ECLI:NL:GHSHE:2024:1744

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
200.331.002_01 en 200.336.268_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding, hoofdverblijf, zorgregeling, partneralimentatie, kinderalimentatie en verdeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de echtscheiding tussen de vrouw en de man, die in 2018 zijn gehuwd. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, had eerder een verzoek tot echtscheiding ingediend, dat door de rechtbank was afgewezen. Het hof heeft de eerdere beschikking vernietigd en de vrouw ontvankelijk verklaard in haar verzoeken. De zaak betreft onder andere de zorgregeling voor hun minderjarige kind, de hoofdverblijfplaats van het kind, en alimentatieverplichtingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 maart 2024 zijn beide partijen gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de raad. Het hof heeft vastgesteld dat er geen ouderschapsplan is ingediend, wat normaal gesproken vereist is voor een echtscheiding. Gezien de omstandigheden, waaronder een contact- en locatieverbod voor de man wegens bedreiging en stalking, heeft het hof besloten dat het hoofdverblijf van het kind bij de vrouw zal zijn. De man heeft ingestemd met dit verzoek. De vrouw heeft ook een verzoek gedaan om de man het recht op omgang met het kind te ontzeggen, wat het hof heeft afgewezen, maar het hof heeft wel aangegeven dat er meer duidelijkheid moet komen over de persoonlijkheidsproblematiek van de man voordat er een zorgregeling kan worden vastgesteld. Daarnaast heeft het hof de alimentatie voor het kind vastgesteld op € 197,66 per maand, met een verhoging per 1 januari 2023 en 2024. De verzoeken van de man met betrekking tot partneralimentatie en pensioenverevening zijn ingetrokken. De vrouw heeft een vordering ingediend voor achterstallige huurbetalingen, maar het hof heeft deze vordering afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 mei 2024
Zaaknummer: 200.331.002/01 en 336.268/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/404373 FA RK 22-5645
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.Ch. Osté,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Kievit.

5.De beschikking d.d. 9 november 2023

Bij die beschikking heeft het hof de bestreden beschikking, waarin de vrouw niet-ontvankelijk was verklaard in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vrouw ontvankelijk verklaard in haar inleidende verzoeken.
Het hof heeft, gelet op Hoge Raad 27 november 2015, ECLI:NL:HR:3395, de zaak aan zich gehouden voor de inhoudelijke behandeling van de verzoeken en de man een termijn gegeven om een verweerschrift in te dienen.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 21 december 2023;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen op 6 februari 2024;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 12 maart 2024;
- het e-mailbericht van de advocaat van de man van 21 maart 2024;
- het e-mailbericht van de advocaat van de vrouw van 21 maart 2024.
6.2.
De inhoudelijke mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Osté;
-de man, bijgestaan door mr. Kievit;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

7.De verdere beoordeling

7.1.
Het hof zal in principaal hoger beroep oordelen over de volgende verzoeken van de vrouw:
- echtscheiding;
- het hoofdverblijf van [minderjarige] ;
- ontzegging omgang;
- door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie;
- betaling door de man aan de vrouw van een bedrag van € 8.808,07 vanwege achterstallige
huurtermijnen van de voormalige echtelijke woning.
7.1.1.
Het hof zal in incidenteel hoger beroep oordelen over de volgende verzoeken van de man:
- zorgregeling c.q. verwijzing naar Uniform Hulpaanbod;
- door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie;
- door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie;
- pensioenverevening.
Echtscheiding
7.2.
De vrouw heeft in haar verzoekschrift tot echtscheiding van 14 december 2022 de rechtbank onder meer verzocht om tussen partijen de echtscheiding uit te spreken omdat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft in zijn verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep aangegeven in te stemmen met het echtscheidingsverzoek van de vrouw.
7.2.1.
In de wet staat dat een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan moet bevatten, waarin partijen afspraken hebben opgenomen ten aanzien van hun minderjarige kinderen. Als het ouderschapsplan ontbreekt kan de rechter de verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek tot echtscheiding, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd.
