Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in feitelijke instanties en in cassatie
2.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep na verwijzing
3.Feiten en procesverloop
4.De beoordeling
manheeft bij brief van 5 mei 2021 stukken (de prod. 7 tot en met 12) in het geding gebracht en de volgende toelichting gegeven. De man is in 1998 bij een Europese werkgever in dienst getreden. Vanaf dat moment bouwde hij geen pensioenrechten meer op. Daarom heeft hij advies ingewonnen over het genereren van een eigen opbouw hiervoor. De man heeft op advies van ABN AMRO bank bij hen een Flexibel Pensioen Plan Privé afgesloten. De premie-inleg op deze polis zou resulteren in een pensioeninleg van € 763.731,--, zodra de man in 2032 zestig jaar zou worden. In 2003 is de man in dienst getreden bij een wereldwijd opererende werkgever. In 2005 adviseerde [persoon A] van Intax Tax Consultants hem om voor zijn ouderdomspensioen net als voor zijn AOW-rechten netto te sparen, wegens gebrek aan fiscale aftrekmogelijkheden. De man is daartoe overgegaan en heeft de polis van Flexibel Pensioen Plan Privé in 2006 premievrij gemaakt. Daarnaast heeft de man tijdens de mondelinge behandeling bij het hof Leeuwarden verklaard dat hem in 2005 duidelijk werd dat hij niet die voorzieningen had die iemand in Nederland normaal gesproken wel heeft en dat er om die reden goed is gespaard.
vrouwheeft onder meer (proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep op 20 mei 2021) verklaard dat door partijen bewust werd gespaard omdat de man niet verzekerd was voor werkloosheid, dat partijen zich ervan bewust waren dat er geen pensioenopbouw plaatsvond tijdens de jaren dat de man in het buitenland werkte en dat er een tekort was in de opbouw van AOW aan de zijde van de man. Daarnaast heeft zij verklaard dat de man voor ziekte en arbeidsongeschiktheid een verzekering had en dat zij zelf werkte en een inkomen had.
hofis van oordeel dat bij de verdeling van het spaarsaldo rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de man geen aanspraken op aanvullend pensioen heeft opgebouwd. Hiervoor geldt namelijk ook dat als de man niet wordt gecompenseerd, de vrouw in een betere financiële positie zal komen te verkeren en dat dit niet aansluit bij de (stilzwijgende) afspraak van partijen dat zij al hun financiële middelen gemeenschappelijk wilden laten zijn. De vrouw heeft immers, naast een volledige AOW-uitkering, aanvullend pensioen opgebouwd. Voor beide voorzieningen geldt dat het oudedagsvoorzieningen zijn en dat partijen hierover geen uitdrukkelijke aanvullende afspraken hebben gemaakt, maar zich wel bewust waren van een gebrek/tekort aan opbouw daarvan en dat partijen althans de man de bedoeling hadden/had extra te sparen. Dat het aanvullend ouderdomspensioen niet op één lijn zou staan met de AOW-uitkering wat betreft karakter en doel en de opbouw daarvan, omdat een partij zelf voor de opbouw van ouderdomspensioen kan zorgdragen, wat daar ook van zij, doet aan het voorgaande niet af.
hofzal geen rekening houden met een reservering ingevolge de WULBZ. Vast staat dat de man een polis (met [nummer] ) heeft afgesloten om zich voor arbeidsongeschiktheid te verzekeren (prod. 18 bij conclusie van antwoord tevens eis in reconventie en prod. 14 bij conclusie van repliek tevens conclusie van antwoord in reconventie). De premies voor deze verzekering werden voldaan van de gezamenlijke bankrekening. Bij het afsluiten van de polis heeft de man expliciet gekozen voor een wachttijd van twaalf maanden. Hiervan uitgaande had het op de weg van de man gelegen om nader toe te lichten waarom het dan toch gepast is daarvoor thans een reservering in mindering te brengen bij de verdeling van het spaarsaldo gelijk aan de netto loondoorbetaling gedurende de eerste 24 maanden van de arbeidsongeschiktheid. Uit het voorgaande volgt immers dat de man alleen gedurende de eerste twaalf maanden niet verzekerd is voor het verlies van loon tijdens arbeidsongeschiktheid, zodat het hof – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – niet inziet waarom voor de periode daarna nog een reservering dient plaats te vinden.
hofzal ook geen rekening houden met een reservering voor de WW. De vrouw heeft erkend dat er bewust werd gespaard omdat de man niet verzekerd was voor werkloosheid, maar de situatie van werkloosheid heeft zich gedurende de samenlevingsperiode niet voorgedaan. Ook hier laat de man na om uit te leggen waarom hij na de scheiding van partijen niet alsnog een verzekering voor werkloosheid heeft afgesloten. Daarbij neemt het hof ook hier in aanmerking dat de stelling van de vrouw inhoudende dat de man zich alsnog kan verzekeren tegen het risico op verlies van inkomen bij werkloosheid, en dat daarvoor niet de door hem gestelde grote sommen geld hoeven te worden ingezet, door de man niet althans onvoldoende gemotiveerd is weersproken. De enkele stelling dat de vrouw ook een dergelijke reservering of verzekering heeft en/of dat de man deze opbouw is misgelopen is daarvoor onvoldoende.
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen, waarbij het in aanmerking neemt dat de overeenkomst van partijen (zoals hiervoor weergegeven in rov. 3.1 sub iv) geen overeenkomst van verdeling betreft. Het hof begrijpt de vorderingen van partijen aldus dat zij het hof vragen om de verdeling vast te stellen (ter uitvoering van de genoemde overeenkomst). Dit leidt ertoe dat de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van veertien dagen na het wijzen van dit arrest.