ECLI:NL:GHSHE:2024:1680

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
200.338.781_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 mei 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de 14-jarige minderjarige [minderjarige]. De vader van [minderjarige] heeft in hoger beroep verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen en de minderjarige bij hem te laten wonen. De vader heeft zijn verzoek onderbouwd met zorgen over de thuissituatie bij de pleegouders en het proces van de uithuisplaatsing, dat hij als onzorgvuldig heeft ervaren. De GI en de pleegouders hebben echter aangegeven dat [minderjarige] zich veilig en gelukkig voelt bij hen en dat zij niet terug wil naar de vader. Het hof heeft de belangen van [minderjarige] vooropgesteld en geconcludeerd dat het in haar belang is dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd. De vader heeft geen zelfstandig verzoek ingediend in eerste aanleg, waardoor het hof zijn verzoeken heeft afgewezen. De bijzondere curator heeft de belangen van [minderjarige] behartigd en bevestigd dat zij zich niet gehoord voelt door de vader. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 7 juli 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 mei 2024
Zaaknummer: 200.338.781/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/409922 / JE RK 23-898
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Klootwijk,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[pleegouders] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [pleegouders] , dan wel: de pleegouders,
advocaat: mr. A.J. van Steensel,
[de bijzonder curator] ,
kantoorhoudende te [plaats] ,
hierna te noemen: de bijzonder curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,hierna te noemen: [minderjarige] .

5.De beschikking van 11 april 2024

5.1.
Bij beschikking van 11 april 2024 heeft het hof [de bijzonder curator] (opnieuw) benoemd tot bijzonder curator van [minderjarige] . Iedere verdere beslissing is aangehouden.
6. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
6.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Klootwijk;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI (via een digitale verbinding);
  • de pleegouders, bijgestaan door mr. Van Steensel;
  • de bijzonder curator (via een digitale verbinding).
6.2.
De raad heeft bij brief van 27 maart 2024 aan het hof bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
6.3.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die op 9 april 2024 door het hof is ontvangen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de brief voorgelezen, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
6.4.
Het hof heeft nog kennis genomen van de volgende stukken:
  • de zienswijze van de GI van 4 april 2024;
  • het V6-formulier met bijlagen (productie 9 t/m 13) van de advocaat van de vader van
  • het V6-formulier met bijlagen (productie 1 t/m 3) van de advocaat van de pleegouders van 19 april 2024.

