ECLI:NL:GHSHE:2024:1706

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
200.319.560_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over oplevering bedrijfsruimte en betalingsverplichtingen

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen Dutch Panel B.V. en Worldwide Boja Trust B.V. over de oplevering van een bedrijfsruimte en de bijbehorende betalingsverplichtingen. De huurovereenkomst liep van 1 februari 2015 tot 31 januari 2021. Dutch Panel heeft de huurovereenkomst opgezegd en er ontstond een geschil over de staat van de bedrijfsruimte bij oplevering. WBT stelt dat de bedrijfsruimte in slechtere staat is opgeleverd dan bij aanvang van de huur en vordert schadevergoeding voor opleveringsgebreken. Dutch Panel betwist dit en stelt dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan. In eerste aanleg heeft de kantonrechter Dutch Panel gedeeltelijk in het gelijk gesteld, maar WBT heeft hoger beroep ingesteld. Het hof oordeelt dat WBT de bewijslast heeft om aan te tonen dat de staat van het gehuurde bij oplevering slechter was dan bij aanvang van de huur. Daarnaast is er een geschil over de betaling van huur en bijkomende kosten, waaronder een contractuele boete en kosten voor onderhoud. Het hof heeft WBT opgedragen bewijs te leveren van haar stellingen en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.319.560/01
arrest van 21 mei 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Dutch Panel B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als: Dutch Panel,
advocaat: mr. A.D.A. Quaedvlieg te Weert,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Worldwide Boja Trust B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als: WBT,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp te Valkenburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 november 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 augustus 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen Dutch Panel als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en WBT als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 9180072 CV EXPL 21-2169)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord in het principaal appel, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij de beoordeling in hoger beroep gaat het hof uit van de volgende feiten.
3.2.
WBT heeft aan Dutch Panel een bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW (hierna: de bedrijfsruimte) aan het [adres] te [vestigingsplaats] verhuurd met ingang van 1 februari 2015 tot en met 31 januari 2020 (huurovereenkomst 1). Aansluitend hebben partijen met betrekking tot deze bedrijfsruimte een huurovereenkomst gesloten van
1 februari 2020 tot en met 31 januari 2021 (huurovereenkomst 2).
Op de huurovereenkomsten zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW van toepassing (hierna: de Algemene Bepalingen).
3.3.
De overeengekomen huur in huurovereenkomst 2 bedroeg € 5.706,01 per kalendermaand.
3.4.
Dutch Panel heeft een waarborgsom van € 10.000,-- betaald aan WBT.
3.5.
Dutch Panel heeft huurovereenkomst 2 bij brief van 14 oktober 2020 opgezegd.
3.6.
Bij brief van 16 november 2020 heeft WBT aan Dutch Panel onder meer meegedeeld niet in te stemmen met verrekening van de waarborgsom met achterstallige huurtermijnen.
3.7.
Met ingang van 1 februari 2021 is huurovereenkomst 2 geëindigd.
3.8.
Bij e-mail van 3 februari 2021 heeft WBT aan Dutch Panel meegedeeld dat de huur over januari 2021 niet is betaald, dat Dutch Panel één week krijgt om 67 opleveringsgebreken te herstellen en dat 48 aan WBT behorende betonblokken door toedoen van Dutch Panel zijn verdwenen. Bij e-mail van 11 februari 2021 heeft WBT aan Dutch Panel onder meer meegedeeld dat niet alle gebreken zijn verholpen, dat er geen door partijen ondertekend nul-situatierapport existeert, dat de waarborgsom niet wordt terugbetaald en dat zij in totaal nog € 27.769,74 van Dutch Panel te vorderen heeft.
Eerste aanleg
3.9.
Dutch Panel heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd dat bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis voor recht wordt verklaard dat zij heeft voldaan aan de verplichtingen uit de huurovereenkomst en/althans dat zij niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de opleveringsverplichting en dat WBT wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.421,39 (restant waarborgsom na aftrek van de huur over januari 2021), buitengerechtelijke incassokosten (BIK), proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.10.