Het hof stelt vast dat partijen er niet in zijn geslaagd een ouderschapsplan overeen te komen. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat er reeds in oktober 2022 een concept-ouderschapsplan (productie 3 bij inleidend verzoek) aan de man is voorgelegd, maar dat de man hierop nooit heeft gereageerd. Het feit dat er momenteel aan de man een contact- en locatieverbod is opgelegd wegens bedreiging en stalking van de vrouw, acht de hof voldoende om vast te stellen dat het op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is om een ouderschapsplan in te dienen waarmee partijen het beiden eens zijn.
7.2.2.
Het verzoek tot echtscheiding ligt dan ook als op de wet gegrond voor toewijzing gereed. Het hof zal hierna de echtscheiding tussen partijen uitspreken.
Partneralimentatie
7.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man het verzoek tot het vaststellen van een door de vrouw aan hem te betalen partneralimentatie ingetrokken, zodat dit verzoek geen verdere bespreking behoeft. Het hof zal de man niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
Pensioenverevening
7.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man het verzoek met betrekking tot de pensioenverevening ingetrokken, zodat dit verzoek geen verdere bespreking behoeft. Het hof zal de man niet ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
Hoofdverblijf [minderjarige]
7.5.
De man heeft in zijn verweerschrift aangegeven in te stemmen met het verzoek van de vrouw om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen. Het hof zal dan ook beslissen dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vrouw zal hebben.
Zorgregeling
7.6.
De vrouw verzoekt in hoger beroep de man het recht op omgang met [minderjarige] te ontzeggen. Vanwege bedreigingen en stalking van de vrouw door de man, geldt voor de man een locatie- en contactverbod. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij kan instemmen met begeleid contact tussen de man en [minderjarige] , mits dit voor [minderjarige] veilig is. Voorafgaand daaraan moet er naar de mening van de vrouw eerst zicht te zijn op de persoonlijkheidsstoornissen van de man en dient er eerst behandeling te hebben plaatsgevonden.
7.6.1.
De man verzoekt verwijzing van partijen naar het Uniform Hulpaanbod. Hij hoopt vanuit een in dit kader te doorlopen hulpverleningstraject te kunnen komen tot een contactregeling met [minderjarige] .
De man geeft aan spijt te hebben van de bedreigingen die hij heeft geuit richting de vrouw. Hij stelt hiervan te hebben geleerd en geeft aan dat het in de toekomst niet meer zal gebeuren. Hij werd gestuurd door wanhoop en ziet nu in dat zijn gedrag niet in het belang van [minderjarige] was.
De man zou de zorg voor [minderjarige] het liefst bij helfte delen, maar begrijpt dat een dergelijke verdeling in dit stadium nog niet aan de orde kan zijn. De man wil en hoopt dat (ofwel binnen het hulpverleningstraject, ofwel zonder hulpverleningstraject) de volgende zorgregeling met opbouw, desnoods begeleid, kan worden gestart:
  • week 1: woensdag van 15:00 uur tot 19:00 uur bij de man en zaterdag van 11:00 uur tot 19:00 uur bij de man, voor de duur van vier weken;
  • week 5: woensdag van 15:00 uur tot 19:00 uur bij de man en in ieder weekend van zaterdagochtend 11:00 uur tot zondagochtend 11:00 uur bij de man, voor de duur van twee weken;
  • week 7: woensdag van 15:00 uur tot 19:00 uur bij de man en ieder weekend van zaterdagochtend 11:00 uur tot zondagavond 17:00 uur bij de man, voor de duur van vier weken;
  • vanaf week 11: om de week bij de man en bij de vrouw.
7.6.2.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd.
