II.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de aangifte en nadere verklaringen van aangeefster onvoldoende betrouwbaar zijn te achten om daarop een bewezenverklaring te baseren. Zo zijn de verklaringen van aangeefster op diverse onderdelen zodanig innerlijk tegenstrijdig dat de verklaringen van aangeefster niet tot het bewijs gebezigd kunnen worden. Daarnaast bevat het dossier aanwijzingen dat er sprake is geweest van forse wraakgevoelens jegens de verdachte ten tijde van het doen van de aangifte, welke aangifte gedaan werd maanden nadat de gestelde uitbuiting zou zijn geëindigd. De verdediging heeft het hof verzocht de verklaringen van aangeefster ter zijde te schuiven.
Daarnaast is er volgens de verdediging onvoldoende steunbewijs voor hetgeen aangeefster stelt. Zo kan de verklaring van [getuige 1] niet dienen als steunbewijs voor de aangifte. Het zien van krassen bij [slachtoffer/benadeelde 1] door [getuige 1] is volgens de verdediging onvoldoende voor de verweten dwang van de verdachte door [slachtoffer/benadeelde 1] te mishandelen. Zo volgt uit het dossier dat [getuige 1] oude littekens heeft gezien en dat [slachtoffer/benadeelde 1] bekend is met automutilatie.
De verdediging betwist voorts dat de aangeefsters [slachtoffer/benadeelde 1] en [slachtoffer/benadeelde 2] zonder medeweten van elkaar tot een aangifte zijn gekomen. Volgens de verdediging was er sprake van een chatgroep waarin beide aangeefsters zaten en ook uit de op de terechtzitting in eerste aanleg door de verdediging overgelegde Facebook-uitdraai blijkt dat aangeefsters aan elkaar gekoppeld zijn via social media.
Tot slot is de verdediging van mening dat het oogmerk van uitbuiting niet bewezen kan worden en geen sprake is geweest van medeplegen. Er is volgens de verdediging niet gebleken van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte dat dit medeplegen zou kunnen opleveren.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er bij de verdachte geen oogmerk tot uitbuiting bestond. Aangeefster is niet door dwang, geweld of bedreiging of een andere feitelijkheid bewogen tot het verrichten van sekswerk of het plegen van strafbare feiten, zodat vrijspraak dient te volgen. Voorts is er volgens de verdediging geen sprake van medeplegen.
Volgens de verdediging is er sprake geweest van een niet goed lopende liefdesrelatie. Aangeefster is mee gaan doen met verrichten van werkzaamheden voor de webcam omdat de verdachte en de medeverdachte dit ook al deden. Ondanks dat er over bepaalde ‘targets’ wordt gesproken, heeft aangeefster eerder bij een ex-vriendin en haar bewindvoerder aangegeven dat zij het werk niet gedwongen doet, maar zelfs fijn vindt dan wel er ‘blij van wordt’. Daarbij komt de verklaring van de vader van aangeefster die vertelt dat zij een opgeblazen verhaal vertelt, hetgeen ook bevestigd wordt in een chat. Dit alles dient volgens de verdediging te leiden tot een vrijspraak.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Betrouwbaarheid van de verklaringen
Het hof stelt voorop dat in zijn algemeenheid, maar zeker in mensenhandelzaken, zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen. De betrouwbaarheid van belastende verklaringen in mensenhandelzaken kan onder druk staan vanwege bijvoorbeeld wraakgevoelens of juist gevoelens van loyaliteit, of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de strafwetgeving over mensenhandel.
Met betrekking tot de verklaringen van [slachtoffer/benadeelde 1] en [slachtoffer/benadeelde 2] stelt het hof het volgende vast. Het enkele feit dat in de verklaringen enkele (kleine) inconsistenties voorkomen, maakt de verklaringen van de aangeefsters in hun geheel op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of tijdsverloop dan wel schaamte.
Schakelbewijs
Het hof overweegt dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten (HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496). Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten, dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte (ook wel aangeduid als modus operandi). Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd.
Het hof is van oordeel dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde op essentiële punten overeenkomt. Er is in casu sprake van twee slachtoffers die ieder afzonderlijk aangifte hebben gedaan van mensenhandel en van eenzelfde modus operandi. Zo komt uit het dossier naar voren dat de verdachte zowel [slachtoffer/benadeelde 1] als [slachtoffer/benadeelde 2] heeft leren kennen via een skype-groep en dat ze met beiden een liefdesrelatie is begonnen. Voorts volgt uit het dossier dat beide slachtoffers problemen hadden en weinig sociale contacten. Gedurende deze liefdesrelaties, terwijl de verdachte ook nog een relatie met een ander had en daar ook bij inwoonde, heeft de verdachte aangeefsters ondergebracht in de woning waar zij met haar partner verbleef. De verdachte moet zich bewust zijn geweest van de gevoelens van aangeefster jegens haar en heeft hier ook naar gehandeld. Zo bleef de verdachte aangeefsters een gezamenlijke toekomst voorschotelen, terwijl ze feitelijk een relatie had met de medeverdachte en geenszins van plan was om de relatie met de medeverdachte te verbreken. Gedurende de relatie met [slachtoffer/benadeelde 1] en [slachtoffer/benadeelde 2] werd door de verdachte de druk opgevoerd om geld binnen te brengen. Daarbij werden zij voor de keuze gesteld om of tegen betaling handelingen te verrichten van seksuele aard onder toezicht van de verdachte of het rondbrengen van drugspakketjes voor de medeverdachte. Beide slachtoffers hebben er toen voor ‘gekozen’ om werkzaamheden van seksuele aard te verrichten in persoon of via de webcam. Door de verdachte en de medeverdachte werden aan de slachtoffers targets gesteld en de bankpassen ingenomen. Alles wat de slachtoffers deden werd gecontroleerd. De slachtoffers werden mishandeld, vernederd en hen werd ingeprent dat zij nergens anders terecht konden, waardoor de slachtoffers het gevoel hadden dat ze niet weg konden. Daarnaast werden de slachtoffers gedwongen om spullen te verkopen. Zo heeft [slachtoffer/benadeelde 1] een ring van haar opa moeten verkopen en ook [slachtoffer/benadeelde 2] heeft goederen moeten verkopen om haar schulden bij de verdachte af te betalen. Daarnaast zijn [slachtoffer/benadeelde 1] en [slachtoffer/benadeelde 2] gedwongen tot het plegen van diefstallen.
