6.2.[appellant] heeft in zijn inleiding op de memorie van grieven een overzicht gegeven van wat volgens hem de feiten zijn in deze zaak. [geïntimeerde] heeft dat overzicht betwist en hij heeft opgemerkt dat het hem niet duidelijk is of die inleiding moet worden opgevat als een grief tegen de door de rechtbank benoemde feiten.
Ook [geïntimeerde] heeft een opmerking gemaakt over een enkel onderdeel van het feitenoverzicht. Ook [geïntimeerde] heeft grieven benoemd in zijn memorie, maar geen van die grieven is gericht tegen het feitenoverzicht van de rechtbank.
Het hof overweegt dat slechts geschilpunten die door middel van een – zowel voor het hof als voor de wederpartij – als zodanig herkenbare grief aan het hof zijn voorgelegd, door het hof zullen worden beoordeeld. Het hof is van oordeel dat beide partijen weliswaar opmerkingen hebben gemaakt over de feiten, maar dat het voor het hof en/of voor de andere partij (in dit geval over en weer voor beide partijen), niet voldoende duidelijk is of die opmerkingen moeten worden beschouwd als een grief. Het hof heeft die opmerkingen daarom niet als grieven opgevat tegen het feitenoverzicht van de rechtbank. Om die reden gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten. Dat zijn de volgende.
6.2.1.Op 1 maart 2018 hebben partijen een aannemingsovereenkomst met elkaar gesloten (ex artikel 7:750 BW), waarbij [geïntimeerde] zich heeft verbonden tot het verrichten van meerdere werkzaamheden aan de woning van [appellant] . Op de overeenkomst zijn de Consumentenvoorwaarden Verbouwingen (Covo2010) van toepassing verklaard.
6.2.2.De overeengekomen aanneemsom was € 60.722,96 en partijen zijn overeengekomen dat het werk binnen 90 werkbare dagen na de uiterste datum van aanvang (1 maart 2018) zou worden uitgevoerd.
6.2.3.Op 14 juli 2018 heeft [geïntimeerde] het werk neergelegd waarna hij op 20 juli 2018 [appellant] heeft verzocht om afrekening conform de stand van het werk (inclusief meer- en minderwerk), waarbij [appellant] volgens [geïntimeerde] nog een bedrag van € 4.600,00 diende te betalen. Op 23 juli 2018 heeft [geïntimeerde] aangegeven het werk pas te willen hervatten wanneer voornoemd bedrag van € 4.600,00 door [appellant] aan hem was betaald.
6.2.4.Op 24 juli 2018 heeft [appellant] kenbaar gemaakt niet in te kunnen stemmen met de eisen van [geïntimeerde] en heeft hij [geïntimeerde] in gebreke gesteld en gesommeerd het overeengekomen werk te hervatten en alsnog binnen een termijn van 10 werkdagen op te leveren.
6.2.5.Op 1 augustus 2018 heeft [appellant] zijn oude woning moeten verlaten. [appellant] heeft toen een voorziening voor onderdak en opslag van zijn inboedel, de geleverde nieuwe keuken en bijkeuken getroffen.
6.2.6.Op 2 augustus 2018 heeft [geïntimeerde] in een overleg tussen partijen aan [appellant] toegezegd het werk op 24 augustus 2018 te zullen opleveren. Partijen hebben toen afgesproken dat [appellant] een onafhankelijke expert zou inhuren om bij de oplevering een bouwkundige inspectie uit te voeren. Op verzoek van [geïntimeerde] heeft [appellant] een nieuwe meterkast en schakelmateriaal gekocht voor in totaal een bedrag van € 2.084,93.
6.2.7.Op 9 augustus 2018 heeft [appellant] [geïntimeerde] nogmaals in gebreke gesteld en gesommeerd om het werk op 24 augustus 2018 conform de overeenkomst op te leveren en de gebreken die tijdens de werkzaamheden zijn ontstaan te herstellen.
6.2.8.Op 12 augustus 2018 heeft [geïntimeerde] verzocht de oplevertermijn te verplaatsen naar 30 augustus 2018. [appellant] heeft daarmee ingestemd, onder de mededeling dat daarna niet langer gelegenheid zal worden geboden het werk af te maken en gebreken te herstellen. Verder heeft hij medegedeeld dat hij, bij gebreke van oplevering op deze datum, aanspraak zal maken op vervangende schadevergoeding en dat door een onafhankelijke expert een opleveringsinspectie zal worden uitgevoerd.
