen over de mate waarin de verdachte in staat kan worden geacht zijn eigen handelen in vrije wil te kunnen bepalen kan geen – voldoende onderbouwd – advies worden gegeven over de mate waarin het tenlastegelegde kan worden toegerekend. De onderzoekers onthouden zich ten aanzien van de zedendelicten van een advies omtrent de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Ten aanzien van het telen van hennepplanten en de diefstal van stroom merken de onderzoekers op dat gedragskeuzes en gedragingen niet werden bepaald door de beschreven ziekelijke stoornis. Er zijn geen gedragskundige argumenten te noemen waarom de verdachte het laak- en strafbare van deze feiten niet in zou kunnen zien. Onderzoekers adviseren de verdachte deze feiten bij een bewezenverklaring volledig toe te rekenen. Voorts is het volgens de onderzoekers niet mogelijk een uitspraak te doen over het op de persoon van de verdachte toegespitste risico op recidive vanuit de bij hem vastgestelde stoornis omdat geen pathologische context kan worden aangetoond. Hiermee wordt bedoeld dat het, ondanks de bij de verdachte aanwezige pathologie, daarmee nog niet duidelijk is geworden of hij vanuit die pathologie ook beperkt wordt in zijn keuzevrijheid als gekeken wordt naar de tenlastegelegde feiten. Om op een gestructureerde en gestandaardiseerde wijze een inschatting te maken van de kans dat de verdachte in de toekomst wederom verdachte wordt of veroordeeld wordt voor een zedendelict is de Static-99 gescoord. Het scoren van de Static-99R brengt in de casus van de verdachte wel enkele beperkingen met zich mee. De belangrijkste beperking volgens de onderzoekers is dat betrokkene nog de verdachte is en dat het scoren van enkele items van de Static-99R daarmee niet mogelijk is. Dit maakt dat enkel geconcludeerd kan worden dat de verdachte op basis van wat bewezen wordt verklaard ter zitting valt binnen de risicocategorie (op groepsniveau) ‘matig-hoog’. Een verdere precisering is niet mogelijk. gelet op het voorgaande kunnen onderzoekers geen advies formuleren omtrent een behandeling die bij zou kunnen dragen aan het verlagen van een eventueel recidiverisico en/of een (strafrechtelijk) kader waarbinnen dit zou kunnen worden aangeboden.
In voornoemd aanvullend psychologisch en psychiatrisch onderzoek pro Justitia hebben de onderzoekers geconcludeerd dat zij, naar aanleiding van het aanvullende onderzoek, geen aanleiding zien om de eerder getrokken diagnostische conclusies te herzien.
De verdachte heeft inmiddels een nieuwe relatie en is onlangs vader geworden van zijn tweede kind. Zijn voorlopige hechtenis is in hoger beroep met ingang van 11 december 2023 geschorst. Verdachte woont sindsdien bij zijn partner en heeft een betaalde baan. Ook volgt hij een mbo4-opleiding. De verdachte heeft een behandeling van ongeveer anderhalf jaar gevolgd bij De Waag die onlangs positief is afgerond. In totaal heeft de verdachte in de beide parketnummers ruim vijf jaar in voorarrest gezeten. Als gevolg van de schorsingsvoorwaarden bij de voorlopige hechtenis is de verdachte beperkt in zijn bewegingsvrijheid. Dat bemoeilijkt het contact met zijn oudste kind ook na verdachtes vrijlating.