Het verweer van de verdediging dat er sprake is van twee slachtoffers die elkaar kennen en het verhaal op elkaar afgestemd kunnen hebben, volgt het hof niet. Uit het dossier is namelijk niet gebleken dat [slachtoffer/benadeelde 1] en [slachtoffer/benadeelde 2] elkaar destijds kenden. De enkele mededeling van de verdediging dat [slachtoffer/benadeelde 1] en [slachtoffer/benadeelde 2] in dezelfde Skype-groep zaten, wordt op generlei wijze onderbouwd. Daar komt bij dat [slachtoffer/benadeelde 1] op 16 september 2020 aangifte heeft gedaan van mensenhandel, dit is ruimschoots voor de tenlastegelegde uitbuiting van [slachtoffer/benadeelde 2] .
Naar het oordeel van het hof is er dan ook sprake van een op essentiële onderdelen overeenkomende modus operandi en het hof zal dan ook het bewijs ten aanzien van feit 1 als steunbewijs voor het bewijs ten aanzien van feit 2 gebruiken en omgekeerd.
Ten aanzien van feit 1
Uit het dossier volgt dat [slachtoffer/benadeelde 1] op 10 en 14 september 2020 aangifte heeft gedaan van seksuele uitbuiting. [slachtoffer/benadeelde 1] heeft via Skype de verdachte leren kennen. [slachtoffer/benadeelde 1] had gedurende drie jaar contact met de verdachte via WhatsApp, Skype en videobellen. Voor [slachtoffer/benadeelde 1] was dit de aanleiding om een toekomst op te willen bouwen met de verdachte. Omdat er bij [slachtoffer/benadeelde 1] thuis veel onenigheid was, heeft ze zichzelf bij haar moeder uitgeschreven en is ze bij de verdachte, die op dat moment nog bij [naam] inwoonde, ingetrokken. In februari 2020 zijn de verdachte en [slachtoffer/benadeelde 1] bij [medeverdachte] ingetrokken op het adres [adres] . [slachtoffer/benadeelde 1] was op dat moment nog in de veronderstelling dat zij en de verdachte een relatie hadden en dat het inwonen bij [medeverdachte] slechts een tussenfase was, waarna ze samen met de verdachte op zoek zou gaan naar een huis voor hun tweeën. [slachtoffer/benadeelde 1] moest geld binnenbrengen voor de verdachte en om die reden moesten bezittingen van [slachtoffer/benadeelde 1] , waaronder ook haar ring van haar opa, worden verkocht. Wanneer [slachtoffer/benadeelde 1] geen geld binnenbracht werd ze mishandeld door de verdachte. Volgens de verdachte had [slachtoffer/benadeelde 1] op een gegeven moment een schuld van € 6.000,- bij de verdachte. De verdachte drong er echter bij [slachtoffer/benadeelde 1] op aan om via de website van [site 1] met mannen af te spreken en daar geld voor te krijgen. De [medeverdachte] kwam met het idee. Op dat moment stelde de verdachte [slachtoffer/benadeelde 1] voor een keuze: of het rondbrengen van drugspakketten voor [medeverdachte] of voor de verdachte met mannen afspreken en daar geld voor krijgen. [slachtoffer/benadeelde 1] heeft voor het laatste gekozen. De verdachte heeft vervolgens foto’s gemaakt van [slachtoffer/benadeelde 1] gehuld in lingerie. De verdachte regelde de afspraken voor [slachtoffer/benadeelde 1] , evenals de seksuele mogelijkheden, en de tijden. [slachtoffer/benadeelde 1] moest ook met mannen seks hebben als deze haar niet aanstonden. De mannen betaalden [slachtoffer/benadeelde 1] contant of maakten middels een tikkie geld over naar haar rekening. Het verdiende geld moest [slachtoffer/benadeelde 1] aan de verdachte overhandigen en dat werd in een kluis gedaan. Van het verdiende geld kreeg [slachtoffer/benadeelde 1] een tientje per week om van te leven. Wanneer er minder inkomsten waren werd [slachtoffer/benadeelde 1] door de verdachte geslagen, geschopt en werd haar keel dichtgeknepen. Het door [slachtoffer/benadeelde 1] verdiende geld werd vervolgens door de verdachte en de medeverdachte uitgegeven. De verdachte had de bankpas van [slachtoffer/benadeelde 1] rekening en haalde het door [slachtoffer/benadeelde 1] verdiende geld van de rekening af. [slachtoffer/benadeelde 1] heeft eerder getracht om de situatie te ontvluchten, maar werd gevonden door een huisgenoot van de verdachte en de medeverdachte en werd weer meegenomen naar het huis van [medeverdachte] . De verdachte is op 29 april 2020 in het ziekenhuis terecht gekomen. [slachtoffer/benadeelde 1] is toen tot eind mei 2020 door blijven werken. De verdachte appte op het moment dat ze in het ziekenhuis lag naar de medeverdachte en vroeg of [slachtoffer/benadeelde 1] nog aan het werk was. Het geld dat [slachtoffer/benadeelde 1] in die periode verdiende werd door [medeverdachte] beheerd. [medeverdachte] had de sleutel van de kluis in beheer. De werksituatie was niet anders toen de verdachte in het ziekenhuis lag. [slachtoffer/benadeelde 1] moest van [medeverdachte] zorgen dat ze aan het eind van de week haar doelen had behaald. In totaal heeft [slachtoffer/benadeelde 1] 17,3 weken voor de verdachte en de medeverdachte gewerkt.
[getuige 1] heeft op 22 juli 2021 verklaard dat ze bij [slachtoffer/benadeelde 1] was toen de verdachte [slachtoffer/benadeelde 1] belde en zei dat ze met [slachtoffer/benadeelde 1] verder wilde en dat ze [medeverdachte] zou laten zitten. [getuige 1] heeft ooit de afdrukken van nagels als littekens in het gezicht van [slachtoffer/benadeelde 1] zien staan. Bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige 1] haar verklaring bevestigd en daarbij aangevuld dat ze de littekens die zij heeft gezien bij [slachtoffer/benadeelde 1] halve rondjes betroffen, zoals van vingernagels op de armen en het gezicht van [slachtoffer/benadeelde 1] .
