ECLI:NL:GHSHE:2024:1851

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
200.313.885_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenzaak over erfdienstbaarheid en gebruiksrecht van een pad tussen percelen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een burenconflict tussen twee partijen, hier aangeduid als appellanten en geïntimeerden, over het recht om een pad te gebruiken dat over het perceel van de geïntimeerden loopt. De appellanten hebben in november 2019 een woning gekocht, waarbij zij afhankelijk zijn van het pad dat over het perceel van de geïntimeerden loopt om hun garage te bereiken. De kern van de zaak draait om de vraag of de appellanten recht hebben op het gebruik van dit pad, en of er sprake is van een erfdienstbaarheid, noodweg, buurweg of persoonlijk gebruiksrecht.

De procedure begon bij de kantonrechter, waar de appellanten vorderingen hebben ingesteld voor de verwijdering van coniferen en een hek, die hun toegang tot de garage belemmerden. De kantonrechter oordeelde echter dat er geen erfdienstbaarheid was ontstaan en wees de vorderingen van de appellanten af. In hoger beroep hebben de appellanten hun eis gewijzigd en vorderen zij nu een verklaring voor recht dat er een erfdienstbaarheid van weg rust op het pad ten behoeve van hun perceel.

Het hof heeft vastgesteld dat de situatie complex is, omdat het pad niet alleen over het perceel van de geïntimeerden loopt, maar ook over andere percelen. Het hof heeft besloten om de eigenaren van de andere percelen, alsook de gemeente, in het geding te betrekken, omdat hun belangen relevant zijn voor de beoordeling van de vorderingen van de appellanten. Het hof heeft de appellanten in de gelegenheid gesteld om deze partijen op te roepen, en heeft verdere beslissingen aangehouden tot de betrokkenheid van deze partijen is geregeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.313.885/01
arrest van 4 juni 2024
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. W.E. Widdershoven te Maastricht,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. J.H.J. Vleeshouwers te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 20 september 2022 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 9083609 CV EXPL 21-1401 gewezen vonnis van 4 mei 2022.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 20 september 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 20 december 2022;
  • de memorie van grieven tevens wijziging van eis met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de mondelinge behandeling, waarbij beide partijen spreeknotities hebben overgelegd;
  • de bij H-formulier van 27 februari 2024 door [appellanten] toegezonden producties 24A-30A, die [appellanten] bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding hebben gebracht;
  • de op 3 maart 2024 door [appellanten] gedeponeerde productie 31A (de bouwtekening);
  • de bij brief van 5 maart 2024 door [geïntimeerden] toegezonden akte houdende overlegging nadere producties met producties 43-46 met bijbehorende audiobestanden en videobeelden, die [geïntimeerden] bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding hebben gebracht;
  • De bij e-mailbericht van 20 maart 2024 door [appellanten] toegezonden akte aanvullende producties met productie 32A, die [appellanten] bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding hebben gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

