ECLI:NL:GHSHE:2024:1812

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
200.329.979_01 en 200.329.981_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en huwelijksvermogensrecht met betrekking tot vergoeding op grond van art. 49 Mudawwana

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 19 mei 2023, waarin de echtscheiding tussen partijen werd uitgesproken. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank betwist, met name de hoogte van de partneralimentatie en de vergoeding op grond van artikel 49 van de Mudawwana. De vrouw en de man zijn beide van Marokkaanse afkomst en hebben in Nederland gewoond. De rechtbank had bepaald dat de man een partneralimentatie van € 857,- per maand moest betalen gedurende de periode dat de vrouw in de echtelijke woning verbleef, en € 1.071,- per maand nadat zij de woning had verlaten. De vrouw verzocht het hof om deze bedragen te verhogen naar respectievelijk € 986,- en € 1.568,-. Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de huwelijksdatum en de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw in staat moet worden geacht om na een jaar zelf in haar levensonderhoud te voorzien, maar heeft ook rekening gehouden met haar omstandigheden, zoals haar gezondheidsproblemen en de zorg voor de kinderen. Het hof heeft de hoogte van de partneralimentatie aangepast en bepaald dat de man aan de vrouw € 986,- per maand moet betalen zolang zij in de woning verblijft, en € 1.568,- nadat zij de woning heeft verlaten. Daarnaast heeft het hof de vergoeding op grond van artikel 49 Mudawwana vastgesteld op € 3.929,17, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de inspanningen van de vrouw tijdens het huwelijk. De beslissing van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers hof: 200.329.979/01 en 200.329.981/01
zaaknummers rechtbank: C/03/296328 / FA RK 21-3427 (echtscheiding)
C/03/299089 / FA RK 21-4566 (huwelijksvermogensrecht)
beschikking van de meervoudige kamer van 30 mei 2024
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.C.H. Poelman,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.F. Cohen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 19 mei 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 21 juli 2023 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking van 19 mei 2023.
2.2.
De man heeft op 5 september 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een journaalbericht van de advocaat van de vrouw van 29 augustus 2023 met producties 1 t/m 12;
  • een journaalbericht van de advocaat van de man van 4 januari 2024 met productie 19;
  • een journaalbericht van de advocaat van de man van 21 februari 2024 met producties 20 t/m 27;
  • een journaalbericht van de advocaat van de vrouw van 22 februari 2024 met producties 13 t/m 17.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 6 maart 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voor de vrouw is als tolk in de Marokkaanse taal opgetreden de heer M. Chbab (Wbtv-nummer 1072).

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
a. Partijen zijn op [huwelijksdatum] 1989 in [plaats] (Marokko) met elkaar gehuwd.
Op 7 september 2021 heeft de vrouw het verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Limburg (Maastricht). Daarop is bij de bestreden beschikking van 19 mei 2023 de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 4 januari 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Partijen hebben beiden de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
Partijen zijn het erover eens dat hun huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het Marokkaanse recht.
Partijen hebben in gemeenschappelijk eigendom de woning staande en gelegen aan de [adres] [woonplaats] (hierna: de woning). Partijen hebben de woning ieder voor de helft in eigendom verkregen op 7 januari 2004. Ten tijde van de mondelinge behandeling verbleef de vrouw in de woning.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het volgende beslist:
“(…)
4.2.
bepaalt dat de man vanaf de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand tot 19 mei 2024 een partneralimentatie aan de vrouw moet betalen van gedurende de periode dat de vrouw in de echtelijke woning verblijft van € 857,- per maand en nadat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten van € 1.071,- per maand;
(…)
4.4.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 10.000,- ten titel van vergoeding op grond van artikel 49 Mudawwana;
(…)
4.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing over de echtscheiding, en
4.7.
wijst de verzoeken voor het overige af.”
4.2.
