Op 20 juli 2004 heeft [appellant] ten behoeve van [persoon A] en [persoon B] een recht van hypotheek gevestigd op De Zonnehof tot zekerheid van de verplichtingen van [appellant] uit hoofde van de koopovereenkomst en uit andere hoofde, met name tot zekerheid voor de nakoming van de in de koopovereenkomst gestelde aanbetaling.
Op 30 juni 2006 hebben [appellant] enerzijds en [persoon A] en [persoon B] anderzijds aanvullende afspraken gemaakt (hierna: de aanvullende koopovereenkomst). Voor wat betreft de betaling van € 1.500.000,- zijn zij in afwijking van de koopovereenkomst overeengekomen dat het tweede bedrag van € 500.000,- door [persoon A] en [persoon B] uiterlijk 1 juli 2006 zou worden betaald, tot zekerheid waarvan door [appellant] een tweede hypotheekrecht op De Zonnehof zou worden gevestigd en een eerste hypotheekrecht op een door hem aan te kopen pand te [plaats] . Partijen zijn voorts overeengekomen dat het derde bedrag van € 500.000,- zou worden betaald per datum levering van de Zonnehof bij de start van de bouw. De koopovereenkomst 2004 en de aanvullende koopovereenkomst worden hierna gezamenlijk aangeduid als: de koopovereenkomst.
Conform deze afspraken is ten laste van [appellant] en ten gunste van [persoon A] en [persoon B] bij akte van 12 juli 2006 een recht van tweede hypotheek gevestigd op De Zonnehof, tot zekerheid van de verplichtingen van [appellant] uit hoofde van de koopovereenkomst en uit andere hoofde, met name tot zekerheid voor de nakoming van de in de koopovereenkomst 2004 gestelde aanbetaling. Voorts is ten laste van [appellant] en ten gunste van [persoon A] en [persoon B] een recht van eerste hypotheek gevestigd op de woning van [appellant] in [plaats] , naar aanleiding van de koopovereenkomst en tot zekerheid van een lening van [persoon A] en [persoon B] aan [appellant] .
[persoon A] en [persoon B] hebben in totaal € 1.000.000,- van de koopprijs aan [appellant] voldaan.
Bij notariële akte van cessie van 10 oktober 2007 hebben [persoon A] en [persoon B] hun vordering op [appellant] ter zake de aanbetaling van € 1.000.000,- overgedragen aan 3.L. Projectontwikkeling B.V. (hierna: 3L). Op 17 oktober 2007 is van deze akte van cessie mededeling gedaan aan [appellant] .
Bij een tweede notariële akte van cessie van 10 oktober 2007 heeft 3L de vordering op [appellant] ter zake de aanbetaling van € 1.000.000,- overgedragen aan [erflater 1] , [erflater 2] en [persoon C] (hierna: [persoon C] ), ieder voor 3/10 onverdeeld aandeel. Deze overdracht heeft plaatsgevonden onder de opschortende voorwaarde dat 3L niet voldoet aan haar verplichtingen die voortvloeien uit de met [erflater 1] , [erflater 2] en [persoon C] gesloten overeenkomsten van geldlening ter financiering van de overname door 3L van de vordering van [persoon A] en [persoon B] op [appellant] . Deze tweede cessie is op 9 december 2013 meegedeeld aan [appellant] .
Bij brief van 10 maart 2009 heeft het college van B&W te Maastricht aan 3L meegedeeld dat de beoogde planontwikkeling op de locatie Zonnehof definitief niet kan worden gerealiseerd.
Vervolgens hebben [persoon B] en [persoon A] bij brief van 2 juli 2009 de koopovereenkomst 2004 ontbonden met een beroep op artikel 16a en subsidiair op grond van wanprestatie door [appellant] . Meer subsidiair hebben zij de overeenkomst vernietigd wegens dwaling en uiterst subsidiair ontbonden met een beroep op onvoorziene omstandigheden en de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Daarnaast hebben zij [appellant] verzocht binnen 14 dagen het reeds betaalde deel van de koopsom ad € 1.000.000,- terug te betalen door betaling aan 3L. [appellant] heeft dit bedrag niet terugbetaald.
In een akte van cessie van eind april 2010 verklaren [persoon A] en [persoon B] dat zij ten gevolge van de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst op 2 juli 2009 een vordering op [appellant] te hebben van € 1.000.000,- en dragen zij die vordering over aan 3L, voor het geval die vordering niet rechtsgeldig door de akte van cessie van 10 oktober 2007 is gecedeerd. Deze nieuwe akte is op 29 juli 2010 aan [appellant] betekend.