Uit voornoemd reclasseringsrapport van 7 juni 2024 blijkt dat het lastig is om een gedegen risico-inschatting te maken vanwege de (proces)houding van de verdachte, het feit dat er geen sprake is van een (relevant) zedenspecifiek delictverleden en het feit dat risicotaxatie-instrumenten het recidiverisico inschatten als matig-laag. De reclassering geeft aan dat zij, hoewel ze zich zorgen maken om de omstandigheden waaronder de tenlastegelegde feiten zijn gepleegd, zij geen aanknopingspunten zien voor het opstellen van een plan van aanpak binnen een reclasseringstoezichttraject. De reclassering verwacht dat de reeds aangeboden (gedrags-)therapie in de zaak afdoende is om toekomstig recidiverend gedrag te voorkomen. Er wordt dan ook geadviseerd geen bijzondere voorwaarden op te leggen. Wel geeft de reclassering het hof in overweging om een ‘kaal’ contactverbod met de aangeefsters en een locatieverbod op te leggen.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte zeer ernstige strafbare feiten heeft begaan waarvoor rechters doorgaans hoge onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opleggen. Tegelijkertijd constateert het hof dat de verdachte van een aantal feiten (partieel) wordt vrijgesproken. Ook is in de zaken de nodige tijd verstreken en lijkt de verdachte inmiddels op meerdere manieren een positieve wending aan zijn leven te hebben gegeven. Bovendien ziet de reclassering thans geen grote risico’s op herhaling en evenmin noodzaak tot verdere behandeling. De vraag die aan het hof voorligt is wat dit betekent voor de aan de verdachte op te leggen straf. Een straf gelijk aan de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf zou er met toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling feitelijk op neerkomen dat de verdachte per saldo niet meer terug in detentie hoeft. Het hof acht de aard en ernst van het bewezenverklaarde – in het bijzonder het in relatief korte tijd met meerdere jonge vrouwen seks hebben met toepassing van geweld en de blijvende gevolgen daarvan voor de slachtoffers – echter zodanig dat met zo’n straf niet kan worden volstaan. De positieve ontwikkelingen die zich in het leven van de verdachte hebben voorgedaan wegen daar dus in dit geval niet tegen op. Daarbij overweegt het hof dat inherent aan het instellen van hoger beroep is dat de uitkomst van een strafzaak langer op zich laat wachten, terwijl een verdachte – ook wanneer op zijn verzoek de voorlopige hechtenis is geschorst en de mogelijkheden worden benut een nieuw leven op te bouwen – tegelijkertijd een risico loopt op een andere, hem onwelgevallige uitkomst van de zaak waarmee hij dus rekening moet houden. Het hof acht alles overziende een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaar passend en geboden.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Voorop wordt gesteld dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de complexiteit van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Wanneer een verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert, behoort de zaak in eerste aanleg binnen 16 maanden te zijn afgedaan.
In het onderhavige geval moet de termijn ter zake van het bewezenverklaarde onder parketnummer 02-821429-14 worden gerekend vanaf 25 november 2014, de dag waarop de verdachte voor die feiten in verzekering is gesteld. De voorlopige hechtenis in deze zaak eindige op 21 januari 2015. Het vonnis in eerste aanleg is hierna gewezen op 19 december 2019. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van ongeveer vier jaren en elf maanden, zodat de eerste rechter niet binnen de hiervoor genoemde redelijke termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen.
Ter zake van het bewezenverklaarde onder parketnummer 02-821205-18 is de termijn gaan lopen op 21 januari 2019, zijnde de datum waarop de verdachte voor die feiten in verzekering is gesteld. Zoals hiervoor is overwogen is het vonnis in eerste aanleg gewezen op 19 december 2019, zodat in zoverre geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Deze termijn vangt aan op het moment van instellen van hoger beroep. Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 24 december 2019, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 9 juli 2024, is een periode van ongeveer vier jaren en zeven maanden verstreken. De verdachte heeft in de fase van hoger beroep tot 11 december 2023 in voorlopige hechtenis verkeerd. Wanneer een verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert, behoort de zaak in hoger beroep binnen 16 maanden te zijn afgedaan. Uit het voorgaande volgt dat het hof niet binnen 16 maanden nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen. Ook in hoger beroep is derhalve sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
Zoals hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat zonder deze overschrijdingen van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden zou zijn geweest. Nu de redelijke termijn in eerste aanleg en hoger beroep in aanzienlijke mate is geschonden, zonder dat die vertragingen aan de verdediging zijn toe te rekenen, dient dit naar het oordeel van het hof consequenties te hebben ten aanzien van de strafoplegging. Het hof zal daarom volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Ten slotte overweegt het hof dat het – anders dan de advocaat-generaal – geen aanleiding ziet om aanvullend ter bescherming van de slachtoffers een locatie- en/of contactverbod op te leggen omdat er naar het oordeel van het hof geen aanwijzingen zijn dat de verdachte zich jegens de slachtoffers belastend zal gedragen.