De man heeft nog een heel traject te doorlopen voordat de door hem verzochte opbouwende regeling naar co-ouderschap aan de orde kan zijn. Aan de andere kant is [minderjarige] nog zeer jong en heeft zij haar vader een lange tijd niet gezien. Het is voor haar belangrijk dat er wel weer contact wordt opgebouwd. Het zou mooi zijn als de ouders in het kader van het Uniform Hulpaanbod de module Ouderschap Blijft / Ouderschapsreorganisatie zouden kunnen doorlopen. Er zou binnen dat traject begeleide omgang kunnen worden opgestart, waarbij ook gekeken wordt naar de opvoedingsvaardigheden van de man en naar de hechtingsrelatie tussen de man en [minderjarige] en beoordeeld zou kunnen worden welke verdere hulpverlening noodzakelijk is voor beide ouders.
7.6.3.
Het hof oordeelt als volgt.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De rechter kan een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben, indien sprake is van een of meer van de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde ontzeggingsgronden.
7.6.3.
Het hof zal het verzoek van de man tot verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod afwijzen, nu duidelijk is dat de vrouw daaraan (om voor het hof begrijpelijke redenen gezien de verdenking van bedreiging en stalking van de vrouw door de man) nu nog niet kan meewerken en het voor verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod noodzakelijk is dat beide partijen hier achter staan en gemotiveerd zijn om hieraan mee te werken.
Ook het verzoek van de man om een opbouwende zorgregeling, eventueel begeleid, vast te stellen tussen [minderjarige] en de man, zal het hof afwijzen. Dit vanwege het feit dat de man momenteel wordt verdacht van stalking en bedreiging van de vrouw. Zijn voorlopige hechtenis is geschorst onder bijzondere voorwaarden. Er geldt een contact- en locatieverbod voor de man. De man heeft zich in het kader van zijn reclasseringstraject moeten laten onderzoeken door een psycholoog. Deze psycholoog heeft geadviseerd dat de man een ambulant behandeltraject moet volgen voor de duur van zes maanden gericht op nadere diagnostiek en behandeling en geadviseerd dat er nader onderzoek moet komen naar de cognitieve vaardigheden van de man. Dat traject is op dit moment nog niet opgestart. Voorlopig zijn er, zo blijkt uit de overgelegde stukken, aanwijzingen voor een borderline persoonlijkheidsstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis bij de man. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat er meer zicht komt op de persoonlijkheids-problematiek van de man, de behandelmogelijkheden en de voortgang van een eventueel behandeltraject. Voorts acht het hof het noodzakelijk dat er zicht komt op de met de persoonlijkheidsproblematiek van de man samenhangende gevolgen voor de contacten tussen de man en [minderjarige] en met de daarmee samenhangende gevolgen voor de vrouw, voordat er überhaupt wordt toegekomen aan een regeling voor contact tussen de man en [minderjarige] .
Het hof is van oordeel dat er echter, bij het ontbreken van nadere informatie, op dit moment nog geen aanleiding is voor ontzegging van het recht op omgang. Het hof zal dit verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
Kinderalimentatie
7.7.
De vrouw heeft, bij gebreke van financiële gegevens van de man, een verzoek gedaan tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] van € 500,- per maand.
Ingangsdatum
7.8.
Tegen de door de vrouw verzochte ingangsdatum, te weten 25 oktober 2022, is geen verweer gevoerd, zodat het hof een eventuele bijdrage met ingang van deze datum zal vaststellen.
Behoefte [minderjarige]
7.9.
De vrouw voert aan dat de man tijdens het huwelijk werkte als koerier. De vrouw schat zijn inkomen tijdens het huwelijk op € 30.000,- bruto per jaar.
7.9.1.
De man stelt zich op het standpunt dat de behoefte van [minderjarige] gebaseerd moet worden op alleen het inkomen van de vrouw, omdat de man tijdens het huwelijk meerdere keren gedetineerd heeft gezeten, zo ook in de periode voorafgaand aan het verbreken van de samenleving. De man is voor het inkomen van de vrouw uitgegaan van een bruto jaarinkomen uit loondienst van € 28.053,-, gebaseerd op de loonstroken augustus t/m oktober 2022, en een winst uit onderneming van € 10.000,- per jaar. Hij komt op basis hiervan op een behoefte van [minderjarige] in 2022 van € 355,- per maand en € 367,- per maand in 2023.