Kern van de zaak
6.1.
[appellanten] en [geïntimeerden] zijn buren van elkaar. Om hun perceel met de auto te kunnen bereiken, moeten [appellanten] gebruik maken van een pad dat loopt over het perceel van [geïntimeerden] Het gaat in dit hoger beroep over de vraag of [appellanten] recht hebben om van dit pad gebruik te maken.
De feiten
6.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
i. [appellanten] hebben in november 2019 de woning – met inpandige garage – aan de [adres 1] in [plaats] gekocht van de ervan van een zekere mevrouw [naam] en in januari 2020 in eigendom geleverd gekregen. In de koopovereenkomst staat onder andere:
Artikel 28. Erfdienstbaarheid weg voorgevel
Het is aan koper bekend dat op het perceel ter plaatse van de voortuin een erfdienstbaarheid van weg aanwezig is. Deze erfdienstbaarheid van weg gevestigd ten laste van het buurperceel [adres 2] - [adres 3] . Dit om o.a. met een personenauto te komen en gaan naar de openbare weg. Een notariële akte is hiervan niet voorhanden. Deze erfdienstbaarheid is door verjaring ontstaan.
In de leveringsakte wordt hiernaar verwezen en wordt dit artikel geciteerd.
[geïntimeerden] hadden eerder, in april 2018, de woningen aan de [adres 2] - [adres 3] in [plaats] in eigendom verkregen. De rechtsvoorgangers van [geïntimeerden] waren [persoon A] en de erfgenamen van [persoon B] . In de koopovereenkomst staat onder andere:
Artikel 27. Erfdienstbaarheid weg voorgevel
Het is aan koper bekend dat op het perceel ter plaatse van de voortuin een erfdienstbaarheid van
weg aanwezig is. Deze erfdienstbaarheid van weg gevestigd behoeve van het buurperceel
huisnummer [adres 1] . Dit om o.a. met een personenauto te komen en gaan naar de openbare weg. Een
notariële akte is hiervan niet voorhanden. Deze erfdienstbaarheid is door verjaring ontstaan.
In de leveringsakte wordt hiernaar verwezen en wordt dit artikel geciteerd.
De woningen [adres 2] - [adres 3] en [adres 1] zijn gelegen op een hoger gelegen plateau in [plaats] en kunnen met de auto alleen worden bereikt via een pad dat langs de lager gelegen woningen [adres 4] en [adres 5] omhoog loopt. Dat pad behoort niet tot de openbare weg, maar maakt successievelijk deel uit van de percelen [adres 4] tot en met [adres 1] .
Partijen in deze zaak moeten om hun woningen met een auto te kunnen bereiken ook van de percelen [adres 4] en 8 gebruik maken, en [appellanten] moeten ten slotte nog over het perceel van [geïntimeerden] ( [adres 2] - [adres 3] ) rijden om tot bij hun garage te komen. De woning van [appellanten] is de laatste en hoogstgelegen woning op het plateau.
[appellanten] hebben ook toegang tot hun woning via een opgang die is gelegen aan de andere kant, maar die opgang biedt uitsluitend toegang te voet. Onderaan de opgang is een parkeerplek voor een auto.
Ten tijde van de procedure bij de kantonrechter waren er ter hoogte van de erfgrens tussen de percelen van [appellanten] en [geïntimeerden] coniferen aanwezig. De kantonrechter heeft tijdens de descente vastgesteld dat [appellanten] hun auto niet behoorlijk in de (inpandige) garage konden parkeren omdat dat door de coniferen werd bemoeilijkt. De coniferen en het hekje bij de coniferen zijn inmiddels verwijderd.
Medio 2022 hebben [geïntimeerden] , al dan niet samen met [xxx] , eigenaren van [adres 5] (hierna: [xxx] ), het pad afgesloten door daarop tussen de percelen van [geïntimeerden] en [xxx] een hek te plaatsen. Bij vonnis van 23 mei 2023 (zaaknummer: 10297943 / CV EXPL 23-288) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, op vordering van [appellanten] , [geïntimeerden] en [xxx] geboden om te gehengen en gedogen dat [geïntimeerden] het pad te voet en per auto gebruiken.
In een e-mailbericht van 19 maart 2024 aan de advocaten van partijen, heeft de burgemeester van de gemeente Valkenburg aan de Geul (hierna: de gemeente) het volgende geschreven:
“Ik richt mij tot u
in casude conflictsituatie tussen de bewoners van de [adres 5] , [adres 2] - [adres 3] en [adres 1] . […] Aangezien het conflict in de basis draait om het gezamenlijk gebruik van het pad ‘ [straatnaam] ’ waarvoor niets is opgetekend met betrekking tot het gezamenlijk gebruik en/of recht van overpad, wil ik een bemiddelende rol spelen […] Uit bestudering is gebleken dat de gemeente eigenaar is van het voorste deel van het pad en daarmee mogelijk in een positie heeft om met alle belanghebbenden het gesprek aan te gaan […]”
De procedure bij de kantonrechter
6.3.
In de procedure bij de kantonrechter vorderden [appellanten] – kort samengevat – verwijdering van de coniferen en het hekje en bepaalde verklaringen voor recht. De vorderingen van [appellanten] in de procedure bij de kantonrechter waren gebaseerd op het uitgangspunt dat zij rechthebbende zijn van een erfdienstbaarheid van weg, waarbij het perceel van [appellanten] het heersende erf is en het perceel van [geïntimeerden] het dienende erf. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een erfdienstbaarheid die door vestiging of verjaring is ontstaan en heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen.
De procedure bij het hof
6.4.1.
[appellanten] hebben in hoger beroep één grief aangevoerd en hun eis gewijzigd. [appellanten] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het toewijzen van hun gewijzigde vorderingen.
6.4.2.
[appellanten] vorderen in dit hoger beroep kort gezegd dat het hof voor recht verklaart:
primair: dat op het pad op het perceel van [geïntimeerden] als dienend erf een erfdienstbaarheid van weg rust ten behoeve van het perceel van [appellanten] om te komen en te gaan naar de openbare weg;
subsidiair: dat op het pad op het perceel van [geïntimeerden] ten behoeve van het perceel van [appellanten] een buurweg rust;
meer subsidiair: dat op het pad op het perceel van [geïntimeerden] ten behoeve van het perceel van [appellanten] een noodweg rust;
uiterst subsidiair: dat [appellanten] een gebruiksrecht hebben om van het pad op het perceel van [geïntimeerden] gebruik te maken om te komen en gaan naar de openbare weg.
6.4.3.
[appellanten] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling
6.5.1.
Het hof stelt voorop dat het onderwerp van deze procedure na het bestreden vonnis is veranderd. In de procedure bij de kantonrechter gingen beide partijen uit van het bestaan van een erfdienstbaarheid en ging het kort gezegd om de vraag of dit betekende dat [geïntimeerden] de coniferen en het hekje bij de erfafscheiding moesten verwijderen en het parkeren van auto’s bij de inrit moesten staken omdat [appellanten] hierdoor niet vanaf het pad hun inpandige garage konden bereiken. Het ging derhalve om de inhoud van de door beide partijen veronderstelde erfdienstbaarheid.
De vraag of de veronderstelde erfdienstbaarheid betekent dat [appellanten] vanaf het pad niet alleen hun perceel moeten kunnen bereiken, maar ook met de auto de draai naar hun inpandige garage moeten kunnen maken, is gezien de eiswijziging in hoger beroep niet langer aan de orde. Het gaat in hoger beroep uitsluitend om de vraag of [appellanten] recht hebben om te voet en met de auto over het pad op het perceel van [geïntimeerden] naar de openbare weg te komen en te gaan, op grond van een erfdienstbaarheid, noodweg, buurweg of persoonlijk gebruiksrecht.
6.5.2.
De vorderingen van [geïntimeerden] raken de posities van [xxx] , de eigenaar van [adres 4] en de gemeente. Het pad loopt immers niet alleen over het perceel van [geïntimeerden] , maar ook over de percelen van [xxx] en de eigenaar van [adres 4] . Uit het e-mailbericht van de burgemeester van Valkenburg aan de Geul en kadastrale kaart die is gekopieerd in de spreekaantekeningen van mr. Widdershoven volgt bovendien dat de gemeente Valkenburg aan de Geul pretendeert eigenaar te zijn van het voorste deel van het pad. Om hun perceel vanaf de openbare weg via het pad te bereiken, moeten [appellanten] dus niet alleen gebruik maken van het pad over het perceel van [geïntimeerden] , maar ook van het pad over de percelen van [xxx] , de eigenaar van [adres 4] en de gemeente. Uit het kortgedingvonnis van 23 mei 2023 (zie rov. 6.2. onder vii hiervoor) en hetgeen door partijen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd, volgt dat in ieder geval [xxx] zich verzetten tegen het gebruik van het pad door [appellanten] [geïntimeerden] voeren aan dat de vorderingen van [appellanten] daarom bij gebrek aan belang moeten worden afgewezen. Toewijzing van de vorderingen van [appellanten] in deze procedure jegens (enkel) [geïntimeerden] kan er immers niet toe leiden dat [appellanten] via het pad de openbare weg kunnen bereiken, zoals door hen gevorderd.
Dit alles maakt dat het hof aanleiding ziet om [xxx] , de eigenaar van [adres 4] en de gemeente op de voet van artikel 118 Rv in het geding te betrekken. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt immers dat op grond van dit artikel derden in het geding worden betrokken indien dit noodzakelijk of zinvol is (Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:HR:2014:736, met verwijzing naar Hoge Raad 14 oktober 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1483 en Hoge Raad [adres 1] april 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2035 over het betrekken van de eigenaren van naburige erven in een procedure over het aanwijzen van een noodweg). De belangen van de [xxx] , de eigenaar van [adres 4] en de gemeente kunnen gezien het voorgaande immers een rol spelen bij de beoordeling van één of meer van de vorderingen van [appellanten] Het verzuim van [appellanten] om [xxx] , de eigenaar van [adres 4] en de gemeente in het geding te betrekken kan bovendien toewijzing van het gevorderde in de weg staan omdat hun positie relevant is voor de door [geïntimeerden] aan de orde gestelde vraag of [appellanten] wel voldoende belang hebben hun vorderingen. Indien zij het gebruik van het pad weigeren, zal toewijzing van de vorderingen van [appellanten] er immers niet toe leiden dat zij het pad kunnen gebruiken om te voet of met de auto van en naar de openbare weg te gaan.
6.5.3.
Het hof zal [appellanten] in de gelegenheid te stellen om [xxx] , de eigenaar van [adres 4] en de gemeente ex artikel 118 Rv op te roepen. Indien zij in de procedure verschijnen, zullen zij in de gelegenheid worden gesteld om een memorie van antwoord te nemen. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

7.De uitspraak

Het hof:
stelt [appellanten] in de gelegenheid om [xxx] , de eigenaar van [adres 4] en de gemeente alsnog als partij in het geding te betrekken door oproeping ex artikel 118 Rv om op de rolzitting van 2 juli 2014 in het geding te verschijnen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.W.M. van den Heuvel, F.C. Alink-Steinberg en T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 juni 2024.
griffier rolraadsheer