Het hof zal het (eerder geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Het hof zal beslissen omtrent de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- bestelauto (kenteken [kenteken 2] ), G1256327;
- geldbedrag van € 500,00, G1256108;
- betonschaar, G1255255;
- waardebon, G1255274;
- slijpmachine, G1255282;
- accu, G1255285;
- betonschaar, G1255257;
- dopsleutelset, G1255258;
- simkaart, G1271448;
- Post NL logo plaat, G1271461.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 juni 2024 verklaard dat het geldbedrag van € 500,00 van hem is en de andere in beslaggenomen voorwerpen niet aan hem toebehoren. Het hof is van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich niet langer verzet tegen de teruggave van deze inbeslaggenomen voorwerpen. Het hof zal daarom de teruggave aan de verdachte gelasten van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 500,00. Nu niet is komen vast te staan wie redelijkerwijs als rechthebbende(n) van de overige inbeslaggenomen voorwerpen kan (of kunnen) worden aangemerkt, zal het hof ten aanzien van deze voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg met betrekking tot het onder 1 en 2 van parketnummer 02-821205-18 tenlastegelegde een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 99.634,00, bestaande uit materiële schade van € 49.634,00 en immateriële schade van € 50.000,00.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 43.212,00, bestaande uit materiële schade van € 3.212,00 en immateriële schade van € 40.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2017. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Het hof merkt daarbij op dat de rechtbank onterecht is uitgegaan van een vordering tot schadevergoeding van € 94.834,00. De rechtbank heeft kennelijk de brief van 8 oktober 2019 niet meegenomen waarin de benadeelde partij heeft aangegeven het bedrag ter zake van de materiële schade met € 4.800,00 te verhogen, bestaande uit de kosten van een geneesmiddel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Gedurende de procedure in hoger beroep is de vordering op meerdere momenten bijgesteld. Namens de benadeelde partij is laatstelijk, ter terechtzitting op 25 juni 2024, te kennen gegeven dat de gehandhaafde vordering tot schadevergoeding in hoger beroep is bijgesteld tot € 87.053,98. Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
Onderwerp
Onderbouwing
Bedrag
Verlies aan arbeidsvermogen
brieven 3-10-2019 en 25-10-2022
€ 31.582,00
Gemiste pensioenopbouw
brieven 3-10-2019 en 21-10-2021
€ 1.500,00
Gemiste combi-korting
brieven 3-10-2019 en 21-10-2021
€ 720,00
Medische kosten
brief 3-10-2019: eigen risico 2017, 2018 en 2019 à € 385,- / jaar
€ 1.155,00
brief 3-10-2019: extra premie ivm noodzakelijke sterilisatie: 20,10x12
€ 240,00
brief 3-10-2019: verbandmiddelen Kruidvat, Etos en apotheek
€ 204,00
Gelieerde medische kosten
brief 3-10-2019: parkeerkosten
€ 30,00
brief 3-10-2019: reiskosten R'dam, Vlissingen en Goes
€ 743,00
brief 3-10-2019: daggeldvergoeding ziekenhuis 19 t/m 23-7-2018
€ 140,00
Mantelzorg, kleding en oorbellen
brief 3-10-2019: eenmalige contante vergoeding voor vriendin
€ 250,00
brief 3-10-2019: oorbellen: 1 kapot en 1 kwijt door het voorval
€ 39,98
brief 3-10-2019: ondergoed e.d.
€ 250,00
Autokosten
brief 3-10-2019
€ 150,00
Telefoonkosten
brief 3-10-2019
€ 50,00
Totaal materiële schade
€ 37.053,98
Smartengeld
brieven 3-10-2019 en 25-10-2022: zie uitspraken smartengeldgids
€ 50.000,00
Totale vordering
€ 87.053,98
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij vanwege de bepleite vrijspraak niet voor toewijzing in aanmerking komt. Subsidiair is de vordering door de verdediging inhoudelijk betwist. Het hof overweegt daarover het volgende.