7.De verdere beoordeling in hoger beroep

Het verloop van het geding in eerste aanleg
7.1.
In eerste aanleg heeft de GI de rechtbank verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van een jaar.
7.2.
Bij beschikking van 29 juni 2023 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd van 7 juli 2023 tot 21 juli 2023 en het resterende deel van het verzoek aangehouden.
7.3.
Bij beschikking van 26 juli 2023 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 7 januari 2024 en het resterende deel van het verzoek aangehouden.
7.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 13 december 2023 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening van pleegzorg (bij [pleegouders] ) verlengd met ingang van
7 januari 2024 tot 7 juli 2024.
De standpunten in hoger beroep
7.5.
De vader kan zich niet verenigen met de beschikking van 13 december 2023, voor zover de beslissing ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Hij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Zijn verzoek is gebaseerd op twee pijlers. Ten eerste is het proces van de uithuisplaatsing niet goed verlopen en ten tweede maakt de vader zich zorgen over de thuissituatie bij de pleegouders.
Er is veel aan de uithuisplaatsing en de huidige situatie voorafgegaan. De moeder van [minderjarige] is overleden toen zij met [minderjarige] bij de pleegouders verbleef. De begrafenis heeft buiten de vader om plaatsgevonden en de vader kon aanvankelijk geen contact met [minderjarige] krijgen. Omdat de vader de situatie niet wilde laten escaleren, heeft hij uiteindelijk van verdere actie afgezien. Hij heeft zich genoodzaakt gevoeld om - in het belang van [minderjarige] - geen contact met [minderjarige] te hebben. De vader wilde voorkomen dat [minderjarige] klem zou komen te zitten of dat zij door de situatie zou worden belast. Als gevolg van deze situatie ervaart de vader nog steeds veel stress en psychische klachten.
De vader heeft van begin af aan aangegeven dat het onderzoek naar de uithuisplaatsing van [minderjarige] onvolledig, onjuist en onzorgvuldig is geweest. Hij heeft zich de afgelopen jaren niet gehoord gevoeld. Hij is ervan overtuigd dat de mening van [minderjarige] door de pleegouders beïnvloed is en dat alles wat hij heeft gezegd of gedaan is verdraaid of tegen hem wordt gebruikt.
De vader heeft ook zorgen over de thuissituatie van [minderjarige] bij de pleegouders. Er zijn nog drie kinderen in het gezin, waarvan er twee zwaar autistisch zijn. Hierdoor kunnen de pleegouders onvoldoende tijd en aandacht aan [minderjarige] besteden. De vader vreest bovendien dat [minderjarige] zich dienstbaar aan het gezin zal moeten opstellen en dat zij de Indonesische cultuur teveel krijgt opgedrongen.
Het valt de vader zwaar dat [minderjarige] het recent in aanwezigheid van de GI gevoerde gesprek met hem als niet prettig heeft ervaren. De vader had zelf een positief gevoel aan het gesprek overgehouden en hij dacht dat er een opening was voor contact. Hij beseft dat [minderjarige] bij de pleegouders wil blijven wonen, maar volgens hem is de mening van [minderjarige] gebaseerd op onjuiste feiten. Zo is er binnen de relatie van de vader en de moeder geen sprake geweest van huiselijk geweld of intimidatie. Het is jammer en verdrietig dat [minderjarige] op die manier over de vader denkt, maar de vader begrijpt dit wel, aangezien hij al jarenlang negatief wordt weggezet. De vader hoopt dat er toch contact kan komen en dat de GI zich hiertoe zal inspannen. De relatie tussen de vader en [minderjarige] is in het verleden immers ook goed geweest. De vader wenst dat [minderjarige] bij hem komt wonen, hoewel hij beseft dat [minderjarige] niet zomaar uit het pleeggezin gehaald kan worden.
7.6.
De GI heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[minderjarige] geeft al twee jaar lang consequent aan dat ze bij de pleegouders wil blijven wonen. Ze heeft het daar fijn en ze voelt zich er veilig. De GI kan zich niet vinden in een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, aangezien er ruim twee jaar lang geen contact tussen [minderjarige] en vader is geweest. Inmiddels heeft er wel een gesprek tussen [minderjarige] en de vader plaatsgevonden, maar [minderjarige] heeft dit gesprek niet als prettig ervaren, zodat er bij haar (op dit moment) geen enkele opening is voor contact.
[minderjarige] woont nu op een plek waar ze goed gehecht is. Een verandering van verblijfplaats zal veel onrust voor haar teweeg brengen, hetgeen niet in haar belang is. Het is belangrijk dat [minderjarige] duidelijkheid krijgt over haar woonplek, zodat ze rust gaat ervaren en zich verder kan ontwikkelen.
Alhoewel dit niet aan het hof voorligt, geeft de GI vast aan dat het belangrijk is dat een neutrale partij met het gezag over [minderjarige] wordt belast en dat de GI bereid is om de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden.
7.7.
De pleegouders hebben - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Alhoewel de situatie anders is geweest, gaat het nu heel goed met [minderjarige] . Ze doet het goed op school en ze heeft veel plezier in het volleybal. [minderjarige] is een rustig meisje en het lukt haar om over haar gevoelens te praten. Ze was blij met de beslissing van de rechtbank en dit werd teruggezien in haar gedrag. [minderjarige] heeft veel last van het hoger beroep en van alle rechtszaken. Dit uit zich in buikklachten.
