Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant sub 1] ,2. [appellant sub 2] ,
5.Het vervolg van de procedure in hoger beroep
- het arrest in het incident ex artikel 351 Rv van 23 januari 2024;
- de door Woonwenz in de hoofdzaak genomen memorie van antwoord met producties 49 tot en met 59.
6.De verdere beoordeling in hoger beroep
- de incidentele vordering van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis afgewezen;
- de beslissing over de proceskosten van het incident aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
- de hoofdzaak naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van Woonwenz;
- iedere verdere beslissing in de hoofdzaak aangehouden.
- a. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben met ingang van omstreeks 1 juli 2012 van Woningstichting Maasvallei te [vestigingsplaats] (hierna: Maasvallei) de woning gelegen aan [adres] te [woonplaats] gehuurd. De huurovereenkomst is tot stand gekomen in het kader van het zogeheten “Moeilijk Plaatsbaren-traject” (hierna: MP-traject), waarin de GGD Zuid Limburg, hulpverlenende instanties en woningcorporaties samenwerken. Dit MP-traject is ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gevolgd omdat er met betrekking tot hun vorige woonplek overlastklachten waren van omwonenden.
- b. Bij een tussentijdse evaluatie van 26 oktober 2013 hebben de ketenpartners overleg gehad over de woonproblematiek van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] , en besloten hun deelname aan het MP-traject te beëindigen, met een “Niet Plaatsbaren Advies”.
- c. Maasvallei heeft [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vervolgens gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, en ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd, alsmede veroordeling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot ontruiming van de woning. Bij vonnis van 4 november 2015 (zaaknummer 3423943 CV EXPL 14-10023) heeft de kantonrechter die vordering toegewezen. Op 7 januari 2016 zijn [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op basis van dit vonnis door de deurwaarder uit de woning ontruimd.
- d. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben vervolgens van 11 januari 2016 tot 2 mei 2016 gewoond in de door hen van een particuliere verhuurder gehuurde onzelfstandige woonruimte aan de [adres] te [woonplaats] .
- e. Daarna hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] met ingang van (omstreeks) 2 mei 2016 van Woningstichting Heemwonen (hierna: Heemwonen) de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] gehuurd.
- f. Bij brief van 15 oktober 2016 heeft Heemwonen de buitengerechtelijke vernietiging van die huurovereenkomst ingeroepen op grond van dwaling bij het aangaan van die huurovereenkomst. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben betwist dat die vernietiging rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.
- g. Heemwonen heeft [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vervolgens op 5 januari 2017 gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, en een verklaring voor recht gevorderd dat zij de huurovereenkomst bij de brief van 15 oktober 2016 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd, alsmede veroordeling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot ontruiming van de betreffende woning. De kantonrechter heeft bij vonnis van 10 mei 2017 (zaaknummer 5642957 CV EXPL 17-455) de verklaring voor recht gegeven en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] veroordeeld het gehuurde binnen drie maanden na betekening van het vonnis te ontruimen. Naar het hof begrijpt, heeft die ontruiming in augustus 2017 plaatsgevonden.
- h. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben vervolgens van de particuliere verhuurder [persoon A] de woning aan de [adres 3] te [woonplaats] gehuurd. Op dat adres hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] volgens de Basisregistratie Personen gewoond van 11 augustus 2017 tot 22 januari 2019.
- i. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor onder c genoemde vonnis van 4 november 2015, op basis van welk vonnis Maasvallei [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op 7 januari 2016 had laten ontruimen uit de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] . Dat hoger beroep heeft geleid tot een arrest van dit hof van 12 september 2017 (zaaknummer 200.183.693). In rov. 6.9 van dat arrest heeft het hof geoordeeld dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de door hen met Maasvallei gesloten huurovereenkomst en in de nakoming van de daarmee samenhangende samenwerkingsovereenkomst. In de overwegingen 6.10.1 tot en met 6.10.8 van dat arrest heeft het hof vervolgens geoordeeld dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, de tekortkomingen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] te gering zijn om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Het hof heeft voorts – kort gezegd – geoordeeld dat ook de andere gronden die Maasvallei voor haar vorderingen heeft aangevoerd, die vorderingen niet kunnen dragen. Het hof heeft in het dictum van het arrest, kort gezegd, het beroepen vonnis van 4 november 2015 vernietigd en de vorderingen van Maasvallei alsnog afgewezen.
- j. Bij huurovereenkomst van 22 januari 2019 heeft Woonwenz de woning aan de [adres 4] te [woonplaats] met ingang van die datum verhuurd aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] .