WBT heeft een tegenvordering ingesteld. Zij heeft gevorderd dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis Dutch Panel veroordeelt tot betaling van
€ 26.570,-- aan hoofdsom (achterstallige huur, herstelkosten gebreken, kosten ‘verduisterde’ betonblokken minus de waarborgsom), buitengerechtelijke kosten conform artikel 28.1 Algemene Bepalingen, 1% contractuele rente over de hoofdsom, contractuele verzuim boete van € 250,-- per kalenderdag en de proceskosten.
3.11.
De kantonrechter heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
- in conventie WBT veroordeeld om aan Dutch Panel € 4.293,93 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van 1 februari 2021 tot de dag van betaling;
- in reconventie Dutch Panel veroordeeld om aan WBT € 6.006,01 (€ 5.706,01 factuur [factuurnummer] plus € 300,-- boeterente) te betalen.
Ten slotte heeft kantonrechter de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen, waaronder de over en weer gevorderde buitengerechtelijke incassokosten omdat deze volgens de kantonrechter tegen elkaar wegvallen.
Hoger beroep
Principaal hoger beroep
3.12.
Dutch Panel vordert in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de in eerste aanleg bij dagvaarding van 19 april 2021 ingestelde vorderingen voor een bedrag van € 4.293,3 met rente en kosten alsnog geheel zal toewijzen en het in reconventie gevorderde alsnog geheel zal afwijzen met veroordeling van WBT in de proceskosten in beide instanties.
3.13.
WBT heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest de grieven van Dutch Panel zal afwijzen, het bestreden vonnis zal bekrachtigen eventueel onder verbetering van gronden, met veroordeling van Dutch Panel in de kosten van beide instanties.
Incidenteel hoger beroep
3.14.
WBT heeft in het incidenteel hoger beroep gevorderd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen, WBT geslaagd zal achten in haar grieven, en opnieuw rechtdoende, de door de kantonrechter afgewezen vorderingen alsnog aan WBT zal toewijzen, met veroordeling van Dutch Panel in de kosten van beide instanties.
3.15.
Dutch Panel heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest WBT niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel de grieven van WBT zal afwijzen en het bestreden vonnis zal bekrachtigen wat betreft de in de incidenteel hoger beroep bestreden onderwerpen, eventueel onder verbetering van gronden, met veroordeling van WBT in de kosten van de procedure in incidenteel hoger beroep.
Factuur huur [factuurnummer]
3.16.
Met haar eerste grief in het principaal hoger beroep klaagt Dutch Panel dat de kantonrechter haar veroordeeld heeft tot betalen van een bedrag van € 5.706,01 voor huurfactuur [factuurnummer] . Dutch Panel heeft niet betwist dat zij gehouden is deze factuur te betalen, maar zij heeft zich verweerd door te stellen dat zij deze factuur al heeft voldaan.
3.17.
Ter onderbouwing van haar stelling heeft Dutch Panel in eerste aanleg een zelf gemaakt overzicht van de verrichte betalingen overgelegd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Dutch Panel niet heeft bewezen dat zij deze huurtermijn heeft voldaan en de vordering tot betaling van de huurfactuur van WBT toegewezen.
3.18.
In hoger beroep heeft Dutch Panel ter onderbouwing van haar stelling dat zij de betreffende maand huur heeft betaald een overzicht betalingsbewijzen overboekingen huurpenningen in de periode 2015 tot en met 2020 van de Rabobank overgelegd. WBT heeft niets opgemerkt aan dit overzicht, maar heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat Dutch Panel de maand maart 2019 niet heeft betaald een overzicht van bankmutaties van maart 2019 van haar zakelijke rekening bij ING overgelegd waaruit dit zou blijken.
3.19.
Het hof is van oordeel dat Dutch Panel met de door haar overgelegde stukken heeft bewezen dat zij de betreffende maand huur heeft betaald. Het door haar in hoger beroep overgelegde overzicht komt wat betreft de bedragen en betaaldata geheel overeen met het eerder in eerste aanleg door haar gemaakte overzicht. Het door WBT overgelegde overzicht kan dit niet ontkrachten. Dit overzicht, zo constateert het hof, bevat terstond in het oog springende ongeregeldheden. De lay-out van de eerste pagina van het overzicht komt niet overeen met de andere pagina’s; de data verspringen en er zijn alleen op de relevante bladzijde geen strepen onder de valutadata opgenomen. Doordat het begin- en eindsaldo in het overzicht van WBT niet zichtbaar zijn kan het hof ook niet beoordelen of de opgenomen af- en bijboekingen compleet zijn. Het feit dat WBT Dutch Panel niet eerder heeft gemaand tot betaling van de betreffende maand huur spreekt ook niet in het voordeel van WBT. Ten overvloede: daarbij komt dat Dutch Panel bij memorie van antwoord in het incidenteel appel ook nog een bankafschrift van deze specifieke betaling met een verklaring van de Rabobank heeft overgelegd (productie 17). De eerste grief in het principaal hoger beroep slaagt.
