In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde WOZ-waarden van twee onroerende zaken, gelegen aan [adres 1] 2 en [adres 1] 2 A in [woonplaats]. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 197.000 voor [adres 1] 2 en € 155.000 voor [adres 1] 2 A, maar na bezwaar werd de waarde van [adres 1] 2 verlaagd naar € 176.000, terwijl de waarde van [adres 1] 2 A gehandhaafd bleef. Belanghebbende, de eigenaar van de woningen, stelde dat de waardes te hoog waren vastgesteld en concludeerde tot een verlaging naar een totaal van € 250.000 voor beide woningen.
De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 26 april 2024 werden nieuwe taxatierapporten en een taxatiematrix overgelegd door de heffingsambtenaar. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waardes niet te hoog waren vastgesteld, door de waardes te onderbouwen met vergelijkingsobjecten die voldoende vergelijkbaar waren met de woningen van belanghebbende. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 29 mei 2024. De beslissing houdt in dat de heffingsambtenaar de waardes van de onroerende zaken correct heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.