Posten verlies arbeidsvermogen, gemiste pensioenopbouw en gemiste combinatiekorting
De verdediging heeft bepleit dat deze post niet afdoende aannemelijk is gemaakt en niet in onderhavige strafzaak kan worden beoordeeld omdat er nadere bewijslevering benodigd is, hetgeen een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert. Volgens de verdediging is niet gebleken dat er een rechtstreeks causaal verband is tussen het niet verlengen van het arbeidscontact van benadeelde partij [slachtoffer 1] en de tenlastegelegde gedragingen. De verdediging heeft daarbij verwezen naar het bij de pleitnota gevoegde gespreksverslag tussen [slachtoffer 1] en haar leidinggevende waaruit zou blijken dat er is gesproken over het niet beschikken over een oppas. Daarnaast kan volgens de verdediging niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het tijdelijke arbeidscontract van benadeelde partij [slachtoffer 1] zou worden verlengd. Tot slot kan niet uit de stukken worden opgemaakt dat benadeelde partij [slachtoffer 1] door het toedoen van de verdachte arbeidsongeschikt is geraakt.
Het hof stelt voorop dat door het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 1 en 2 bewezenverklaarde zwaar lichamelijk letsel aan de benadeelde partij is toegebracht waarvan de benadeelde partij ook nu nog negatieve gevolgen ondervindt. Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van dit door verdachte toegebrachte letsel langere tijd niet heeft kunnen deelnemen aan het arbeidsproces. Zelfs al zouden (al dan niet mede) andere redenen dan het veroorzaakte letsel aan het niet verlengen van haar arbeidscontract ten grondslag hebben gelegen dan is naar het oordeel van het hof bovendien zeer aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] – wanneer het onder 1 en 2 van parketnummer 02-821205-18 bewezenverklaarde niet had plaatsgevonden en het letsel niet aan haar was toegebracht – al weer snel zou hebben deelgenomen aan het arbeidsproces. De vordering is in zoverre voldoende onderbouwd. Het hof acht een vergoeding van verlies arbeidsvermogen, gemiste pensioenopbouw en gemiste combi-korting daarom aangewezen.
Het hof acht het redelijk en billijk deze posten als volgt te begroten:
- Verlies arbeidsvermogen: € 20.000,00.
- Gemiste pensioenopbouw: € 1.000,00;
- Gemiste combi-korting: € 500,00.
Voor het overige dient dit deel van de vordering naar het oordeel van het hof te worden afgewezen.
Post medische kosten
Met betrekking tot het gevorderde bedrag ten aanzien van de eigen risico’s van de jaren 2017 tot en met 2019 heeft de verdediging bepleit dat dit bedrag dient te worden afgewezen nu er geen bewijs is overlegd dat een causaal verband bestaat tussen de ziekenhuisbehandelingen en het gepleegde strafbare feit. Daarnaast is volgens de verdediging evenmin aangetoond dat benadeelde partij [slachtoffer 1] niet reeds door het handelen van de verdachte haar eigen risico volledig diende aan te wenden.
Met betrekking tot het gevorderde bedrag ten aanzien van extra premie in verband met noodzakelijke sterilisatie heeft de verdediging bepleit dat de noodzaak van sterilisatie ontbreekt omdat benadeelde partij [slachtoffer 1] ook andere voorbehoedsmiddelen had kunnen kiezen.
Met betrekking tot het gevorderde bedrag ten aanzien van verbandmiddelen heeft de verdediging bepleit dat slechts afschrijvingen-overzichten en geen bonnetjes aan de vordering tot schadevergoeding zijn toegevoegd waardoor niet gecontroleerd kan worden wat door benadeelde partij [slachtoffer 1] is aangeschaft en waarvoor het is gebruikt.
Het hof overweegt dat het hof uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende is gebleken dat benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 van parketnummer 02-821205-18 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade, bestaande uit medische kosten heeft geleden. Het gevorderde bedrag van € 1.599,00 komt het hof niet onredelijk voor en is genoegzaam onderbouwd. Het hof zal de vordering daarom ook in zoverre toewijzen.
Post gelieerde medische kosten
Met betrekking tot het gevorderde reiskosten heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze kosten niet met enige documentatie nader onderbouwd zijn. Met betrekking tot de daggeldvergoeding van het ziekenhuis heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt dat het hof voldoende is gebleken dat benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 van parketnummer 02-821205-18 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade in de zin van de gevorderde gelieerde medische kosten heeft geleden tot een bedrag van € 913,00. Het hof zal de vordering ook in zoverre toewijzen.