Geen contractuele boete over huurfactuur [factuurnummer]
3.20.
Nu het hof heeft geoordeeld dat Dutch Panel heeft bewezen dat zij huurfactuur met nummer [factuurnummer] heeft betaald, is Dutch Panel niet gehouden de door WBT gevorderde contractuele boeterente hierover te betalen. Grief VI in het incidenteel hoger beroep, die ziet op de afwijzing van de contractuele rente over huurfactuur [factuurnummer] , faalt dan ook.
Oplevering
3.21.
Met haar eerste twee grieven in het incidenteel hoger beroep klaagt WBT dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat Dutch Panel de bedrijfsruimte deugdelijk heeft opgeleverd en dat de kantonrechter WBT niet heeft toegelaten tot levering van bewijs dat de staat van het gehuurde anders was bij aanvang van de huur en dat de huurder het volgens die ‘oorspronkelijke staat’ weer moet opleveren.
Maatstaf
3.22.
Het hof stelt het volgende voorop. De huurovereenkomst tussen partijen is geëindigd per 1 februari 2021. Bij het einde van de huurovereenkomst moet de huurder het gehuurde weer ter beschikking stellen aan de verhuurder, artikel 7:224 lid 1 BW. Lid 2 van datzelfde artikel bepaalt dat indien tussen de huurder en verhuurder een beschrijving van het verhuurde is opgemaakt, de huurder gehouden is de zaak in dezelfde staat op te leveren waarin deze volgens de beschrijving is aanvaard, met uitzondering van geoorloofde veranderingen en toevoegingen en hetgeen door ouderdom is teniet gegaan of beschadigd. Indien geen beschrijving is opgemaakt, wordt de huurder, behoudens tegenbewijs, verondersteld het gehuurde in de staat te hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst. De beschrijving van het gehuurde moet ‘tussen de huurder en verhuurder’ zijn opgemaakt. Een eenzijdig door de verhuurder opgestelde beschrijving, bijvoorbeeld naar aanleiding van de oplevering van de zaak aan het einde van de vorige huurovereenkomst, geldt niet als beschrijving in de zin van art. 7:224 lid 2 BW. Ook is geen sprake van een beschrijving als alleen de verhuurder foto’s heeft gemaakt.
Geen beschrijving
3.23.
Volgens WBT is een beschrijving opgemaakt. Zij heeft haar stelling ook in hoger beroep echter niet (met stukken) onderbouwd. Daarbij komt dat de advocaat van WBT in zijn e-mail van 11 februari 2021 aan de advocaat van Dutch Panel heeft geschreven dat geen door beide partijen ondertekend nul-situatierapport bestaat en dat alleen Dutch Panel de begintoestand heeft gedocumenteerd met foto’s. De door Dutch Panel genomen foto’s zijn geen beschrijving van het gehuurde. Het hof neemt net als de kantonrechter als vaststaand aan dat geen beschrijving van het gehuurde tussen huurder en verhuurder is opgemaakt. Dutch Panel wordt dus verondersteld het gehuurde te hebben ontvangen in de staat waarin het verkeerde bij het einde van de huurovereenkomst, behoudens tegenbewijs door WBT.
Bewijslast WBT betere staat bij aanvang huur
3.24.