De
vrouwverzoekt het hof de bestreden beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen:
“1. dat de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw kan worden bepaald op € 1.568,00 bruto per maand met ingang van inschrijving echtscheiding;
2. De totale vergoeding op grond van artikel 49 Mudawwana te stellen op:
- De helft van waarde van de aan de hypotheek gekoppelde spaarpolis;
- De helft van de overwaarde van de echtelijke woning;
- De helft van de spaargelden;
- De helft waarde van de auto, een Opel Astra met kenteken [kenteken]
- De helft van de inboedelgoederen welke zich bevinden in, op of om de echtelijke woning.
Subsidiair een dusdanige beschikking te wijzen als Uw Gerechtshof in goede justitie zal vermenen te behoren.”
4.3.
De
manheeft verweer gevoerd. Hij verzoekt het hof het hoger beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4.
De
vrouwheeft in hoger beroep vijf grieven gericht tegen de bestreden beschikking. De grieven zien op de volgende onderwerpen:
- partneralimentatie:
  • verdiencapaciteit van de vrouw (grief 1);
  • woonlasten man (grief 2);
- vermogensafwikkeling:
 vergoeding op grond van art. 49 Mudawwana (grief 4 en 5).
De derde grief betreft een zogenoemde veeggrief die geen afzonderlijke bespreking behoeft.
4.5.
Het
hofzal de grieven hierna bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Ingevolge art. 3 sub c van de Alimentatieverordening (Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen) is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van het verzoek met betrekking tot de partneralimentatie. De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast op het alimentatieverzoek. Nu daartegen geen grieven zijn gericht, zal ook het hof Nederlands recht toepassen (vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200).
Ingangsdatum
5.2.
De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum, te weten de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, is niet in geschil. Het hof zal daarom deze datum ook als ingangsdatum nemen. De echtscheidingsbeschikking is op 4 januari 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw
5.3.
De rechtbank heeft de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.521,-- netto per maand. Dit is niet in geschil. Rekening houdend met de wettelijke indexering bedraagt deze behoefte in 2024 € 1.701,96 netto per maand.
Behoeftigheid van de vrouw
5.4.
De rechtbank heeft onderzocht in hoeverre de vrouw in haar huwelijksgerelateerde behoefte kan voorzien. De rechtbank heeft daarop geoordeeld dat de vrouw één jaar na de datum van de bestreden beschikking in staat moet worden geacht zelf een inkomen te verwerven waarmee zij in haar huwelijksgerelateerde behoefte kan voorzien. Hiertegen keert zich grief 1 van de vrouw.
5.5.
De
vrouwvoert aan dat het volstrekt onredelijk is dat zij in staat wordt geacht om binnen één jaar na de datum van de bestreden beschikking een inkomen te genereren waarmee zij geheel in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Zij heeft geen enkele opleiding genoten, heeft geen andere werkervaring dan het verrichten van huishoudelijk werk en heeft onvoldoende kennis van de Nederlandse taal en helemaal geen kennis van de Nederlandse arbeidsmarkt. Zij krijgt thans een uitkering volgens de Participatiewet en heeft een ontheffing gekregen van de sollicitatieplicht. Via de gemeente [gemeente] doet zij mee aan een activeringstraject. Doel hiervan is om te bekijken naar welke maatschappelijke participatieplek zij bemiddeld kan worden. Zij zal waarschijnlijk worden opgenomen in het mensontwikkelbedrijf van de gemeente, [bedrijf] . Dit bedrijf geeft mensen de kans om (weer) mee te doen. Dat gebeurt door ze in te zetten voor zinvolle werkzaamheden voor de samenleving. Terwijl ze dit doen, werken ze aan vaardigheden die hen geschikt maken voor de arbeidsmarkt. Verder heeft zij gezondheidsproblemen waardoor zij niet binnen een jaar in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Vanwege haar gemoedstoestand slikt zij antidepressiva.
5.6.