- k. In het traject dat tot het aangaan van deze huurovereenkomst heeft geleid, heeft Woonwenz informatie over het woonverleden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ingezien via het platform “Thuis in Limburg” (hierna: TIL), een woonruimte-verdeelsysteem waarbij nagenoeg alle Limburgse woningcorporaties zijn aangesloten. Over deze inzage heeft Woonwenz in punt 6 van de conclusie van repliek het volgende gesteld:
- m. Tijdens het intakegesprek van 23 augustus 2018 hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gesproken met de verhuurmakelaars van Woonwenz: [persoon B] en [persoon C] .
- n. Vanaf kort na het aangaan van de huurovereenkomst hebben enerzijds [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderzijds Woonwenz veelvuldig contact gehad met elkaar. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben sedertdien meermaals geklaagd bij Woonwenz over onder meer omwonenden en medewerkers van Woonwenz. Ook hebben omwonenden meermaals aan Woonwenz laten weten dat zij ernstige hinder en overlast ervaren van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] .
- o. Woonwenz heeft zich vervolgens in of omstreeks september 2022 gewend tot haar advocaat. De advocaat heeft geconstateerd dat zijn kantoor de woningcorporatie Heemwonen heeft bijgestaan in de juridische procedure van Heemwonen tegen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] die geleid heeft tot het hiervoor onder g genoemde vonnis van 10 mei 2017, waarbij de kantonrechter voor recht heeft verklaard dat de huurovereenkomst tussen Heemwonen en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op grond van dwaling is vernietigd, en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] heeft veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Heemwonen heeft de advocaat toestemming gegeven om het dossier van Heemwonen ter inzage te geven aan Woonwenz.
- p. Bij brief van haar advocaat van 26 september 2022 heeft Woonwenz de huurovereenkomst tussen haar en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vervolgens buitengerechtelijk vernietigd op grond van dwaling, en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gesommeerd tot ontruiming van het gehuurde.
- q. Bij e-mail van 3 oktober 2022 hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan Woonwenz onder meer meegedeeld dat zij niet van plan zijn om uit het gehuurde te vertrekken.
- primair: een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst tussen Woonwenz en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij de brief van 26 september 2022 buitengerechtelijk is vernietigd op grond van dwaling, en veroordeling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot ontruiming van het gehuurde;
- subsidiair: vernietiging van de huurovereenkomst tussen Woonwenz en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op grond van bedrog, en veroordeling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot ontruiming van het gehuurde;
- meer subsidiair: ontbinding van de huurovereenkomst Woonwenz en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] , en veroordeling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot ontruiming van het gehuurde;
- [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben Woonwenz vóór het aangaan van de huurovereenkomst niet op de hoogte heeft gesteld van de door Heemwonen ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging van de huurovereenkomst; de door Heemwonen tegen hen gevoerde procedure, en de uitspraak van de kantonrechter te Maastricht van 10 mei 2017 die de buitengerechtelijke vernietiging rechtsgeldig heeft bevonden. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hadden die essentiële informatie wel tijdens het verhuurproces aan Woonwenz moeten mededelen. Aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] was bekend dat i) dergelijke informatie voor een verhuurder van belang is voor de beslissing om al dan niet aan hen te verhuren en ii) het verzwijgen van deze informatie nare consequenties kan hebben, zoals een ontruiming (rov. 4.4).
- De huurovereenkomst is dus gesloten onder invloed van dwaling en zou bij een juiste voorstelling van zaken niet gesloten zijn. De dwaling is te wijten aan het verzwijgen van belangrijke informatie door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] (rov. 4.5).
- Het verweer van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de dwaling voor rekening van Woonwenz moet blijven omdat Woonwenz op de hoogte was van alle informatie dan wel daarvan op de hoogte had kunnen zijn, is onvoldoende onderbouwd (rov. 4.7).
- Voor zover [appellanten] bedoelen dat Woonwenz haar onderzoeksplicht heeft verzaakt, verwerpt de kantonrechter dat verweer omdat in beginsel de mededelingsplicht van een kandidaat-huurder prevaleert boven de onderzoeksplicht van een verhuurder. Er is geen reden om daar in dit geval anders over te oordelen (rov. 4.8).
- De primaire vordering van Woonwenz is dus toewijsbaar. Omdat de huurovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd door Woonwenz, verblijven [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zonder recht en titel in het gehuurde. De gevorderde ontruiming is dus ook toewijsbaar (rov. 4.9).