Posten mantelzorg, kleding en oorbellen
De verdediging heeft bepleit dat deze post onvoldoende onderbouwd is. De mantelzorg is niet aantoonbaar nodig geweest. Voorts staan de kapotte/zoekgeraakte oorbellen in te ver verwijderd verband tot het strafbare feit. Tot slot is de waarde van het ondergoed en de handdoeken niet aangetoond en lijkt de waarde te hoog te zijn ingeschat, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dat het hof voldoende is gebleken dat benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 van parketnummer 02-821205-18 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade, bestaande uit kosten voor mantelzorg, kleding en oorbellen heeft geleden tot een bedrag van € 539,98. De vordering is voldoende onderbouwd en niet onredelijk. Het hof zal de vordering ook in zoverre toewijzen.
Posten auto- en telefoonkosten
De verdediging heeft bepleit dat de gemaakte auto- en telefoonkosten niet zijn onderbouwd. Volgens de verdediging heeft benadeelde partij [slachtoffer 1] evenmin voldoende aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van het handelen van de verdachte genoodzaakt was om een auto te gebruiken voor zaken waarvoor zij dit hiervoor niet deed.
Het hof overweegt dat het hof voldoende is gebleken dat benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 van parketnummer 02-821205-18 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade, bestaande uit de gevorderde auto- en telefoonkosten heeft geleden tot een bedrag van € 200,00. Het hof acht de gevraagde vergoeding redelijk en billijk en zal de vordering in zoverre toewijzen.
Post smartengeld
De verdediging heeft bepleit dat deze post onvoldoende is onderbouwd. Er is volgens de verdediging een onafhankelijk medisch expert nodig om duidelijk te krijgen wat de echte en volledige gevolgen van het door de verdachte veroorzaakte letsel voor de benadeelde partij [slachtoffer 1] zijn. Indien het hof komt tot een bewezenverklaring, stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat een voorschot van € 10.000,00 passend is.
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan benadeelde partij [slachtoffer 1] door de bewezenverklaarde verkrachting en zware mishandeling rechtstreeks onder respectievelijk de feite 1 en 2 van parketnummer 02-821205-18 nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. De benadeelde partij is door de verdachte verkracht en daarbij is zwaar lichamelijk letsel en ander letsel aan haar toegebracht. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Hiervoor is al overwogen dat de benadeelde partij ook nu nog gevolgen van het letsel ondervindt. Het hof is, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze die haar aanspraak geeft op immateriële schadevergoeding, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof acht het billijk deze immateriële schade te begroten op een bedrag van € 25.000,00. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof te worden afgewezen.
Conclusie
Het hof wijst toe de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 49.751,98, bestaande uit materiële schade van € 24.751,98 en immateriële schade van € 25.000,00.
De materiële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2019, zijnde de datum van indiening van de vordering. De immateriële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2017, zijnde de dag waarop de verkrachting en zware mishandeling hebben plaatsgevonden en aldus de schade is ontstaan. Telkens tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 49.751,98. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2019 ter zake van de materiële schade en vanaf 27 oktober 2017 ter zake van de immateriële schade, telkens tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht – nu zij de vordering tot schadevergoeding vanwege het bepaalde in artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep niet kan verhogen – de verdachte door middel van de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel eveneens te verplichten tot vergoeding van enkele schadeposten die eerst na indiening van de vordering tot schadevergoeding zijn ontstaan. Het betreft de volgende posten:
medische kosten
brief 8-10-2021: extra premie CZ fysio
€ 194,40
brief 8-10-2021: niet-vergoede fysio
€ 159,60
brief 8-10-2021: eigen risico 2020 en 2021
€ 687,00
brief 8-10-2021: fysio en Eigen Risico 2022 en 2023
€ 750,00
brief 25-10-2022: extra medicatie en hulpmiddelen
€ 55,00
Gelieerde medische kosten
brief 21-10-2021: extra reiskosten fysio en psycholoog
€ 278,20
brief 25-10-2022: extra reiskosten IJsselland en Proctos
€ 491,17
Hoewel uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793) volgt dat de schadevergoedingsmaatregel ook kan worden opgelegd wanneer het slachtoffer geen schadevergoeding heeft gevorderd of niet in zijn vordering kan worden ontvangen, overweegt het hof dat het in dit geval geen aanleiding ziet om ook ter zake van de hiervoor genoemde nieuwe schadeposten de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Een en ander laat onverlet de mogelijkheid van het slachtoffer om in zoverre een vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg met betrekking tot het onder 3 van parketnummer 02-821205-18 tenlastegelegde een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2018 en voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Het hof wijst op het bepaalde in artikel 421, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, waarin is neergelegd dat indien voeging in eerste aanleg heeft plaats gehad, deze van rechtswege voortduurt in hoger beroep voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen. Gelet hierop acht het hof de benadeelde partij voor het in eerste aanleg toegewezen deel van de vordering ontvankelijk.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt omdat vrijspraak is bepleit. Subsidiair is aangesloten bij het verweer zoals gevoerd ter terechtzitting in eerste aanleg te weten dat indien het primair tenlastegelegde bewezen zal worden verklaard, een bedrag van € 1.500,00 passend is.