De
manheeft verweer gevoerd. Hij is het eens met het oordeel van de rechtbank. Van de vrouw mag worden gevergd dat zij haar verantwoordelijkheid neemt om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Daartoe zijn er geen belemmeringen. De vrouw is niet arbeidsongeschikt en heeft geen minderjarige kinderen waarvoor zij moet zorgen. Indien al sprake zou zijn van gezondheidsproblemen, heeft zij niet duidelijk gemaakt wat haar beperkingen zijn. Betwist wordt verder dat de vrouw de Nederlandse taal niet machtig is. Zij heeft bij het [school] taalonderwijs gevolgd en examen gedaan in januari 2020. Zij spreekt en verstaat Nederlands. Daarnaast spreekt zij ook Frans en Engels. Dat de vrouw een uitkering volgens de Participatiewet ontvangt, betekent niet dat zij behoeftig is. De vrouw heeft tot nu toe niet laten zien dat zij zich inspant om een betaalde baan te vinden. Naarmate de periode van inactiviteit groter wordt, mag de norm voor de te verrichten werkzaamheden en de benodigde kwalificaties daarvoor naar beneden worden bijgesteld. Van de vrouw mag dan worden gevergd dat zij seizoensarbeid, schoonmaakwerkzaamheden of gelijksoortige werkzaamheden verricht.
5.7.
Het
hofoverweegt als volgt.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vrouw in staat moet worden geacht om na een jaar zelf een inkomen te verwerven waarmee zij in haar behoefte kan voorzien. Het hof neemt, na eigen weging en beoordeling, over hetgeen de rechtbank daartoe onder rov. 3.18 van de bestreden beschikking heeft overwogen. Het hof voegt daaraan toe dat de omstandigheid dat de vrouw vanuit de Participatiewet een vrijstelling van de sollicitatieplicht heeft, haar niet ontslaat van de verplichting om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Verder heeft de vrouw in het licht van de gemotiveerde betwisting van de man niet, althans onvoldoende aangetoond dat zij vanwege gezondheidsredenen moeilijk betaald werk kan vinden. Indien de gezondheid van de vrouw een arbeidsbelemmerende factor zou zijn, had het op haar weg gelegen een rapport over haar belastbaarheid in het geding te brengen. Dit heeft zij nagelaten, hetgeen voor haar eigen risico komt. Van andere arbeidsbelemmerende factoren is het hof niet gebleken. Het onvoldoende kennis hebben van de Nederlandse taal (hetgeen overigens door de man wordt betwist) staat niet aan deelname aan het arbeidsproces in de weg. Er zijn immers sectoren, bijvoorbeeld de schoonmaakbranche, waar het mogelijk minder goed beheersen van de Nederlandse taal geen belemmering vormt.
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot de slotsom dat de grief van de vrouw faalt. Dit betekent dat de vrouw met ingang van 19 mei 2024 geacht wordt in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het hiernavolgende geldt dan ook slechts voor de periode tot 19 mei 2024.
Draagkracht van de man
5.8.
Bij het bepalen van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
- Inkomen
5.9.
Partijen zijn het erover eens dat voor de bepaling van de draagkracht van de man kan worden uitgegaan van zijn inkomen zoals dat blijkt uit de door hem als productie 20 overgelegde jaaropgave 2023, zijnde een belastbaar loon van € 52.814,--. Voor de fiscale aspecten, houdt het hof rekening met de fiscale tarieven 2024, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man bedraagt alsdan € 39.489,--, zijnde € 3.291,-- per maand.
- Lasten
5.10.
Bij de vaststelling van draagkracht voor partneralimentatie worden volgens het Rapport Alimentatienormen 2024 van de Expertgroep Alimentatienormen de redelijke kosten van levensonderhoud van de onderhoudsplichtige in mindering gebracht op het netto besteedbaar inkomen. Daarbij worden in beginsel een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen en een forfaitair bedrag voor de kosten van levensonderhoud van € 1.270,-- (2024) in aanmerking genomen.
5.11.