De verdachte heeft verklaard dat ze [slachtoffer/benadeelde 1] inderdaad via Skype heeft leren kennen en dat [slachtoffer/benadeelde 1] in eerste instantie bij haar en [naam] is ingetrokken, waarna ze vanaf maart 2020 samen bij de medeverdachte zijn ingetrokken. Volgens de verdachte klopt het ook dat [slachtoffer/benadeelde 1] gedurende haar verblijf bij de medeverdachte prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat ze wist dat [slachtoffer/benadeelde 1] enorme ruzies thuis had en om die reden zat ze ook vaak bij de verdachte thuis. Voorts heeft de verdachte verklaard dat ze een keer een conflict heeft gehad met [slachtoffer/benadeelde 1] boven aan de trap en toen heeft ze [slachtoffer/benadeelde 1] een duw gegeven waardoor ze met haar bovenlichaam over de balustrade bungelde. Verder heeft de verdachte verklaard over een schreeuwende ruzie waar [medeverdachte] tussen is gesprongen. Tot slot heeft de verdachte verklaard dat zij de identiteitskaart van [slachtoffer/benadeelde 1] bij zich heeft gehouden en dat het geld in een kluis zat.
Uit financieel onderzoek van de politie is gebleken dat, in lijn met wat [slachtoffer/benadeelde 1] heeft verklaard, in de tenlastegelegde periode op de rekening van [slachtoffer/benadeelde 1] bijschrijvingen zijn gedaan afkomstig van tikkies met opvallende omschrijvingen zoals Chat, foto en xx en dat er forse contante opnamen hebben plaatsgevonden.
Het hof stelt op grond van de verklaringen van [slachtoffer/benadeelde 1] en de verdachte vast dat [slachtoffer/benadeelde 1] in de tenlastegelegde periode arbeid en diensten van seksuele aard heeft verricht. De vraag die het hof moet beantwoorden, is of er sprake is geweest van het gebruik van dwangmiddelen door de verdachte of de medeverdachte ten aanzien van [slachtoffer/benadeelde 1] tot het verrichten van die werkzaamheden en of de verdachte en haar medeverdachte daarmee het oogmerk van uitbuiting hebben gehad. Gelet op het vorenstaande acht het hof bewezen dat de verdachte ten aanzien van [slachtoffer/benadeelde 1] gebruik heeft gemaakt van dwangmiddelen zoals deze zijn bewezenverklaard. Zo is [slachtoffer/benadeelde 1] door de verdachte en de medeverdachte aangezet tot het verrichten van betaalde seksuele handelingen en is zij, wanneer er niet genoeg werd verdiend, mishandeld. De verdachte heeft [slachtoffer/benadeelde 1] in de woning van de medeverdachte ondergebracht, terwijl zij wist dat [slachtoffer/benadeelde 1] op dat moment nergens anders naar toe kon.
Met betrekking tot het oogmerk van uitbuiting overweegt het hof dat is vereist dat het handelen van de verdachte en/of medeverdachte, naar zij moeten hebben beseft, als noodzakelijk en dus door haar gewild gevolg meebracht dat de ander werd of zou worden uitgebuit. Door tegen aangeefster te zeggen dat er geld binnengebracht moest worden en aangeefster een grote schuld had opgebouwd die aan de verdachte afbetaald moest worden, heeft de verdachte blijk gegeven van haar bedoeling, dat zij geld zou krijgen voor de beoogde werkzaamheden van [slachtoffer/benadeelde 1] . Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft gehad.
Medeplegen
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat er ten aanzien van de uitbuiting van [slachtoffer/benadeelde 1] sprake is geweest van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking met de [medeverdachte] dat sprake is van medeplegen. Zo heeft de medeverdachte de verdachte en [slachtoffer/benadeelde 1] in huis genomen, heeft de medeverdachte voorgesteld om [slachtoffer/benadeelde 1] via een website met mannen af te laten spreken en daar geld voor te krijgen. Alhoewel in de periode voor het ziekenhuis het vooral de verdachte is geweest die [slachtoffer/benadeelde 1] ertoe heeft gezet om de werkzaamheden voort te zetten en het geld af te staan heeft ook de medeverdachte profijt gehad van de door [slachtoffer/benadeelde 1] verkregen inkomsten. Daarnaast heeft de medeverdachte de rol van de verdachte overgenomen op het moment dat de verdachte in het ziekenhuis lag. Daarover heeft [slachtoffer/benadeelde 1] zelf verklaard dat de situatie eigenlijk niet anders was toen de verdachte in het ziekenhuis lag.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van feit 2
Uit het dossier volgt dat [slachtoffer/benadeelde 2] op 25 juni 2021 zichtbaar geëmotioneerd bij de balie van het politiebureau was verschenen. [slachtoffer/benadeelde 2] vertelde dat ze bij twee vrouwen in huis woonde op de [adres] en dat ze werk moest doen wat ze niet leuk vond. Verder vertelde [slachtoffer/benadeelde 2] dat wanneer ze niet goed of voldoende werkte daar consequenties aanzaten en dat ze regelmatig werd geslagen als ze haar werk niet goed deed. Onder druk heeft [slachtoffer/benadeelde 2] spraakopnames moeten maken en stukken moeten opstellen. De verdachte en de medeverdachte hadden gedreigd om de foto’s van [slachtoffer/benadeelde 2] achter de webcam naar haar vader te sturen als ze niet zou meewerken. In het informatief gesprek mensenhandel op 28 juni 2021 heeft [slachtoffer/benadeelde 2] verklaard dat ze eind 2020 via Skype in contact is gekomen met de verdachte, zij verliefd op haar werd en op 1 januari 2021 bij haar en de medeverdachte is ingetrokken. Om in de woning te kunnen blijven moest [slachtoffer/benadeelde 2] het geld van haar DUO en Wajong-uitkering afgeven aan de verdachte en de medeverdachte en moest zij het hele huishouden doen. Vanaf 1 maart 2021 moest ze van de verdachte en de medeverdachte werken