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan benadeelde partij [slachtoffer 2] door de onder 3 van parketnummer 02-821205-18 bewezenverklaarde verkrachting rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze die haar aanspraak geeft op immateriële schadevergoeding, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof acht het billijk deze immateriële schade te begroten op een bedrag van € 1.500,00.
De immateriële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2018, zijnde de dag waarop de onder 3 van parketnummer 02-821205-18 bewezenverklaarde verkrachting heeft plaatsgevonden en aldus de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 1.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg met betrekking tot het onder 4 van parketnummer 02-821205-18 tenlastegelegde een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.703,98, bestaande uit materiële schade van € 3,98 en immateriële schade van € 2.700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.503,98, bestaande uit materiële schade van € 3,98 en immateriële schade van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2018 en voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 4 primair van parketnummer 02-821205-18 tenlastegelegde verkrachting dient te worden vrijgesproken, en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de onder 4 subsidiair tenlastegelegde mishandeling. De verdediging heeft zich met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding aangesloten bij het verweer zoals gevoerd ter terechtzitting in eerste aanleg te weten dat, indien het primair tenlastegelegde toch bewezen zal worden verklaard, het bedrag aan reiskosten kan worden toegewezen en een bedrag van € 1.500,00 ter zake van immateriële schadevergoeding passend is.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3,98 aan materiële schade.
Immateriële schade
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan benadeelde partij [slachtoffer 3] door de onder 4 primair van parketnummer 02-821205-18 bewezenverklaarde verkrachting rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze die haar aanspraak geeft op immateriële schadevergoeding, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof acht het billijk deze immateriële schade te begroten op een bedrag van € 1.500,00. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof te worden afgewezen.
Wettelijke rente
De materiële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2018 nu deze schade op die datum is ontstaan. De immateriële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2018, zijnde de dag waarop de verkrachting heeft plaatsgevonden en aldus de schade is ontstaan. Telkens tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 4 primair van parketnummer 02-821205-18 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 3] is toegebracht tot een bedrag van € 1.503,98. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2018 ter zake van de materiële schade en 27 april 2018 ter zake van de immateriële schade, telkens tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft in eerste aanleg met betrekking tot het onder 7 van parketnummer 02-821205-18 tenlastegelegde een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.505,60, bestaande uit materiële schade van € 5,60 en immateriële schade van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.505,60, bestaande uit materiële schade van € 5,60 en immateriële schade van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2018 en voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Per e-mailbericht van 30 mei 2024 is aanvullend de vergoeding gevorderd van reiskosten in verband met het vervoer naar de terechtzittingen in hoger beroep voor zover die zijn gemaakt vóórdat de benadeelde partij zich liet bijstaan door een gemachtigde, bestaande uit een bedrag van primair € 450,00 en subsidiair € 285,00 (het hof begrijpt: in de vorm van een veroordeling van de verdachte in de proceskosten).