- [appellant sub 1] en [appellant sub 2] moeten als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld (rov. 4.10).
- Gelet op de over en weer bestaande belangen van partijen moet de veroordeling tot ontruiming van de woning uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden (4.12).
- voor recht verklaard dat de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres 4] te [woonplaats] tussen partijen bij brief van 26 september 2022 is vernietigd op grond van dwaling;
- [appellant sub 1] en [appellant sub 2] veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis de woning te ontruimen.
- r. De advocaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] heeft bij e-mail van 10 oktober 2023 aan de advocaat van Woonwenz meegedeeld dat haar cliënten hoger beroep willen instellen tegen het beroepen vonnis en dat zij, als Woonwenz desondanks tot tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis wenst over te gaan, door middel van een kort geding de tenuitvoerlegging van het vonnis willen laten schorsen.
- s. De advocaat van Woonwenz heeft daarop bij e-mail van 11 oktober 2023 aan de advocaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] onder meer meegedeeld dat de ontruiming gepland staat voor 31 oktober 2023 om 10:00 uur.
- t. Woonwenz heeft het beroepen vonnis op 16 oktober 2023 aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] laten betekenen. Daarbij is aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] onder meer bevel gedaan om de woning binnen twee weken na de betekening te ontruimen. Verder is daarbij aangezegd dat, als [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet aan dit bevel voldoen, de ontruiming van de woning door een deurwaarder zal plaatsvinden op 31 oktober 2023 om 10:00 uur.
- u. Op 13 oktober 2023 hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] Woonwenz in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, en schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis van 4 oktober 2023 gevorderd totdat door het gerechtshof op het hoger beroep tegen dat vonnis is beslist, althans totdat door het gerechtshof is beslist op de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis.
- v. De mondelinge behandeling in dit kort geding heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2023.
- w. Bij vonnis in kort geding van 26 oktober 2023 (zaaknummer 10745878 \ CV EXPL 23-5004) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, de vorderingen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] afgewezen en hen in de proceskosten veroordeeld.
- x. De ontruiming van de woning door de deurwaarder heeft vervolgens plaatsgevonden op 31 oktober 2023 en 1 november 2023.
- a. indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
- b. indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;
- c. indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
- [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben in het intakeproces bij Woonwenz, onder meer door middel van hun schriftelijke verklaring van 9 augustus 2018 en door middel van de door hen overgelegde verhuurdersverklaring op naam van [persoon A] , het doen voorkomen alsof zij zich op hun genoemde voorafgaande woonadressen als goed huurders hebben gedragen en geen overlast hebben veroorzaakt.
- Uit het arrest van dit hof van 12 september 2017 blijkt echter dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] , anders dan zij hebben doen voorkomen, tekort zijn geschoten in de door hen met Maasvallei gesloten huurovereenkomst. In rov. 6.9 van dat arrest heeft het hof onder meer overwogen dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een aanzienlijk aantal brieven van grimmige toon hebben verzonden aan omwonenden, terwijl met hen de uitdrukkelijke afspraak was gemaakt dat zij zich bij door hen ervaren problemen zouden wenden tot de casemanager en/of Maasvallei, en zich niet zouden wenden tot buren of omwonenden. Dat het hof deze tekortkoming uiteindelijk niet voldoende ernstig heeft geacht om de door de kantonrechter bij vonnis van 4 november 2015 uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot ontruiming van de woning te bekrachtigen, laat onverlet dat volgens het hof wel degelijk sprake is geweest van een tekortkoming van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de nakoming van de huurovereenkomst met Maasvallei. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben dit niet aan Woonwenz meegedeeld en volstaan met de mededeling dat Maasvallei in hoger beroep in het ongelijk was gesteld, waarmee zij gesuggereerd hebben dat zij tijdens de huurperiode bij Maasvallei niet tekort zijn geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst.
- De verhuurder van de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gehuurde onzelfstandige woonruimte aan de [adres] te [woonplaats] heeft in een schriftelijke verklaring van 22 november 2016 uiteengezet dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zich in het betreffende pand op onhoudbare wijze hebben gedragen door onder meer gemeenschappelijke ruimtes als hun privédomein op te eisen en door die ruimten niet te willen delen met andere bewoners, door anderen op dwingende toon aan te spreken en door zo escalerende situaties te veroorzaken. Volgens de verhuurder heeft dit ertoe geleid dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] “echt weg moesten”. De verhuurder heeft in de schriftelijke verklaring ook gemeld dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij hun vertrek zelf met een door hen kant en klaar opgestelde en ingevulde verhuurdersverklaring kwamen, die de verhuurder heeft ondertekend omdat hij blij was dat hij van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] af was. Op die verhuurdersverklaring, die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vervolgens aan Heemwonen hebben verstrekt, was de vraag “Heeft de huurder in het verleden overlast veroorzaakt?” in strijd met de waarheid beantwoord met “nee”. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben dit voor Woonwenz verzwegen, en zij hebben Woonwenz, door verstrekking van de onjuiste door henzelf opgestelde verhuurdersverklaring, op het verkeerde been gezet.