Ter mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat tussen partijen niet langer meer in geschil is dat bij de bepaling van de draagkracht van de man uitgegaan kan worden van zijn werkelijke woonlasten in plaats van het woonbudget. Gebleken is ook dat de vrouw nog altijd in de echtelijke woning woont en dat de man elders woonruimte huurt. Het hof houdt daarom, net als de rechtbank rekening met een hypotheeklast van € 224,58 voor de echtelijke woning en een huur van € 747,-- voor de tijdelijke woonruimte van de man. Anders dan de vrouw ter mondelinge behandeling heeft gesteld, is het hof van oordeel dat de man met het overleggen van de huurovereenkomst, alsmede met het overleggen van diverse betaalbewijzen genoegzaam heeft aangetoond dat hij die huurlast voldoet. Zodra de vrouw de woning heeft verlaten, dient alleen rekening te worden gehouden met de hypotheeklast van € 224,58. Dit brengt het volgende met zich.
5.12.
Zolang de vrouw in de woning woont, dienen op het NBI van € 3.291,-- alle bovenstaande maandelijkse lasten in mindering te worden gebracht. Van het resterende bedrag van € 1.037,-- (3.291 minus 1.270 minus 224,58 minus 744) is 60% beschikbaar voor partneralimentatie of wel € 622,-- netto per maand. Dit komt neer op een bedrag van € 986,-- bruto per maand. Het hof zal bepalen dat de man dit bedrag als partneralimentatie aan de vrouw dient te voldoen zolang zij in de woning woont.
5.13.
Vanaf het moment dat de vrouw de woning heeft verlaten en de man daarin kan terugkeren, heeft de man op grond van de hiervóór vermelde feiten en omstandigheden voldoende draagkracht om de door de vrouw verzochte bijdrage van € 1.568,-- bruto per maand te voldoen. Aldus zal het hof bepalen.
Vermogensafwikkeling
Rechtsmacht
5.14.
Nu de Nederlandse rechter op grond van art. 3 lid 1 onder a, eerste gedachtestreep, van
de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot
echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogen van partijen (art. 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Toepasselijk recht
5.15.
De rechtbank heeft Marokkaans recht toegepast op de verzoeken. Partijen hebben daartegen geen grieven gericht. Derhalve zal ook het hof uitgaan van de toepasselijkheid van het Marokkaanse recht (vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200).
5.16.
Het Marokkaans huwelijksvermogensrecht is geregeld in de Mudawwana (2004). Het Marokkaans huwelijksvermogensrecht kent een stelsel van algehele scheiding van goederen tussen de echtgenoten. Door het huwelijk als zodanig ontstaat dus geen gemeenschappelijk vermogen. Iedere echtgenoot behoudt wat van hem of haar is en wat hij of zij tijdens het huwelijk verkrijgt. Uitgangspunt is verder dat iedere echtgenoot zelf aansprakelijk is met zijn gehele vermogen voor zijn eigen schulden. Een schuld komt voor rekening van die partij die de betreffende schuld is aangegaan. Dit staat er echter niet aan in de weg dat echtgenoten goederen gemeenschappelijk kunnen hebben. Indien er schulden zijn die op naam staan van beide partijen dienen deze gemeenschappelijke schulden door beide partijen bij helfte te worden gedragen.
Vergoeding Mudawwana
5.17.
De grieven 4 en 5 van de vrouw keren zich tegen rov. 3.34 t/m 3.37 van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft daarin het volgende overwogen:
“3.34. De rechtbank stelt voorop dat allerlei vormen van inspanning van de vrouw gedurende het huwelijk van partijen een rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre de vrouw tegenover de man aanspraak kan maken op vergoeding van tijdens het huwelijk door haar geleverde inspanningen die hebben bijgedragen aan vermeerdering van het vermogen van de man. In dat kader volgt de rechtbank de vrouw in haar stelling dat ook werkzaamheden in de huishouding en de opvoeding van de kinderen hebben bijgedragen aan de vermogensaanwas van de man en een grondslag vormen voor een aanspraak op vergoeding van de vrouw tegenover de man. Met andere woorden: de vrouw hoeft daarbij geen concrete financiële bijdrage te hebben geleverd.