De staat van het gehuurde bij oplevering, zoals weergegeven op de lijst (in de bijgewerkte versie, na het doorstrepen van de enkele door Dutch Panel betwiste of inmiddels verholpen punten), heeft Dutch Panel onvoldoende betwist. Volgens haar gaat het echter om punten die er bij het begin van de huur ook al waren of punten die WBT zou (moeten) verhelpen. Dat vindt het hof een voldoende betwisting van de stelling van WBT dat de staat van het gehuurde, hoewel niet vrij gebreken, aanzienlijk beter was dan bij oplevering. Het is dan aan WBT om te bewijzen dat Dutch Panel de zaak bij aanvang van de huur in een andere staat heeft ontvangen dan die waarin zij aan het einde van de huur verkeert. Hoewel uit de wettekst lijkt te volgen dat het bewijsrisico op de huurder blijft rusten, volgt uit de wetsgeschiedenis dat is beoogd de bewijslast van het tegendeel op de verhuurder te leggen.
3.25.
Voor (gedeeltelijke) toewijzing van haar vordering tot schadevergoeding wegens opleveringsgebreken moet WBT, gelet op de betwisting door Dutch Panel, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv bewijzen dat 1) de staat van het gehuurde bij oplevering slechter was dan bij aanvang van de huur doordat (een of meer van) de gebreken op de lijst (in de bijgewerkte versie die WBT als productie 4 in eerste aanleg heeft overgelegd) er nog niet waren bij de aanvang van de huur en 2) ook dat zij de gevorderde kosten daadwerkelijk heeft gemaakt om deze gebreken te herstellen. Het bewijs op deze beide punten heeft WBT nog niet geleverd. Van de begintoestand is geen afdoende documentatie overgelegd. Dat de bij oplevering geconstateerde mankementen, zoals WBT terecht opmerkt, niet worden genoemd in de opsomming van de door WBT te verhelpen gebreken in het e-mailbericht van Dutch Panel van 29 november 2015 is nog geen voldoende bewijs dat deze mankementen, vaak kleine beschadigingen, er toen (bij aanvang van de huur) nog niet waren. De overgelegde facturen schieten tekort als bewijs van de schade omdat zij niet (steeds) goed aansluiten op het overzicht van productie 5 (de lijst met gebreken die is voorzien van handgeschreven bedragen) en ook omdat betalingsbewijzen ontbreken. WBT heeft echter aangeboden bewijs op deze twee punten te leveren door middel van getuigen en het hof zal haar daartoe de gelegenheid geven.
Kosten voor het onderhoud van de CV-ketel en de Arbokeuring
3.26.
Met grief III in het incidenteel hoger beroep klaagt WBT dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat WBT onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat Dutch Panel kosten voor het onderhoud van de CV-ketel en Arbokeuring verschuldigd is. WBT heeft aangevoerd dat deze kosten voortvloeien uit de huurovereenkomst dan wel de Algemene Bepalingen (artikel 11) en dat deze kosten daadwerkelijk door haar zijn gemaakt.
3.27.
Het hof stelt vast dat WBT ook in hoger beroep geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de gevorderde bedragen, voor zover al niet verjaard, bij WBT in rekening zijn gebracht, terwijl Dutch Panel betwist dat WBT deze kosten verschuldigd is. Grief III in het incidenteel hoger beroep faalt reeds hierom.
Huurindexering 2019
3.28.
Met grief IV in het incidenteel hoger beroep klaagt WBT dat de kantonrechter de gevorderde huurindexering over 2019 heeft afgewezen. De kantonrechter heeft uit een e-mail van 19 november 2019 van WBT aan Dutch Panel afgeleid dat partijen hebben afgesproken de indexering over 2019 in depot te laten en dat de indexering pas behoefde te worden betaald als de verlichtingsinstallatie op kosten van WBT zou zijn gerealiseerd. Deze verlichtingsinstallatie is nooit gerealiseerd, dus hoefde de indexering ook niet te worden betaald, aldus de kantonrechter.
3.29.
Volgens WBT heeft de kantonrechter twee dingen door elkaar gehaald. De afgesproken huurverhoging van € 75,-- was afhankelijk van een te realiseren verlichtingsinstallatie. De gevorderde indexering over 2019 is een algemene contractuele indexering die Dutch Panel hoe dan ook verschuldigd was.