7.9.2.
Het hof oordeelt als volgt.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man in 2022 niet gedetineerd heeft gezeten. De man heeft desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij gedurende het gehele jaar 2022 geen inkomen heeft gehad. Hij verbleef in Spanje bij vrienden die hem onderhielden, aldus de man.
Het hof stelt voorop dat het op de weg van de man ligt om zijn inkomen te stellen en, bij betwisting door de vrouw, te onderbouwen. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat uitgegaan moet worden van het inkomen dat de man tijdens het huwelijk gemiddeld verdiende als koerier, te weten € 30.000,- bruto op jaarbasis. De man heeft tegenover dit standpunt van de vrouw zijn stelling dat hij gedurende het gehele jaar 2022 geen inkomen had en werd onderhouden door vrienden, niet onderbouwd. Gelet op de waarheids- en volledigheidsplicht van artikel 21 Rv heeft de rechter de bevoegdheid om hieraan de geraden gevolgtrekking te verbinden. Dit is een discretionaire bevoegdheid van de rechter, hetgeen impliceert dat de rechter de vrijheid heeft om hieraan die consequentie te verbinden die hij in overeenstemming acht met de aard en de ernst van deze schending van uit artikel 21 Rv voortvloeiende verplichting en de omstandigheden van dit geval. Het hof verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9675. Het hof ziet hierin aanleiding uit te gaan van het door de vrouw gestelde inkomen van de man van € 30.000,- bruto op jaarbasis.
Overeenkomstig de door de vrouw overgelegde berekening bedraagt het NBI van de man tijdens het huwelijk € 2.111,- per maand.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw aangegeven dat voor haar inkomen kan worden uitgegaan van de loonstroken van augustus tot en met oktober 2022, waaruit een inkomen uit arbeid volgt van € 28.053,- bruto op jaarbasis, alsmede van een winst uit onderneming van € 10.000,- per jaar. De man heeft een berekening overgelegd van het NBI van de vrouw op basis van deze inkomsten, die het hof dus zal volgen. Volgens deze berekening bedraagt het NBI van de vrouw in 2022 € 2.730,- per maand.
Het NBGI in 2022 kan dus gesteld worden op een bedrag van (€ 2.111,- + € 2.730,- =) € 4.841,- per maand. Volgens de tabellen kosten kinderen 2022 (tabel voor één kind, 4 punten) bedraagt de behoefte van [minderjarige] € 656,- per maand.
Draagkracht van de man
7.10.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat uitgegaan kan worden van het door de vrouw gestelde inkomen, c.q. de door de vrouw gestelde verdiencapaciteit van € 30.000,- bruto per jaar. Het hof volgt hier dus de door de vrouw overgelegde berekening van het NBI van de man van € 2.111,- en de bijbehorende draagkracht van € 320,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
7.11.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij sinds januari 2023 alleen nog als ZZP-er werkt en niet meer in loondienst, omdat het voor haar te gevaarlijk werd op de locaties waar zij in loondienst werkte omdat zij daar werd opgewacht door de man of bekenden van hem. Zij stelt haar inkomen op een bedrag van € 2.600,- bruto per maand.
7.11.1.
De man stelt zich op het standpunt dat ZZP-ers in de zorg over het algemeen meer verdienen dan hun collega’s in loondienst en dat daarom niet aannemelijk is dat de vrouw minder is gaan verdienen, zoals zij stelt. Er moet uitgegaan worden van het oude inkomen van de vrouw.
7.11.2.