Vervolgens is 3L een procedure gestart tegen [appellant] , [persoon B] en [persoon A] . 3L vorderde ten aanzien van [appellant] (1) een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst 2004 buitengerechtelijk is ontbonden door de brief van 2 juli 2009 en (2) een veroordeling van [appellant] om aan haar € 1.000.000,- te betalen vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft deze vorderingen bij vonnis van 16 februari 2011 toegewezen en onder meer de veroordeling tot betaling van € 1.000.000,- uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
[appellant] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
3L heeft het arrest van het hof niet afgewacht en is overgegaan tot openbare verkoop van De Zonnehof op grond van het daarop rustende recht van hypotheek. De openbare verkoop heeft plaatsgevonden op 12 april 2012, waarbij De Zonnehof door 3L zelf is gekocht voor € 610.000,-. Op 21 mei 2012 zijn de daarmee verband houdende aktes ingeschreven in de openbare registers.
3L heeft De Zonnehof vervolgens doorverkocht aan [erflater 1] , [erflater 2] en [persoon C] voor € 700.000.-. De daarop betrekking hebbende notariële akte van levering van 16 mei 2012 is op 18 mei 2012 ingeschreven in de openbare registers.
Bij akte van cessie van 30 mei 2012 heeft 3L de (resterende) vordering op [appellant] overgedragen aan [erflater 1] , [erflater 2] en [persoon C] voor zover deze nog niet was overgedragen door de akte van cessie van 10 oktober 2007. Van deze cessie is mededeling gedaan aan [appellant] .
Het vonnis van de rechtbank van 16 februari 2011 is door het hof bij arrest van
16 juli 2013 vernietigd. Het hof heeft de vorderingen van 3L ten aanzien van [appellant] alsnog afgewezen. Het hof heeft - samengevat - geoordeeld dat [persoon B] en [persoon A] op 2 juli 2009 geen beroep meer konden doen op het ontbindingsrecht van artikel 16a van de koopovereenkomst. Het hof heeft voorts geoordeeld dat [appellant] enerzijds en [persoon A] en [persoon B] anderzijds met artikel 16a van de koopovereenkomst hebben geregeld voor wiens rekening het al dan niet meewerken van de gemeente komt en dat van omstandigheden die ondanks deze regeling moeten leiden tot het oordeel dat sprake is van non-conformiteit, wanprestatie, dwaling of onvoorziene omstandigheden niet is gebleken. Het arrest is inmiddels onherroepelijk.
[appellant] heeft op 22 augustus 2013 ter bewaring van zijn recht op levering beslag gelegd op De Zonnehof ten laste van [erflater 1] , [erflater 2] en [persoon C] . Omdat zij in het kadaster als eigenaar van De Zonnehof stonden vermeld heeft [appellant] hen ter zake de eigendom van De Zonnehof gesommeerd mee te werken aan het in overeenstemming brengen van de inschrijving in de kadastrale registers. Hieraan hebben [erflater 1] , [erflater 2] en [persoon C] geen gehoor gegeven. [appellant] heeft [erflater 1] , [erflater 2] en [persoon C] en 3L vervolgens in een gerechtelijke procedure betrokken, hetgeen heeft geleid tot het arrest van het hof ‘s-Hertogenbosch van 17 januari 2017. Het hof heeft op vordering van [appellant] in het dictum onder I voor recht verklaard dat [appellant] eigenaar is van De Zonnehof en de inschrijving van de aktes in verband met de openbare verkoop aan 3L en de daarop volgende verkoop aan [erflater 1] , [erflater 2] en [persoon C] waardeloos verklaard. Op vordering van [erflater 1] , [erflater 2] en [persoon C] heeft het hof in het dictum onder II voor recht verklaard dat zij rechthebbende zijn van het (voorwaardelijk) recht op terugbetaling door [appellant] van € 1.000.000,- en de daaraan verbonden rechten van hypotheek op De Zonnehof en de woning van [appellant] in [plaats] . Het hof heeft ten slotte afgewezen de vorderingen van [erflater 1] , [erflater 2] en [persoon C] om voor recht te verklaren dat nakoming door [appellant] van de verplichting tot levering van De Zonnehof blijvend onmogelijk is en om [appellant] te veroordelen tot terugbetaling van € 1.000.000,-.