3.35.
Partijen verschillen van mening of tijdens hun huwelijk sprake was van een zeer traditionele rolverdeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw met haar gemotiveerde stelling en de verklaring van de (2) meerderjarige dochters van partijen –
waarin zij het door de vrouw gestelde bevestigen – voldoende aannemelijk gemaakt dat tussen partijen sprake was van een zeer traditioneel huwelijk. In het licht daarvan had het op de weg van de man gelegen om met meer te komen dan een enkel kale betwisting.
3.36.
De rechtbank merkt echter op dat de man onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn vermogen. Zij kan daarom niet beoordelen of en in hoeverre aan de zijde van de man sprake is geweest van een vermogensaanwas. Het had op zijn weg gelegen om in ieder geval stukken te overleggen die zien op het verloop van het saldo van zijn bankrekening en de aan de hypotheek gekoppelde spaarpolis. Dit geldt des te meer nu de rechtbank de man per brief van 8 februari 2023 ex artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft bevolen om (financiële) stukken in te dienen waaruit de rechtbank een eventuele vermogensaanwas had kunnen opmaken. Nu de man dat heeft nagelaten, zal de rechtbank daar de conclusie aan verbinden die zij geraden acht. De rechtbank houdt het ervoor dat gedurende het huwelijk aan de zijde van de man sprake is geweest van een vermogensvermeerdering en zal in redelijkheid bepalen dat de man daarvan aan de vrouw € 10.000,- moet voldoen als vergoeding op grond van artikel 49 Mudawwana. Nog daargelaten dat de door de man gestelde ontrouw vanuit de zijde van de vrouw geen reden is om anders te oordelen, heeft de vrouw die stelling gemotiveerd betwist.
3.37.
De rechtbank merkt op dat zij in voornoemde vergoeding geen rekening heeft gehouden met verzochte helft van de overwaarde van de echtelijke woning. Hierbij neemt zij in aanmerking dat de vrouw niet althans onvoldoende heeft onderbouwd op welke wijze haar inspanningen hebben bijdragen aan de waardevermeerdering van de woning. Voor wat betreft de stelling van de vrouw dat de bank en boxspringbed (die zich in de echtelijke woning bevinden) tot haar privé-eigendom behoort, zal de rechtbank daaraan voorbij gaan. Weliswaar heeft de vrouw gesteld dat zij deze met haar bruidsschat heeft gekocht, maar gelet op de betwisting door de man is dat niet komen vast te staan. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw dat ziet op het aan haar beschikbaar stellen van voernoemde goederen afwijzen.”
5.18.
In de toelichting op haar grieven voert de
vrouwaan dat de rechtbank ten onrechte op basis van een redelijkheidsoordeel heeft bepaald dat de man aan de vrouw € 10.000,-- moet voldoen als vergoeding op grond van art. 49 Mudawwana. Dat is niet correct. Een redelijkheidsoordeel kan niet op niet verifieerbare aannames worden gebaseerd. Daarvan was hier sprake omdat de man heeft nagelaten financiële gegevens te verstrekken. Verder is de door de rechtbank bepaalde vergoeding te laag. Deze staat niet in verhouding tot de vermogensaanwas van de man. De rechtbank had bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding de waardevermeerdering van de echtelijke woning moeten betrekken. Dit heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten. Er was sprake van een traditioneel huwelijk. De vrouw zorgde voor het huishouden en de kinderen. De man kon hierdoor werken en daarom konden partijen een woning kopen en de hypotheek aflossen.
5.19.
De
manheeft verweer gevoerd. De vrouw heeft geen recht op een vergoeding van een deel van zijn vermogensvermeerdering. Van een traditioneel huwelijk was geen sprake. De vrouw is gedurende het huwelijk meerdere keren voor langere periodes van enkele maanden alleen naar Marokko geweest. In die periode heeft hij naast zijn baan zelf voor het huishouden en de kinderen moeten zorgen. Het is dan ook zeker niet zo dat de vrouw van zeer vroeg in de ochtend tot laat in de avond dienstig aan hem en het gezin is geweest.