Het hof oordeelt als volgt.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar stelling dat haar inkomen nog maar € 2.600,- bruto per maand bedraagt alleen een aantal facturen overgelegd. Op grond van deze facturen kan het hof echter niet vaststellen dat haar inkomen € 2.600,- bruto per maand bedraagt. De vrouw heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, haar stelling ten aanzien van haar inkomen onvoldoende met stukken onderbouwd. Het hof zal daarom uitgaan van het oude inkomen van de vrouw van € 28.053,- bruto per jaar, € 10.000,- winst uit onderneming op jaarbasis en een kindgebonden budget van € 4.942,-, overeenkomstig de door de man overgelegde draagkrachtberekening. Hieruit volgt een NBI van € 3.194,- en een draagkracht van € 742,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
7.12.
De gezamenlijke draagkracht van partijen (draagkracht man € 320,- + draagkracht vrouw € 742,- = € 1.062,-) is voldoende om in de behoefte van [minderjarige] van € 656,- per maand te voorzien, zodat het hof toekomt aan een draagkrachtvergelijking (volgens de formule: draagkracht/totale draagkracht x behoefte):
€ 320,-/€ 1.062,- x € 656,- = € 197,66 per maand.
Zorgkorting
7.13.
Partijen zijn het er over eens dat geen rekening wordt gehouden met een zorgkorting, nu er op dit moment geen contact is tussen de man en [minderjarige] .
Conclusie kinderalimentatie
7.14.
De man dient gelet op het voorgaande met een bedrag van € 197,66 per maand bij te dragen in de kosten van [minderjarige] .
Met ingang van 1 januari 2023 bedraagt de bijdrage analoog aan de wettelijke indexering € 204,38 per maand en met ingang van 1 januari 2024 € 217,05.
Verdeling
7.15.
De vrouw stelt dat partijen de goederen reeds hebben verdeeld en ieder een eigen woning heeft. De vrouw heeft echter een factuur ontvangen van de verhuurder van de voormalige echtelijke woning wegens achterstallige huurbetalingen van € 8.759,15. De vrouw heeft altijd haar deel van de verplichtingen voldaan, maar de man heeft de huur niet betaald. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man voornoemd bedrag aan de vrouw dient te voldoen, zodat de vrouw de vordering aan de verhuurder kan voldoen.
7.15.1.
De man voert het volgende verweer.
Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat het om een vordering van [stichting] gaat. Het is niet duidelijk wat voor vordering het precies is, noch op welke periode de vordering betrekking heeft.
Gedurende de relatie van partijen heeft de man meerdere keren gedetineerd gezeten en had hij op die momenten geen inkomen. Partijen zijn daarom overeengekomen dat de vrouw verantwoordelijk was voor de betaling van de vaste lasten. Als de vrouw dit heeft nagelaten, is dat niet aan de man te wijten.
De vrouw heeft niet aangetoond dat de vordering ziet op het niet door de man betaalde gedeelte van de huur. Zij toont niet aan dat zij haar deel van de huur wel heeft voldaan. Voor zover de man al aangesproken zou kunnen worden, kan dat hooguit zijn voor de helft van deze vordering.
7.15.2.
Het hof zal het verzoek van de vrouw afwijzen, omdat de vrouw dit verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van de man niet met objectiveerbare gegevens onderbouwd dat zij uit hoofde van de door haar overgelegde factuur nog een vordering heeft op de man. Onduidelijk is gebleven wie van partijen wat heeft betaald, op welke periode de door de vrouw gestelde vordering betrekking heeft en hoe een en ander zich verhoudt tot de huwelijkse voorwaarden die partijen zijn overeengekomen. Er is aldus niet komen vast te staan dat de vrouw nog een vordering heeft op de man.

8.De beslissing

Het hof:
spreekt tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] 2018 te Oosterhout, de echtscheiding uit;
bepaalt dat [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , haar hoofdverblijf bij de vrouw zal hebben;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , zal voldoen:
  • met ingang van 25 oktober 2022 € 197,66 per maand;
  • met ingang van 1 januari 2023 € 204,38 per maand;
  • met ingang van 1 januari 2024 € 217,05 per maand, de nog niet verschenen termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten in dit hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. mr. A.M. Bossink, mr. E.P. de Beij en mr. E.M.D.M. van der Linden en is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.