Het arrest van 17 januari 2017 heeft kracht van gewijsde.
In september 2017 heeft [appellant] [persoon A] en [persoon B] gedagvaard. [appellant] vorderde primair een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is geëindigd en subsidiair betaling van de restantkoopsom van € 500.000,- en medewerking door [persoon A] en [persoon B] aan levering van de Zonnehof.
Dit heeft tussen [appellant] enerzijds en [persoon A] en [persoon B] anderzijds geleid tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst d.d. 11 januari 2018 (hierna: de vaststellingsovereenkomst). In de vaststellingsovereenkomst is onder meer afgesproken dat een geldbedrag aan [appellant] wordt betaald waarna [appellant] bepaalde beslagen zal opheffen. Verder is afgesproken dat de koopovereenkomst als beëindigd wordt aangemerkt en dat partijen elkaar finale kwijting verlenen.
[appellant] heeft [geïntimeerden] over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst geïnformeerd bij brief van 26 januari 2018, waarbij hij [erflater 1] , [erflater 2] en [persoon C] heeft verzocht om afstand te doen van de rechten die zij kunnen ontlenen aan het dictum onder II van het door het hof op 17 januari 2017 gewezen arrest (de verklaring voor recht dat zij rechthebbende zijn van de voorwaardelijke vordering op [appellant] en de daaraan verbonden hypotheekrechten) en om de hypotheekrechten op De Zonnehof en op zijn woning te [plaats] door te halen.
Bij brief van 4 juni 2018 hebben [erflater 1] , [erflater 2] en [persoon C] de vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd voor zover deze betrekking heeft op het aan hen overgedragen recht op terugbetaling door [appellant] van een bedrag van € 1.000.000,-- en de hieraan verbonden nevenrechten, waaronder de hypotheekrechten op De Zonnehof en de woning van [appellant] in [plaats] .
In verband met overlijden van [persoon C] is bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 12 september 2019 mr. Hartsuiker benoemd als vereffenaar in de nalatenschap.
Op 15 oktober 2020 is [erflater 1] overleden en op 4 november 2020 is [erflater 2] overleden. In verband hiermee is de procedure bij de rechtbank geschorst en vervolgens hervat met de erfgenamen van voormelde gedaagden als procespartij.
Begin januari 2022 hebben [appellant] en mr. Hartsuiker als vereffenaar in de nalatenschap van [persoon C] een regeling getroffen. Deze regeling houdt in dat de vereffenaar [appellant] een volmacht geeft tot het doorhalen van de hypotheken op De Zonnehof en de woning van [appellant] in [plaats] en een bedrag van € 50.000,- aan [appellant] betaald, tegen finale kwijting. [persoon C] is dan ook niet betrokken in dit hoger beroep.
6.3.1.In de procedure bij de rechtbank vorderde [appellant] in conventie kort gezegd
( a) dat het [geïntimeerden] wordt verboden om de veroordeling tot medewerking aan herstel van de rechten van eerste en tweede hypotheek op De Zonnehof ten uitvoer te leggen;
( b) dat [geïntimeerden] worden veroordeeld om mee te werken aan het doorhalen van hypotheek op het woonhuis van [appellant] , en
( i) dat [geïntimeerden] worden veroordeeld om mee te werken aan het doorhalen van hypotheken op De Zonnehof.
[appellant] vorderde voorts verklaringen voor recht en veroordelingen tot betaling van [geïntimeerden] in verband met de schade die [appellant] heeft geleden
( c) doordat [geïntimeerden] geen opgave hebben gedaan van namen en adressen van de erven van [persoon C] dan wel degene die hen vertegenwoordigt
( d) doordat hij de verklaring van waardeloosheid in het arrest van 17 januari 2017 diende in te schrijven;
( e) doordat [geïntimeerden] in oktober 2017 hebben geprobeerd om de hiervoor onder (a) bedoelde veroordeling ten uitvoer te leggen;
( f) door de onrechtmatige executie en pogingen tot executie door [geïntimeerden] van het vonnis van de rechtbank Limburg van 16 februari 2011;
( g) doordat hij zijn woonhuis en De Zonnehof door de hypotheken niet tegen aantrekkelijke prijzen kon verkopen;
( h) doordat de erven [geïntimeerden] De Zonnehof hebben verwaarloosd in de periode dat zij bezitter waren.