6.2.9.Op 19 augustus 2018 heeft [geïntimeerde] kenbaar gemaakt aan [appellant] dat hij stopt met zijn aannemersbedrijf wegens medische redenen, maar dat dit voor [appellant] verder geen gevolgen zal hebben en [appellant] altijd een beroep mag doen op nazorg of garantie.
6.2.10.Op 25 augustus 2018 heeft [geïntimeerde] aangegeven dat hij de verbouwing niet zal voltooien en dat de door [appellant] genoemde gebreken door hem al zijn of nog worden hersteld. [geïntimeerde] heeft daarna geen werkzaamheden meer voor [appellant] verricht.
6.2.11.Op 29 augustus 2018 heeft [appellant] [geïntimeerde] verzocht voor 1 september 2018 gebreken te herstellen.
6.2.12.Op 13 en 17 oktober 2018 heeft [Bouwkundig Adviesbureau X] (hierna: [Bouwkundig Adviesbureau X] ) het werk geïnspecteerd. [geïntimeerde] heeft zich op 13 oktober 2018 kort voor aanvang van de inspectie telefonisch afgemeld; op 17 oktober 2018 heeft [geïntimeerde] zich per e-mail afgemeld. Op 30 november 2018 heeft [Bouwkundig Adviesbureau X] een rapport uitgebracht.
6.2.13.[appellant] heeft [aannemersbedrijf] (hierna: [aannemersbedrijf] ) opdracht gegeven om de verbouwing af te maken en de gebreken zoals die blijken uit het rapport van [Bouwkundig Adviesbureau X] te herstellen. [aannemersbedrijf] heeft op 28 december 2018 een rapport opgesteld van de door hem geconstateerde gebreken.
6.2.14.Op 31 januari 2019 heeft [appellant] de rapporten van [Bouwkundig Adviesbureau X] en [aannemersbedrijf] aan [geïntimeerde] gezonden en aanspraak gemaakt op een bedrag van € 82.383,17, een bedrag van € 50.866,13 en een gefixeerde schadevergoeding van € 40,00 per kalenderdag wegens overschrijding van de bouwtijd.
6.2.15.[geïntimeerde] heeft de vorderingen van [appellant] betwist.
De vorderingen in eerste aanleg en de beslissing van de rechtbank; de vorderingen in hoger beroep
6.3.1.[appellant] heeft (in conventie) bij de rechtbank gevorderd (verkort weergegeven en na vermeerdering van eis):
1. de overeenkomst te ontbinden voor zover deze niet is uitgevoerd;
en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van:
2. € 16.173,97;
3. € 10.420,62 ter zake minderwerk;
4. € 60.146,24 en € 18.797,69 (en subsidiair € 10.400,-) ter zake schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente;
5. € 2.212,55 ter zake kosten deskundigen, te vermeerderen met wettelijke rente;
6. € 817,51 ter zake gevolgschade lekkage lichtstraat;
alsmede
7. voor recht te verklaren dat het grondwerk en/of de fundering van de aanbouw van de woning ondeugdelijk door [geïntimeerde] is uitgevoerd en dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor alle daaruit voortvloeiende schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
8. met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
6.3.2.[geïntimeerde] heeft (in reconventie) bij de rechtbank gevorderd (verkort weergegeven) [appellant] te veroordelen tot betaling van € 5.710,69 te vermeerderen met wettelijke rente en met zijn veroordeling in de proceskosten en nakosten.
6.3.3.De rechtbank heeft [geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellant] te betalen (verkort weergegeven):
€ 13.599,82 inclusief btw aan schadevergoeding herstelkosten;
€ 8.473,19 aan gefixeerde schadevergoeding;
€ 2.212,55 aan deskundigenkosten;
al deze posten te vermeerderen met wettelijke rente;
€ 214,06 inclusief btw aan (gevolg)schade lichtstraat.
De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] op [appellant] allemaal afgewezen.
[geïntimeerde] is veroordeeld in de proceskosten (zowel in conventie als in reconventie) en alle veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De rechtbank heeft de overige vorderingen van [appellant] op [geïntimeerde] afgewezen.
6.3.4.[appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het eindvonnis. [appellant] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd. Hij heeft gevorderd dat het hof:
[geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van € 80.967,69 ter zake vervangende schadevergoeding;
[geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van € 13.933,38 ter zake minderwerk;
[geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van € 9.108,45 ter zake gefixeerde schadevergoeding;
a. voor recht verklaart dat de fundering van de aanbouw van de woning van [appellant] door [geïntimeerde] ondeugdelijk is uitgevoerd en dat [geïntimeerde] jegens [appellant] aansprakelijk is voor alle daaruit voortvloeiende schade;
b. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van € 59.552,04 in verband met de gebrekkige fundering van de aanbouw;
5. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van € 4.170,00 ter zake kosten deskundige;
6. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van € 817,50 ter zake gevolgschade lekkage lichtstraat;
7. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van (primair) € 2.833,55, dan wel (subsidiair) € 1.870,72, dan wel (meer subsidiair) € 649,68 ter zake minderwerk elektra;
8. [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente.