De vermogensvermeerdering van de woning is alleen ontstaan door tijdsverloop. De vrouw toont op geen enkele wijze aan op welke wijze haar inspanningen hebben bijgedragen aan de waardevermeerdering van de woning. Hetzelfde geldt voor de aan de woning gekoppelde hypotheek-/beleggingsverzekering. Ook hier onderbouwt de vrouw niet op welke wijze haar inspanningen hebben bijgedragen aan de waardevermeerdering van dit beleggingsproduct. Tot slot toont de vrouw niet aan op welke wijze haar inspanningen hebben bijgedragen aan het saldo op de betaalrekening van de man.
5.20.
Het
hofoverweegt als volgt.
5.20.1.
Op grond van art. 49 Mudawwana is het mogelijk dat de ene echtgenoot tegenover de andere echtgenoot aanspraak heeft op een vergoeding of een schadeloosstelling, voor door eerstgenoemde echtgenoot tijdens het huwelijk geleverde inspanningen of gedragen lasten die hebben bijgedragen aan de vermogensvermeerdering van de andere echtgenoot in de vorm van een deel van de vermogensaanwas. Echtgenoten kunnen afspraken maken over de wijze van verdeling van het vermogen dat gedurende het huwelijk is verkregen. Deze afspraken moeten worden opgenomen in een afzonderlijke akte, niet zijnde de huwelijksakte. Als de echtgenoten hierover geen overeenstemming kunnen bereiken, beslist de rechter hierover, rekening houdend met de algemene beginselen van het bewijsrecht en, met inachtneming van de werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten, alsmede rekening houdend met wat door ieder der echtgenoten is ingebracht aan inspanningen en wat door ieder van hen is gedragen aan lasten voor de ontwikkeling van het vermogen (vermogensaanwas) van het gezin.
5.20.2.
Vaststaat dat geen akte is opgemaakt, zodat de rechter dient te beslissen of de vrouw op basis van art. 49 Mudawwana aanspraak heeft op een vergoeding voor de door haar tijdens het huwelijk geleverde inspanningen of gedragen lasten die hebben bijgedragen aan de vermogensvermeerdering van de man in de vorm van een deel van de vermogensaanwas, zijnde de helft van:
de overwaarde van de woning;
de waarde van de aan de hypotheek gekoppelde spaarpolis;
de spaargelden van de man;
e waarde van de personenauto, Opel Astra met kenteken [kenteken] , en;
de inboedelgoederen (met uitzondering van de bij de vrouw in privé-eigendom zijnde bank en boxspringbed).
Ad a) de overwaarde van de echtelijke woning
5.20.3.
Uit de stukken (productie 11 bij beroepschrift) en het verhandelde ter mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de echtelijke woning gemeenschappelijk eigendom is van partijen. Deze gemeenschappelijk eigendom moet nog verdeeld worden en valt in zoverre buiten het bereik van art. 49 Mudawwana. Nu geen verzoek tot (vaststelling van de) verdeling aan het hof is voorgelegd kan het hof daarover geen beslissing nemen. Op dit onderdeel falen de grieven 4 en 5 van de vrouw.
Ad b) de waarde van de aan de hypotheek gekoppelde spaarpolis
5.20.4.
Op de woning rust een gezamenlijke hypothecaire geldlening bij Hypinvest, waaraan een hypotheekverzekering bij Avéro Achmea is verbonden (pr. 13 vws). Het hof heeft hiervóór in rov. 5.20.3 geoordeeld dat de woning buiten het bereik van art. 49 Mudawwana valt omdat deze gemeenschappelijk eigendom is van partijen. Nu de hypotheekverzekering is verbonden aan de op de woning rustende hypotheekschuld (en daarmee dus nauw verband houdt met de woning), brengt dat naar het oordeel van het hof met zich dat ook de hypotheekverzekering buiten het bereik van art. 49 Mudawwana valt. In zoverre falen de grieven 4 en 5 van de vrouw.