via een site waar ze berichten naar mannen moest sturen en ook via een site waar ze seksuele handelingen moest verrichten voor de webcam. [slachtoffer/benadeelde 2] werkte alle dagen van de week en de door de verdachte en de medeverdachte gestelde target was € 50,- per dag. Als er door [slachtoffer/benadeelde 2] niet genoeg geld werd verdiend, werd er fysiek geweld gebruikt en gedreigd met verkrachting. In eerste instantie werd het verdiende geld op de rekening van [slachtoffer/benadeelde 2] gestort, maar doordat de bewindvoerder van [slachtoffer/benadeelde 2] erachter kwam, kon dit niet meer. Op den duur heeft [slachtoffer/benadeelde 2] in opdracht van de verdachte en de medeverdachte boodschappen moeten stelen. [slachtoffer/benadeelde 2] had geen eigen telefoon meer en ze kreeg van de verdachte en de medeverdachte een Alcatel telefoon als werktelefoon. Bij alles wat ze deed werd [slachtoffer/benadeelde 2] gecontroleerd. Nu [slachtoffer/benadeelde 2] vanaf haar 18e jaar geen contact meer had met haar moeder en ook niet bij haar vader terecht kon, had zij geen andere plek waar ze heen kon gaan. [slachtoffer/benadeelde 2] heeft autisme, ADHD en Gilles de la Tourette. In het verhoor van 5 juli 2021 heeft [slachtoffer/benadeelde 2] verder verklaard dat de verdachte steeds vertelde op zoek te zijn naar een woning voor hun tweeën. [slachtoffer/benadeelde 2] sliep in die tijd op de grond in de woonkamer. In eerste instantie werkte [slachtoffer/benadeelde 2] via de site van [site 2] en moest ze zorgen dat ze € 150,- à € 200,- per week zou binnenhalen. Ze is overgestapt op de webcam via de site van [site 3] omdat er anders te weinig geld binnen kwam. Naast werken op haar eigen account heeft [slachtoffer/benadeelde 2] ook gewerkt op de accounts van de verdachte en de medeverdachte. De door [slachtoffer/benadeelde 2] gebruikte Alcatel telefoon werd door de medeverdachte gecontroleerd via de [app] .
De verbalisanten hebben op 8 juli 2021 de woning van de medeverdachte doorzocht en vonden, overeenkomstig de verklaring van [slachtoffer/benadeelde 2] , tassen met kleding van [slachtoffer/benadeelde 2] in het hondenhok in de achtertuin.
[getuige 2] , de bewindvoerder van [slachtoffer/benadeelde 2] , heeft verklaard dat [slachtoffer/benadeelde 2] uit de vorige woning was vertrokken om bij haar ‘tante’ en ‘nichtje’ in te trekken. Elke keer wanneer [getuige 2] [slachtoffer/benadeelde 2] belde was daar haar tante bij aanwezig. [getuige 2] heeft [slachtoffer/benadeelde 2] nooit alleen aan de telefoon gehad. Wanneer [slachtoffer/benadeelde 2] [getuige 2] belde dan vroeg ze om geld, wanneer [getuige 2] dit niet wilde geven nam de tante de telefoon over en schreeuwde ze: ‘Ik eis dat jij dat geld overmaakt!’ Op een gegeven moment is [getuige 2] erachter gekomen dat er betalingen van webcamwerk op de rekening van [slachtoffer/benadeelde 2] werden gestort. Dit geld werd later van de rekening van [slachtoffer/benadeelde 2] overgeboekt naar de rekening van de verdachte en de medeverdachte. Hierop heeft [getuige 2] [slachtoffer/benadeelde 2] aangesproken en [slachtoffer/benadeelde 2] vertelde haar dat zij webcamwerk deed omdat ze haar tante financieel ondersteunde want die had het nodig. Om het werk te doen vroeg [slachtoffer/benadeelde 2] geld voor een nieuwe laptop. Nadat dit was gegeven stuurde [slachtoffer/benadeelde 2] een bon op van de laptop op naam van de verdachte. Op 25 juni 2021 zou [getuige 2] € 150,- moeten storten op de rekening van [slachtoffer/benadeelde 2] . Op enig moment werd [getuige 2] door een onbekend nummer gebeld, naar later bleek door [slachtoffer/benadeelde 2] omdat ze het geld nog niet had. Wanneer [getuige 2] uitlegde waarom ze het geld nog niet op de rekening had gezet, begon [slachtoffer/benadeelde 2] hard te schreeuwen en te huilen en hoorde ze [slachtoffer/benadeelde 2] zeggen dat als ze nu terug zou gaan ze doodgeslagen zou worden. [getuige 2] heeft toen [slachtoffer/benadeelde 2] overgehaald om naar de politie te gaan.
[getuige 3] heeft op 1 mei 2021 geskypet met [slachtoffer/benadeelde 2] en zag dat [slachtoffer/benadeelde 2] in haar rode BH achter haar telefoon zat. Tijdens dit Skypegesprek zag [getuige 3] blauwe plekken op de bovenarm van [slachtoffer/benadeelde 2] en verwondingen op de borst van [slachtoffer/benadeelde 2] . Hiervan heeft [getuige 3] een foto gemaakt welke ook in het dossier aanwezig is.
Op de telefoon van de medeverdachte zijn foto’s aangetroffen van de ID-kaart van [slachtoffer/benadeelde 2] . Voorts zijn er verschillende e-mailberichten aangetroffen met betrekking tot [app] . Dit is een app waarop op afstand het apparaat van een ander kan worden beheerd. Uit de e-mailberichten volgt dat de medeverdachte via deze applicatie zeer waarschijnlijk de controle heeft over de Alcatel telefoon van [slachtoffer/benadeelde 2] en kan volgen wat zij op het internet doet en bepalen welke apps zij kan installeren. Zo wordt in de e-mailberichten aan de medeverdachte om toestemming gevraagd om op de Alcatel telefoon bepaalde websites te bezoeken dan wel om een bepaalde applicatie te downloaden.
Tijdens de doorzoeking van de woning van de medeverdachte is een agenda (planner) aangetroffen met daarin opgeschreven minimale targets van € 50,- per dag en aanwijzingen ten behoeve van de werkzaamheden. Hier staat ook opgeschreven dat bij het behalen van alle targets er zondag mag worden uitgeslapen en dat er om de andere week iets uitgezocht mag worden ter waarde van € 10,-.