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 7 primair van parketnummer 02-821205-18 tenlastegelegde verkrachting dient te worden vrijgesproken, en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de onder 7 subsidiair tenlastegelegde mishandeling. De verdediging heeft zich met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding aangesloten bij het verweer zoals gevoerd ter terechtzitting in eerste aanleg te weten dat, indien het primair tenlastegelegde bewezen zal worden verklaard, het bedrag aan reiskosten kan worden toegewezen en een bedrag van € 1.500,00 ter zake van immateriële schadevergoeding passend is.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 7 subsidiair van parketnummer 02-821205-18 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5,60 aan materiële schade.
Immateriële schade
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan benadeelde partij [slachtoffer 6] door de onder 7 subsidiair van parketnummer 02-821205-18 bewezenverklaarde mishandeling rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze die haar aanspraak geeft op immateriële schadevergoeding, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof acht het billijk deze immateriële schade te begroten op een bedrag van € 250,00. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Wettelijke rente
De materiële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2019, zijnde de dag waarop die schade blijkens de bij de vordering gevoegde kwitantie is ontstaan. De immateriële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2018, zijnde de dag waarop de mishandeling heeft plaatsgevonden en aldus de schade is ontstaan. Telkens tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
De reiskosten naar de zittingen in hoger beroep dienen te worden aangemerkt als proceskosten. Benadeelde partij [slachtoffer 6] was blijkens de processen-verbaal van de door het hof gehouden terechtzittingen aanwezig op de zittingen van 15 november 2021, 9 en 28 november 2022 en 13 september 2013, en niet ook op 8 mei 2023 zoals genoemd in de e-mail namens de benadeelde partij van 30 mei 2024. Het hof zal daarom uitgaan van een bedrag van € 228,00 (300 km x 4 zittingen x € 0,19). De verdachte zal in deze proceskosten van de benadeelde partij worden veroordeeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 6] is toegebracht tot een bedrag van € 255,60. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2019 ter zake van de materiële schade en vanaf 23 juli 2018 ter zake van de immateriële schade, telkens tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 36f, 55, 57, 63, 242, 300, 302, 310 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen tot vrijspraak ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 5 en 6 tenlastegelegde en van de onder 7 tenlastegelegde pleegperiode voor zover deze verder reikt dan “op of omstreeks 23 juli 2018” alsmede ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821429-14 tenlastegelegde met betrekking tot zaak 9 (primair en subsidiair).
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 7 primair tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 02-832429-14 met betrekking tot zaken 7, 8 en 12 telkens primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 1, 2, 3 primair, 4 primair, 7 subsidiair, 8 en 9 primair en het in de zaak met parketnummer 02-821429-14 primair (zaak 3 en zaak 6) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 1, 2, 3 primair, 4 primair, 7 subsidiair, 8 en 9 primair en het in de zaak met parketnummer 02-821429-14 primair (zaak 3) en subsidiair (zaak 6) bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslag
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van € 500,00, G1256108.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- bestelauto (kenteken [kenteken 2] ), G1256327;
- betonschaar, G1255255;
- waardebon, G1255274;
- slijpmachine, G1255282;
- accu, G1255285;
- betonschaar, G1255257;
- dopsleutelset, G1255258;
- simkaart, G1271448;
- Post NL logo plaat, G1271461.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 49.751,98 (negenenveertigduizend zevenhonderdeenenvijftig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 24.751,98 (vierentwintigduizend zevenhonderdeenenvijftig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 49.751,98 (negenenveertigduizend zevenhonderdeenenvijftig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 24.751,98 (vierentwintigduizend zevenhonderdeenenvijftig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 283 (tweehonderddrieëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 oktober 2019 en voor de immateriële schade op 27 oktober 2017.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 juli 2018.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 4 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.503,98 (duizend vijfhonderddrie euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 3,98 (drie euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 4 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.503,98 (duizend vijfhonderddrie euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 3,98 (drie euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 april 2018 en voor de immateriële schade op 27 april 2018.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 7 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 255,60 (tweehonderdvijfenvijftig euro en zestig cent) bestaande uit € 5,60 (vijf euro en zestig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€228,00 (tweehonderdachtentwintig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821205-18 onder 7 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 255,60 (tweehonderdvijfenvijftig euro en zestig cent) bestaande uit € 5,60 (vijf euro en zestig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 februari 2019 en voor de immateriële schade op 23 juli 2018.