- In rov. 3.1 van het door de kantonrechter in de zaak tussen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en Heemwonen gewezen vonnis van 10 mei 2017 heeft de kantonrechter onder meer geoordeeld dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan Heemwonen mededeling hadden moeten doen van het feit dat hun verblijf in de (onzelfstandige) woonruimte aan de [adres] bepaald niet probleemloos ten opzichte van medebewoners is verlopen en dat zij daar niet geheel vrijwillig zijn vertrokken. Dit was – naast het verzwijgen van de door Maasvallei aangespannen procedure – een tweede reden op grond waarvan de kantonrechter in dat vonnis het beroep van Heemwonen op dwaling bij het aangaan van de huurovereenkomst heeft gehonoreerd. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben deze tweede reden voor Woonwenz verzwegen.
- Het standpunt van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] (punt 45 van de dagvaarding in hoger beroep met grieven) dat zij het vonnis in de procedure die Heemwonen tegen hen heeft aangespannen niet met Woonwenz hoefden te delen, is naar het oordeel van het hof onjuist. Dat het (andere) vonnis in de zaak Maasvallei door het hof is vernietigd, voert niet tot een ander oordeel. Die vernietiging laat onverlet dat het voor Woonwenz van belang was om te weten dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de onzelfstandige woonruimte aan de [adres] problemen hebben veroorzaakt én dat zij dit voor Heemwonen hadden verzwegen en daarover jegens Heemwonen een onjuist beeld hadden geschetst.
- [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wisten bovendien dat ook Heemwonen zich in de procedure bij de kantonrechter niet alleen op dwaling beriep. Heemwonen beriep zich er ook op dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zich niet als een goed huurder hadden gedragen doordat zij overlast veroorzaakten, bestaande uit het met grote regelmaat sturen van brieven van een belerende, denigrerende en/of discriminerende toon en inhoud aan medewerkers van de verhuurder en omwonenden. Dit bleek ook duidelijk uit het vonnis van de kantonrechter van 10 mei 2017. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben dit voor Woonwenz verzwegen terwijl dit, naar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hadden moeten begrijpen essentiële informatie voor Woonwenz was. Dat het vonnis van 10 mei 2017 op een onderdeel, namelijk voor zover het stoelt op de aanname dat de huurovereenkomst met Maasvalei was ontbonden, achteraf bezien niet juist was, betekent niet dat de informatie uit het vonnis en die procedure in zijn geheel niet meer van belang was. Er was namelijk wederom een verhuurder, naast Maasvalei en de verhuurder van de [adres] te [woonplaats] die vond dat sprake was van overlast en dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zich niet als goed huurder hadden gedragen. Dat de kantonrechter in een ten overvloede-overweging, in de kern, oordeelt dat Heemwonen dit in die procedure onvoldoende heeft onderbouwd, omdat de overlastmeldingen ontbreken in het procesdossier, doet hier niet aan af. Dit laat namelijk onverlet dat Heemwonen wel vond dat sprake was van overlast.
- Dat de verzwegen informatie voor Woonwenz van belang was, had aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] duidelijk moeten zijn. Reeds vanwege het feit dat zij de huurwoning van Maasvallei in 2012 hadden verkregen in het kader van het MP-traject, waarbij aan de huurovereenkomst een samenwerkingsovereenkomst was verbonden, hadden zij moeten begrijpen dat Woonwenz bij een juiste voorstelling van zaken vermoedelijk niet bereid zou zijn een reguliere huurovereenkomst met hen aan te gaan. Ook uit het vonnis van 10 mei 2017 had het voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2] duidelijk moeten zijn dat het verzwijgen van bepaalde informatie zou kunnen leiden tot vernietiging van een huurovereenkomst wegens dwaling.
- Griffierechten € 783,--
- Salaris advocaat in incident € 1.214,-- (1 punt maal tarief II)
- Salaris advocaat in hoofdzaak € 1.214,-- (1 punt maal tarief II)
- Nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de