Uit financieel onderzoek is gebleken dat er in de periode van 15 januari 2021 tot en met 27 april 2021 op de rekening van [slachtoffer/benadeelde 2] diverse overboekingen hebben plaatsgevonden naar de rekeningen van de verdachte en de medeverdachte. Voorts is gebleken dat er in de periode van 18 januari 2021 tot en met 4 mei 2021 diverse betalingen op de rekening van [slachtoffer/benadeelde 2] zijn uitgekeerd door het bedrijf [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Tot slot valt uit het rekeningoverzicht op te maken dat er van de [bank 1] -rekening van [slachtoffer/benadeelde 2] diverse contante opnamen zijn geweest tot een totaalbedrag van € 3.550,-.
Uit een e-mailbericht, afkomstig van het e-mailadres van de medeverdachte van 30 april 2021 aan het bedrijf [site 3] blijkt dat, naar het hof begrijpt door de medeverdachte, het verzoek is gedaan om het telefoonnummer gekoppeld aan account [accountnummer] , het account van de medeverdachte, aan te passen naar het telefoonnummer [telefoonnummer] , zijnde het door [slachtoffer/benadeelde 2] gebruikte telefoonnummer. [site 3] heeft bevestigd dat na dit e-mailbericht het telefoonnummer is aangepast en dat met dit nieuwe telefoonnummer geld is verdiend.
De telefoonnummers van de verdachte en de medeverdachte zijn middels een daartoe verstrekt bevel afgeluisterd en hieruit volgt onder andere dat tegen [slachtoffer/benadeelde 2] wordt gezegd dat ze de targets moest gaan halen, of anders…. De medeverdachte heeft bovendien in het gesprek van 10 juni 2021 [slachtoffer/benadeelde 2] aangeduid als [bijnaam2] , verwijzend naar het eerdere slachtoffer [slachtoffer/benadeelde 1] . Uit dit gesprek volgt ook dat [bijnaam2] geld heeft overgemaakt naar de rekening van de verdachte, waaronder het leefgeld van [slachtoffer/benadeelde 2] en dat [bijnaam2] hetzelfde werk doet als [bijnaam1] alleen dan via de webcam. Uit een gesprek van 10 juni 2021 volgt verder dat de medeverdachte zich bij de medewerker van de bank probeert voor te doen als [slachtoffer/benadeelde 2] om het bij de bank bekende telefoonnummer aan te passen. In diverse andere gesprekken wordt gesproken over het skoepen, oftewel stelen, van producten. Zowel de verdachte als de medeverdachte spreken hierover en geven [slachtoffer/benadeelde 2] in deze gesprekken instructies over hoe ze moet stelen.
Met betrekking tot het oogmerk van uitbuiting is het hof van oordeel dat door de verdachte en de medeverdachte blijk is gegeven van de bedoeling om het geld te krijgen van de verdiensten van [slachtoffer/benadeelde 1] door haar targets te stellen, geld over te laten maken naar de rekeningen van de verdachte en de medeverdachte en door [slachtoffer/benadeelde 2] in te zetten op het eigen account van de medeverdachte waardoor zij direct profiteerden van de verdiensten. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte en de medeverdachte het oogmerk van uitbuiting hebben gehad.
Het hof is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor de tenlastegelegde mensenhandel.
Medeplegen mensenhandel
Met betrekking tot het medeplegen stelt het hof voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat zowel de verdachte als de medeverdachte geweld op [slachtoffer/benadeelde 2] hebben toegepast, haar hebben bedreigd en gezamenlijk van de inkomsten hebben geprofiteerd.
Zo werden er regelmatig bedragen van de rekening van [slachtoffer/benadeelde 2] overgeboekt naar de rekening van de verdachte en de medeverdachte en heeft [slachtoffer/benadeelde 2] zelfs gewerkt op het account van de medeverdachte welke inkomsten rechtstreeks bij de medeverdachte binnen kwamen. Hieruit volgt dat de verdachte en de medeverdachte erop uit waren om geld van [slachtoffer/benadeelde 2] afhandig te maken. Dit wordt eveneens bevestigd door [getuige 2] . Tijdens de telefoongesprekken met [slachtoffer/benadeelde 2] kwam de verdachte er tussendoor en eiste ze geld van de bewindvoerder. Tevens volgt uit de tapgesprekken dat zowel de verdachte als de medeverdachte [slachtoffer/benadeelde 2] aanwijzingen en instructies geven over hoe bepaalde goederen gestolen moeten worden. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte en de medeverdachte gezamenlijk het plan hadden om [slachtoffer/benadeelde 2] uit te buiten en zichzelf te bevoordelen van de verdiensten van [slachtoffer/benadeelde 2] .
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:
mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder 1º, 4º, 6º en 9º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan twee feiten van mensenhandel. De verdachte heeft de slachtoffers in een positie gebracht waarin zij zich beschikbaar moesten stellen voor het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard, fysiek dan wel digitaal. De strafbaarstelling van mensenhandel beoogt uitbuiting van personen te voorkomen en bescherming te bieden tegen de aantasting van de lichamelijk en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van individuele personen. Het dwingen van iemand om in de prostitutie te werken is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van degene die het slachtoffer uitbuit. De verdachte heeft, door te handelen zoals bewezen is verklaard, een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en daarmee hun lichamelijke integriteit aangetast. Gezien het vorenstaande rekent het hof het de verdachte dan ook zwaar aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 oktober 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De GZ-psycholoog [psycholoog] heeft op 5 oktober 2021 een psychologisch onderzoek verricht bij de verdachte. Uit het onderzoek volgt dat de verdachte lijdt aan een lichte verstandelijke beperking, een borderline persoonlijkheidsstoornis, een posttraumatische stress-stoornis en een paniekstoornis. Door de borderline persoonlijkheidsstoornis is de verdachte geneigd grenzen van zichzelf en anderen onvoldoende aan te voelen en te respecteren. Hierdoor gedraagt de verdachte zich opportunistisch en heeft ze weinig empathie. De psycholoog heeft gerapporteerd dat de verdachte door haar licht verstandelijke beperking anderen en sociale situaties nog minder goed aanvoelt en de gevolgen van haar gedrag niet goed overziet. Het gebrek aan empathie, de gebrekkige emotieregulatievaardigheden, de gebrekkige gewetensfunctie zouden een aandeel gehad kunnen hebben in de wijze waarop de verdachte handelde naar de slachtoffers. Derhalve adviseert de psycholoog om bij een bewezenverklaring de tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. Volgens de psycholoog zou de verdachte gebaat zijn bij behandeling voor haar stoornissen.