Ad c) de spaargelden van de man
5.20.5.
Het hof is van oordeel dat de vrouw voldoende heeft onderbouwd dat zij aanspraak kan maken op de helft van de spaargelden van de man, door de vrouw onbetwist gesteld op een bedrag van in totaal € 7.858,33. Vaststaat dat de vrouw gedurende de ruim dertig jaar durende huwelijkse samenleving de zorg had voor het huishouden en de kinderen van partijen en dat de man geld verdiende om het gezin te onderhouden. Daarmee heeft de vrouw indirect bijgedragen aan de opbouw van het vermogen van de man. Het hof acht het daarom redelijk en billijk dat de vrouw op grond van art. 49 Mudawwana aanspraak heeft op de helft van de spaargelden van de man, zodat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van (7.858,33 / 2=) € 3.929,17. Op dit onderdeel slagen de grieven 4 en 5 van de vrouw.
Ad d) de waarde van de personenauto, Opel Astra met kenteken [kenteken]
5.20.6.
De vrouw maakt aanspraak op de helft van de waarde van de auto van de man, zijnde een Opel Astra met kenteken [kenteken] . Krachtens het bepaalde in art. 150 Rv rust ter zake op de vrouw de stelplicht (en zo nodig ook de bewijslast). Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet aan haar stelplicht voldaan. De vrouw heeft nagelaten te stellen en te onderbouwen wat volgens haar de waarde van de Opel Astra is. Nu de vrouw niet duidelijk heeft gemaakt wat de waarde is van de Opel Astra, laat het hof de Opel Astra buiten beschouwing bij de beoordeling van de aanspraak van de vrouw op een vergoeding op grond van art. 49 Mudawwana. De grieven 4 en 5 van de vrouw falen op dit onderdeel.
Ad e) de inboedelgoederen (m.u.v. de bij de vrouw in privé-eigendom zijnde bank en boxspringbed).
5.20.7.
De vrouw maakt aanspraak op de helft van de waarde van de inboedelgoederen. Ook hier geldt dat krachtens het bepaalde in art. 150 Rv de stelplicht (en zo nodig ook de bewijslast) ter zake rust op de vrouw. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw wederom niet aan haar stelplicht voldaan. De vrouw heeft nagelaten te stellen en te onderbouwen wat volgens haar de waarde van de inboedelgoederen is. Nu de vrouw niet duidelijk heeft gemaakt wat de waarde is van de inboedelgoederen, laat het hof ook de inboedelgoederen buiten beschouwing bij de beoordeling van de aanspraak van de vrouw op een vergoeding op grond van art. 49 Mudawwana. De grieven 4 en 5 van de vrouw falen op dit onderdeel.
Slotsom
5.21.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat op grond van art. 49 Mudawwana aan de vrouw toekomt een bedrag van € 3.929,17. Nu de vrouw niet slechter mag worden van een door haar ingesteld hoger beroep (en de man geen incidenteel appel heeft ingesteld), laat het hof de veroordeling van de man in eerste aanleg tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 10.000,-- ten titel van vergoeding op grond van art. 49 Mudawwana in stand.

6.De slotsom

in het hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen zoals hierna in het dictum is bepaald.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 19 mei 2023, doch uitsluitend voor zover daarbij is bepaald dat de man vanaf de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand tot 19 mei 2024 een partneralimentatie aan de vrouw moet betalen gedurende de periode dat de vrouw in de (echtelijke) woning verblijft van € 857,-- per maand en nadat de vrouw de (echtelijke) woning heeft verlaten van € 1.071,-- per maand,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt voor de periode dat de vrouw in de (echtelijke) woning verblijft dat de man aan de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot 19 mei 2024 als uitkering tot haar levensonderhoud € 986,-- per maand zal betalen en nadat de vrouw de (echtelijke) woning heeft verlaten € 1.568,--;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, P.P.M. van Reijsen en T.J. Mellema-Kranenburg, en is op 30 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.