3.30.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat Dutch Panel niet gehouden is de indexering over 2019 alsnog te betalen. Op 19 november 2019 heeft WBT aan Dutch Panel onder andere het volgende geschreven:
“Het kan NIET de bedoeling zijn om de, indexering van 2019 hiervoor niet te betalen, de afspraak is heden gemaakt om de indexering in depot te laten tot de gehele
verlichtingsinstallatie gerealiseerd is en dan pas wordt de hele indexering van 2019 betaald.”
Zonder nadere toelichting op de achtergrond en inhoud van de gemaakte afspraak mocht Dutch Panel op grond van deze uitlating er op vertrouwen dat zij de contractuele jaarlijkse indexering, niet eerder hoefde te betalen dan dat de verlichtingsinstallatie gerealiseerd zou zijn. De verlichtingsinstallatie is ten tijde van de huurovereenkomst niet gerealiseerd. WBT heeft Dutch Panel ook niet eerder gerappelleerd deze indexering te betalen; ook niet bij het aangaan van de tweede huurovereenkomst.
Betonblokken
3.31.
Met haar vijfde grief in het incidenteel hoger beroep klaagt WBT dat de kantonrechter haar vordering tot betaling van € 6.048,-- wegens door Dutch Panel 48 verduisterde betonblokken die deel uitmaakten van de scheidingswand heeft afgewezen. WBT heeft hiervan aangifte gedaan. Tussen partijen staat vast dat Dutch Panel de betonblokken heeft verwijderd. Zij heeft dit op verzoek van WBT gedaan, aldus Dutch Panel. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst zij naar passages uit een e-mail van WBT van 6 januari 2015 aan Dutch Panel:
“(…)Alle blokken worden door jullie opgeruimd en ook de vaten en de rest van de spullen welke er achter liggen. (…)”en uit de daaraan voorafgaande e-mail van Dutch Panel zelf:
“(…) Alle blokken rondom het gebouw worden door ons opgeruimd”.
3.32.
Het hof ziet ook op dit punt aanleiding voor een bewijsopdracht. Tegenover de stelling van WBT dat Dutch Panel deze blokken zonder toestemming van WBT heeft afgevoerd (verduisterd) staat de afspraak uit 2015 dat WBT alle blokken rondom het gebouw zou opruimen. Mede gelet op de stelling van WBT dat de blokken door haar waren gestapeld tot een scheidingswand achter de loods en de constatering dat Dutch Panel deze kennelijk niet in 2015 maar pas kort voor de oplevering heeft verwijderd is niet duidelijk of deze afspraak inderdaad mede betrekking had op de 48 door WBT verwijderde blokken. WBT krijgt daarom de gelegenheid om, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv, nader bewijs te leveren van haar stelling dat Dutch Panel de 48 blokken zonder toestemming van WBT heeft verwijderd, alsmede van de schade die WBT daardoor heeft geleden. Het hof wijst er bij dat laatste op dat als de blokken, zoals WBT bij dagvaarding nog stelde, deel uitmaakten van het gehuurde, WBT voor het verkrijgen van schadevergoeding zal moeten aantonen dat, en tegen welke kosten, zij de blokken daadwerkelijk heeft vervangen.
3.33.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal hoger beroep en incidenteel hoger beroep:
4.1.
draagt WBT op te bewijzen:
a. dat de staat van het gehuurde bij oplevering slechter was dan bij aanvang van de huur in 2015 doordat (een of meer van) de gebreken op de door haar als productie 4 overgelegde lijst er nog niet waren bij de aanvang van de huur in 2015 en dat zij de gevorderde kosten daadwerkelijk heeft gemaakt om deze gebreken te herstellen (rov. 3.25.);
dat Dutch Panel zonder toestemming van WBT 48 betonblokken heeft verwijderd en dat WBT als gevolg daarvan schade heeft geleden (rov. 3.32.);
4.2.
bepaalt, voor het geval WBT bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. F.W.J. Meijer als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
4.3.
verwijst de zaak naar de rol van 4 juni 2024 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuigen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
4.4.
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
4.5.
bepaalt dat de advocaat van WBT tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
4.6.
beveelt dat Dutch Panel ter gelegenheid van het getuigenverhoor rekeningafschriften van haar bank overlegt waaruit alle betalingen van de huur aan WBT in 2019 blijken;
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, O.G.H. Milar, en H.F.P. van Gastel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 mei 2024.
griffier rolraadsheer