Het hof maakt de conclusies van de deskundige tot de zijne en acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten.
Gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, te weten dat de verdachte niet bereid is zich te laten opnemen bij een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA), acht het hof het onwenselijk om de verdachte een behandeling in een FPA als voorwaarde op te leggen.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die een langere onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en gegeven dat de rol van de verdachte bij het bewezenverklaarde, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Daarnaast zal het hof, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opleggen voor de duur van 2 jaren, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer/benadeelde 1] en [slachtoffer/benadeelde 2] . Het hof zal daarbij bepalen dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, hechtenis voor de duur van 2 weken, met een maximum van in totaal 6 maanden, zal worden toegepast.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De in beslag genomen computer (HDD laptop), volgens opgave van verdachte aan haar toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot hetwelk het bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Daarnaast zal de onder de verdachte in beslag genomen Samsung Galaxy Note 10 worden teruggegeven aan [slachtoffer/benadeelde 2] , die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde 1]
De benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 36.689,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit materiële schade ad € 21.689,00 (verlies verdienvermogen) en immateriële schade ad € 15.000,00.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 31.689,00, bestaande uit € 21.689,00 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, dit alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020. Voor het overige heeft de rechtbank de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft te kennen geven de vorderingen in hoger beroep te handhaven.
materiële schade
Het hof acht bewezen dat de benadeelde in de periode 1 februari 2020 tot en met 31 mei 2020 door de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte is uitgebuit. Het hof is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat het totaal aan verdiensten uit arbeid of diensten van seksuele aard op een brutobedrag van € 12.527,00 moet worden gesteld; en na aftrek van de destijds geldende belastingdruk en rekening houdende met de algemene heffingskorting en arbeidskorting op een nettobedrag van € 11.590,00. Laatstgenoemd bedrag is derhalve als rechtstreekse schade toegebracht door het onder 1 bewezenverklaarde feit toewijsbaar.
Het hof overweegt daartoe als volgt. Het hof stelt vast dat [slachtoffer/benadeelde 1] wisselend heeft verklaard over het aantal klanten dat zij in die periode heeft gehad. Bovendien heeft zij zich, zo volgt uit haar verklaring, in de beginperiode niet geprostitueerd maar andere arbeid of diensten van seksuele aard verricht, die 50 tot 100 euro per week opleverden (het sturen van seksberichten naar mannen), terwijl zij in de laatste maand, zijnde mei 2020, met het zich prostitueren hooguit 200 euro zou hebben verdiend. Het hof zal, uitgaande van die verklaringen van [slachtoffer/benadeelde 1] , de verdiensten over de maand februari 2020 vaststellen op 4 weken x € 75= € 300,00 en over de maand mei 2020 op een bedrag van € 200,00.
Nu kennelijk het grootste deel van de verdiensten uit prostitutie in de periode van maart en april 2020, zijnde 61 dagen, contant is betaald, en hiervan geen boekhouding is bijgehouden, en de verdiensten per dag bij gebreke hiervan niet berekend kunnen worden aan de hand van het aantal klanten en verdiensten per klant, zal het hof bij de vaststelling van de verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden in die periode uitgaan van een in de rechtspraak inmiddels vaker gehanteerd forfaitair bedrag van € 200,00 per dag.
De verdiensten uit verrichte arbeid of diensten van seksuele aard bedragen aldus over de maand februari 2020 € 300,00, over de maanden maart en april 2020, zijnde 61 dagen x € 200,- per dag is € 12.200,00, en over de maand mei 2020 € 200,00, derhalve in totaal
€ 12.700,00. [slachtoffer/benadeelde 1] heeft verklaard dat ze haar verdiensten aan de betrokkene en de medebetrokkene moest afstaan en dat ze per week € 10,00 kreeg om van te eten. Daarom zullen de opbrengsten uit de verrichte diensten of arbeid in de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 mei 2020, zijnde 17,3 weken worden verminderd met € 10,00 x 17,3 weken = € 173,00. Het totaal aan verdiensten uit arbeid of diensten van seksuele aard in de bewezenverklaarde periode is aldus € 12.700,00 minus € 173,00 = € 12.527,00 bruto.
De behandeling van het overige deel van de materiële vordering levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde 2]
De benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 25.896,77, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit materiële schade ad € 10.896,77 en immateriële schade ad € 15.000,00.
De materiële vordering betreft:
a. € 8.571,77 afgedragen bedragen uit de werkzaamheden
b. € 970,00 kosten van de ontruiming van de woning
c. € 1.155,00 medische kosten
d. € 200,00 reiskosten
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de advocate van de benadeelde partij verzocht de benadeelde partij ten aanzien van de post medische kosten een bedrag van € 770,- aan toekomstige kosten in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering tot schadevergoeding hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 12.482,18, bestaande uit € 7.482,18 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, dit alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2021. De vordering van de benadeelde partij voor zover die ziet op het verlies aan verdienvermogen tot een bedrag van € 1.474,59 heeft de rechtbank afgewezen. Voor het overige heeft de rechtbank de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij heeft te kennen geven de vordering in hoger beroep te handhaven.
materiële schade
post a
Het hof acht bewezen dat de benadeelde partij in de periode 1 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 door de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte is uitgebuit en dat zij van benadeelde opbrengsten hebben ontvangen afkomstig uit de door haar verrichte werkzaamheden van seksuele aard en uit de overige inkomsten van de benadeelde (waaronder Wajong uitkering en DUO financiering).