6.3.5.[geïntimeerde] is in incidenteel hoger beroep gekomen. Hij heeft eveneens geconcludeerd tot vernietiging van het eindvonnis. Hij heeft aanvankelijk in hoger beroep gevorderd dat het hof de vorderingen van [appellant] zal afwijzen en dat [appellant] wordt verplicht om alles aan hem terug te betalen wat hij ter uitvoering van het vernietigde vonnis heeft voldaan. Daarna heeft [geïntimeerde] deze eis herhaald en aangevuld met de eis om [appellant] te veroordelen tot betaling van € 1.950,00 ter zake de kosten van het rapport van [deskundige] .
Enkele procesrechtelijke beslissingen
6.4.1.[appellant] heeft zijn eis in hoger beroep gewijzigd. [geïntimeerde] heeft meerdere bezwaren aangevoerd tegen de gewijzigde eis, waaronder bezwaren van procesrechtelijke aard. Volgens [geïntimeerde] is de manier waarop [appellant] in hoger beroep procedeert in strijd met de regels van een goede procesorde (maar dat bezwaar ziet voornamelijk op een ander probleem waarover het hof hierna oordeelt in 6.4.3). Het hof is van oordeel dat uit de memorie van antwoord van [geïntimeerde] onvoldoende duidelijk volgt dat of waarom het [appellant] uit oogpunt van een goede procesorde niet vrij zou staan zijn eis in hoger beroep te wijzigen (dus los van de vraag of de gewijzigde eis voldoende duidelijk is of toewijsbaar is). In ieder geval is het hof van oordeel dat er geen aanleiding is de eiswijziging buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Het hof zal recht doen op de gewijzigde eis.
6.4.2.Het hof constateert dat [geïntimeerde] wel in incidenteel hoger beroep is gekomen maar dat hij niet heeft geconcludeerd dat het hof alsnog zijn vorderingen tegen [appellant] (zijn reconventionele vorderingen uit de eerste aanleg) moet toewijzen. Het hof zal dus niet meer beoordelen of de door de rechtbank afgewezen vorderingen van [geïntimeerde] op [appellant] (de reconventionele vorderingen) alsnog moeten worden toegewezen en zich beperken tot de (in hoger beroep gewijzigde) eis om [appellant] te veroordelen tot betaling van de kosten van ir. Stolk. Die vordering heeft alleen betrekking op de kosten van de door hem ingeschakelde deskundige. [geïntimeerde] heeft die kosten gevorderd nadat hij van grieven had gediend in incidenteel hoger beroep. Tegen deze eiswijziging heeft [appellant] geen procesrechtelijk bezwaar gemaakt. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Het hof zal recht doen op de gewijzigde eis.
6.4.3.[appellant] heeft bij memorie van grieven als productie 45 bijgevoegd een ‘Discussielijst Meerwerk en Minderwerk’, als productie 47 een ‘Rapport [appellant] inzake gebreken en niet voltooide werkzaamheden verbouwing [geïntimeerde] ’ en als productie 49 ‘Weerspreking [appellant] verweer [geïntimeerde] op calculatie [aannemersbedrijf] ’. Productie 45 bestaat uit 141 pagina’s, productie 47 uit 171 pagina’s en productie 49 uit 36 pagina’s. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] terecht bezwaar heeft gemaakt tegen deze producties, omdat deze producties nadere uiteenzettingen zijn van de standpunten van [appellant] . Het gaat bij deze producties om een verkapte memorie van grieven. [appellant] heeft voorafgaand aan het nemen van zijn memorie van grieven toestemming gevraagd en gekregen voor een uitgebreidere memorie dan op grond van artikel 2.11 van het (toen geldende) procesreglement was toegestaan. Een verzoek om meer dan het toegestane aantal pagina’s dan waarvoor [appellant] reeds toestemming had gekregen is niet gedaan. Het hof zal de in deze producties ingenomen standpunten niet in de beoordeling betrekken, omdat [geïntimeerde] terecht heeft aangevoerd dat deze wijze van procederen in strijd komt met de regels van een goede procesorde. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] terecht heeft aangevoerd dat van hem niet kon worden verwacht dat hij op al deze producties zou reageren (zie o.a. HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404). Een instructie aan [appellant]