Het hof is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat het totaal aan verdiensten uit arbeid of diensten van seksuele aard en de overige inkomsten van de benadeelde die hetzij rechtstreeks hetzij via overboekingen op de bankrekeningen van de verdachte en de medeverdachte zijn overgemaakt, alsmede de door de verdachte en de medeverdachte van de [bank 1] -rekening van de benadeelde opgenomen gelden moeten worden gesteld op een bedrag van € 6.731,32. Gezien de hoogte van de dit bedrag dient geen aftrek plaats te vinden voor belasting. Het bedrag van € 6.731,32 is derhalve als rechtstreekse schade toegebracht door het onder 2 bewezenverklaarde feit toewijsbaar.
Het hof overweegt daartoe als volgt. De benadeelde heeft verklaard dat ze in de periode van 1 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 tegen betaling heeft moeten chatten (erotisch) en voor de webcam (seksuele) handelingen heeft moeten verrichten. In het begin zouden haar verdiensten op haar rekening zijn gestort, maar nadat haar bewindvoerder haar daarop heeft aangesproken, werd het geld van de verdiensten van benadeelde op de rekeningen van de verdachte en de medeverdachte gestort. De benadeelde heeft daarbij gewerkt voor de site van [site 2] en de site van [site 3] .
Op de [bank 1] -bankrekening van de benadeelde met nummer [rekeningnummer 1] zijn in de periode van 18 januari 2021 tot en met 30 maart 2021 een elftal betalingen verricht door het bedrijf [bedrijf 2] met een totale bijschrijving van € 1.535,34.
De betalingen voor de verrichte diensten (webcamseks) voor [site 3] zijn betaald door het bedrijf [bedrijf 1] Op de [bank 1] -rekening van de benadeelde met nummer [rekeningnummer 1] zijn in de periode van 23 maart 2021 tot en met 20 april 2021 door [bedrijf 1] , 6 betalingen verricht met een totale bijschrijving van € 1.366,05. Op de [bank 2] -rekening van de benadeelde met nummer [rekeningnummer 2] , zijn op 26 april 2021 en op 4 mei 2021 door [bedrijf 1] betalingen verricht tot een totaalbedrag van € 335,-.
Uit een e-mailbericht van de medeverdachte van 30 april 2021 aan [site 3] blijkt dat zij heeft verzocht het telefoonnummer van haar account bij [site 3] met ID19149 om te zetten naar het telefoonnummer van de benadeelde, zijnde [telefoonnummer] .
Uit het rekeningoverzicht van de [bank 2] -rekening van de medeverdachte blijkt dat in de periode van 11 mei 2021 tot en met 25 mei 2021, dus nadat haar account is omgezet naar het telefoonnummer van benadeelde een bedrag van in totaal € 1.153,58 door [bedrijf 1] ( [site 3] ) aan de medeverdachte is overgemaakt, telkens met de omschrijving van het account [accountnummer] . Het hof gaat er derhalve van uit dat deze na 30 april 2021 op de [bank 2] -rekening van de medeverdachte gedane betalingen door [bedrijf 1] de verdiensten zijn geweest van de benadeelde uit arbeid of diensten van seksuele aard.
De benadeelde heeft verklaard dat ze al haar verdiensten heeft moeten afstaan aan de verdachte en de medeverdachte. Uit de agenda valt echter af te leiden dat de benadeelde om de week voor € 10,- mocht uitzoeken. Het hof zal daarom een bedrag van € 10,00 per week in mindering brengen, zijnde 25 weken x € 10,00 = € 250,00.
De benadeelde heeft verklaard dat ze in de periode van 1 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 al haar overige inkomsten (waaronder de Wajong-uitkering en DUO financiering) heeft moeten afstaan aan de verdachte en de medeverdachte.
Uit het dossier volgt dat op de [bank 1] -rekening van de benadeelde met nummer [rekeningnummer 1] in de periode van 15 januari 2021 tot en met 27 april 2021 transacties hebben plaatsgevonden tussen de bankrekening van de verdachte met nummer [rekeningnummer 3] . Per saldo heeft de benadeelde een bedrag van € 1.511,38 overgemaakt naar de rekening van de verdachte. Voorts hebben van de [bank 1] -bankrekening van de benadeelde in de periode van 18 januari 2021 tot en met 5 mei 2021 transacties plaatsgevonden naar de bankrekening van de medeverdachte met nummer [rekeningnummer 4] . In totaal heeft de benadeelde een bedrag van € 766,36 overgemaakt naar de rekening van de medeverdachte.
In de periode van 4 januari 2021 tot en met 12 juni 2021 werden er vanaf de [bank 1] -rekening van de benadeelde 29 keer contante geldopnamen gedaan met een totaalbedrag van € 3.550,- Het hof acht het, gezien de verklaringen van de benadeelde, aannemelijk dat deze contante opnamen ten gunste van de verdachte en de medeverdachte zijn gekomen.
Uit het vorenstaande blijkt dat door de verdachte en de medeverdachte van de [bank 1] -rekening van de benadeelde een bedrag van € 3.550,-- contant is opgenomen en een totaalbedrag van € 2.277,74 (€ 1.511,38 plus € 766,36) naar de bankrekeningen van de verdachte en de medeverdachte zijn overgemaakt, zijnde in totaal € 5.827,74. Daarnaast zijn vanaf 30 april 2021 de verdiensten van de benadeelde bij [site 3] ten bedrage van € 1.153,58 betaald op de [bank 2] -rekening van de medeverdachte.
De op de [bank 1] rekening van benadeelde betaalde gelden uit haar arbeid of diensten van seksuele aard van in totaal € 2.901,39 (€ 1.535,34 ( [bedrijf 2] ) plus € 1.366,05 ( [site 3] ) worden niet in de berekening betrokken nu deze gelden immers zijn opgenomen door of overschreven op de bankrekeningen van de verdachte en de medeverdachte. De verdiensten uit arbeid of diensten van seksuele aard van in totaal € 335,00 die betaald zijn op de [bank 2] -rekening van de benadeelde worden niet in de berekening betrokken nu niet is gebleken dat deze gelden ter beschikking zijn gekomen aan de verdachte en/of de medeverdachte.
Het totaalbedrag dat de verdachte en de medeverdachte door de bewezenverklaarde uitbuiting van de benadeelde hebben verkregen bedraagt aldus € 6.731,32.
De behandeling van het overige deel van de materiële vordering (€ 1.840,45) levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
post b
Het hof is van oordeel dat de gevorderde ontruimingskosten van € 970,00 niet als rechtstreekse schade door het onder 2 bewezenverklaarde feit zijn te beschouwen. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
post c
Het hof acht het aannemelijk dat de benadeelde zich als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en medeverdachte onder behandeling heeft moeten stellen. Nu de benadeelde partij ook in hoger beroep de gevorderde reiskosten van € 200,00 niet heeft onderbouwd, terwijl dat op haar weg had gelegen, zal het hof deze post afwijzen.
post d
Het hof begrijpt dat namens de benadeelde partij thans een bedrag van € 855,48 aan eigen risico vordert (2021 € 385,00, 2022 € 85,48 en 2023 € 385). Nu deze post tot voormeld bedrag genoegzaam is onderbouwd en door de verdachte en de medeverdachte niet, althans niet gemotiveerd is betwist, is het bedrag van € 855,48 als rechtstreekse schade toegebracht door het onder 2 bewezenverklaarde feit toewijsbaar. Het hof zal de vordering voor het overige afwijzen, zijnde € 299,52.
De beoordeling van de immateriële schade [slachtoffer/benadeelde 1] en [slachtoffer/benadeelde 2]
Het hof zal de door de benadeelde partijen gevorderde immateriële schadevergoeding gezamenlijk bespreken.
De benadeelde partijen vorderen ieder een bedrag van € 15.000,00 als immateriële schade.
Het hof stelt voorop dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Indien het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is.
Het hof is in navolging van de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon reeds kan worden aangenomen indien het bestaan van geestelijk letsel als hiervoor bedoeld niet zou kunnen worden vastgesteld. Uit de door benadeelde partijen gegeven toelichting en de schriftelijke onderbouwing blijkt bovendien dat het geweld, de bedreiging met geweld en het misbruik dat van de benadeelden is gemaakt, nadelige en belastende effecten hebben gehad (en nog hebben) op het dagelijkse leven en het functioneren van de benadeelden.
Het hof ziet, gelet op de feiten zoals die in deze zaak zijn komen vast te staan en de door de benadeelde partijen gegeven toelichting en onderbouwing, reden om bij de begroting van deze schade onderscheid te maken tussen de benadeelde partijen.
Daarbij merkt het hof op dat de benadeelde [slachtoffer/benadeelde 1] verdergaande seksuele handelingen heeft moeten verrichten doordat zij is gedwongen in de prostitutie te werken. Bovendien blijkt uit de rapportage van de behandelend GZ-psycholoog dat bij de benadeelde [slachtoffer/benadeelde 1] sprake is van PTSS, maar dat zij nog niet in staat is om hiervoor een behandeling te ondergaan. Het hof acht in de onderhavige situatie, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, te weten de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, zoals hiervoor omschreven, en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, een immateriële schadevergoeding van minstens € 10.000,00 billijk en zal de door de benadeelde [slachtoffer/benadeelde 1] gevorderde schade aldus tot dit bedrag toewijzen.
Het hof begroot de immateriële schadevergoeding voor de benadeelde [slachtoffer/benadeelde 2] op een bedrag van € 5.000,00. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde 2] overweegt het hof nog als volgt. Uit de gegevens van de behandelend GZ-psycholoog blijkt dat bij de benadeelde [slachtoffer/benadeelde 2] sprake is van PTSS-klachten en dat een intensieve behandeling is vereist. Uit de stukken blijkt echter dat de benadeelde een belaste voorgeschiedenis heeft en kennelijk niet alle klachten het gevolg zijn van het bewezenverklaarde handelen. Het hof acht in de onderhavige situatie, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, te weten de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, zoals hiervoor omschreven, en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, een immateriële schadevergoeding van minstens
€ 5.000,00 billijk en zal de door de benadeelde [slachtoffer/benadeelde 2] gevorderde schade aldus tot dit bedrag toewijzen.
De behandeling van het overige deel van de door de benadeelden gevorderde immateriële schadevergoeding levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal daarom bepalen dat de vorderingen ten dele niet-ontvankelijk zijn en dat de benadeelde partijen het deel van de vorderingen dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Resumé en de wettelijke rente
De benadeelde [slachtoffer/benadeelde 1]
De materiële vordering van [slachtoffer/benadeelde 1] wordt toegewezen tot een bedrag van € 11.590,00 en de immateriële vordering tot een bedrag van € 10.000,00.
De wettelijke rente over voormelde bedragen zal worden toegewezen vanaf 31 mei 2020, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode. De schade wordt geacht op die dag te zijn geleden.
Het overige deel van de vorderingen is niet-ontvankelijk. Het hof zal bepalen dat het deel van de vorderingen dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde [slachtoffer/benadeelde 2]
De materiële vordering van [slachtoffer/benadeelde 2] wordt toegewezen tot een bedrag van € 7.586,80 (€ 6.731,32 plus € 855,48) en de immateriële vordering tot een bedrag van € 5.000,00.
Het hof zal bepalen dat het deel van de vorderingen dat niet ontvankelijk is, te weten
€ 1.840,45 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, slechts bij de burgerlijke rechter kan aangebracht.
De wettelijke rente over een bedrag € 11.731,32 (€ 6.731,32 plus € 5.000,00) zal worden toegewezen vanaf 25 juni 2021, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode. De schade wordt geacht op die dag te zijn geleden. De medische kosten (het eigen risico van
€ 855,48) zijn op verschillende tijdstippen gemaakt. Het hof zal bij wijze van moderatie bepalen dat deze schadepost is geleden vanaf 31 juli 2022, de wettelijke rente over deze post is aldus vanaf laatstgenoemde datum toewijsbaar.
De vordering wordt tot een bedrag van € 499,52 (€200,00 plus € 299,52) afgewezen.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de gevorderde ontruimingskosten van € 970,00.
Hoofdelijkheid mededader
Tot vergoeding van de schade is naast de verdachte ook de mededader gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Kostenveroordeling
De verdachte zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten op de wijze als in het dictum van dit arrest is vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer/benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 21.590,00. De verdachte en de medeverdachte zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hiervoor is weergegeven tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 142 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer/benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 12.586,80. De verdachte en de medeverdachte zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hiervoor is weergegeven tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 97 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 38v, 38w, 47, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.