De pleegouders vinden het belangrijk dat er een goed contact is tussen de vader en [minderjarige] . Zij proberen dit te stimuleren. De pleegouders begrijpen dat de vader weerstand heeft tegen hun verzoek om de voogdij, dat bij de rechtbank is ingediend. Misschien is het beter als de voogdij bij de GI komt te liggen. De pleegouders willen er zoveel als mogelijk aan doen om de vader ter wille te zijn.
7.8.
De bijzonder curator heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Zij is vorig jaar zomer bij [minderjarige] betrokken geraakt. [minderjarige] probeerde destijds tevergeefs via mail en telefoon met de vader in contact te komen. [minderjarige] is naar de bijzonder curator toe heel duidelijk geweest. Het recente gesprek tussen [minderjarige] en de vader is voor [minderjarige] heel teleurstellend geweest. [minderjarige] had veel vragen over het verleden en ze hoopte dat de antwoorden van de vader ertoe zouden leiden dat ze bepaalde gebeurtenissen beter kon plaatsen. De vader heeft de vragen echter alleen vanuit zijn eigen perspectief beantwoord, waarbij er geen ruimte was voor de beleving van [minderjarige] . [minderjarige] heeft zich niet gehoord en gezien gevoeld en zij heeft geen oprechte, warme belangstelling vanuit de vader ervaren. Zij heeft niet het gevoel gehad dat de vader interesse had in wat er in het leven van [minderjarige] speelt en in haar beleving is er vanuit de vader geen empathische reactie gekomen. [minderjarige] voelt zich onder druk staan om mee te gaan in de visie van de vader. Dit alles maakt dat [minderjarige] nu geen behoefte heeft of ruimte voelt om op welke manier dan ook contact met de vader te hebben.
Het wettelijk kader
7.9.
Aan het hof ligt slechts voor de beslissing van de rechtbank over de machtiging tot uithuisplaatsing ten behoeve van [minderjarige] over de periode van 7 januari 2024 tot 7 juli 2024.
Ten aanzien van het verzoek van de vader primair te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader zal zijn dan wel, subsidiair, dat [minderjarige] in een ander pleeggezin, buiten het netwerk, wordt geplaatst, waarbij er een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] zal worden vastgesteld die het hof juist acht, oordeelt het hof als volgt. De vader was in eerste aanleg belanghebbende en heeft toen geen zelfstandig verzoek ingediend. Het is op grond van artikel 362 Rv in beginsel niet toegestaan om voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig (tegen)verzoek te doen (vgl. HR 14 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:261), zodat het hof de zelfstandige (al dan niet voorwaardelijke en/of subsidiaire) verzoeken van de vader zal afwijzen.
7.10.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
7.11.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
De motivering van de beslissing
7.12.
Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot de bestreden beslissing hebben geleid en neemt die na eigen onderzoek en waardering over en maakt die tot de zijne.
Het hof voegt hier, op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren is gebracht, het volgende aan toe.
7.13.
[minderjarige] heeft een ingrijpende periode van enkele jaren achter de rug, waarin ze, kortgezegd, te maken heeft gehad met relatieproblemen tussen de ouders, de ziekte en het overlijden van haar moeder en uiteindelijk het contactverlies met haar vader.
De vader heeft om hem moverende redenen het contact tussen [minderjarige] en de pleegouders afgewezen, hetgeen onveranderd is gebleven, waardoor er lange tijd geen contact tussen de vader en [minderjarige] heeft plaatsgevonden. [minderjarige] wordt hierdoor noodgedwongen in een lastige positie tussen de vader en de pleegouders geplaatst.
Als gevolg van genoemde feiten en omstandigheden wordt [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling bedreigd en is het belangrijk dat er de nodige hulpverlening voor [minderjarige] kan worden ingezet. Deze hulpverlening, waaronder traumabehandeling, kan op dit moment echter onvoldoende van de grond komen, omdat [minderjarige] last heeft van de onzekerheid of zij in de toekomst bij de pleegouders mag blijven.
7.14.
[minderjarige] verblijft al ruim twee jaar bij de pleegouders in [woonplaats] , waar zij haar leven opnieuw heeft opgebouwd. Zij gaat in [plaats] naar het gymnasium, heeft vrienden gemaakt en zij is aangesloten bij een volleybalvereniging.
[minderjarige] geeft consistent en duidelijk aan dat zij bij de pleegouders wil blijven wonen en dat zij niet terug naar de vader wil gaan. Zij heeft veiligheid, rust en steun gevonden bij haar pleegouders en zij voelt zich er prettig.
Het gesprek dat [minderjarige] onlangs met de vader heeft gehad, lijkt haar mening hierin te hebben versterkt. [minderjarige] heeft het gesprek als onprettig ervaren en zij lijkt de vader op dit moment volledig af te wijzen.
7.15.
Alhoewel het invoelbaar is dat de vader graag zou zien dat [minderjarige] weer bij hem komt wonen, kan hiervan, in de hiervoor genoemde omstandigheden, geen sprake zijn. [minderjarige] heeft al veel verlieservaringen in haar leven opgedaan. Om haar op dit moment uit haar inmiddels vertrouwde omgeving weg te halen, wordt niet in haar belang geacht en zou opnieuw een ingrijpende en stressvolle ervaring voor haar zijn.
De vader heeft weliswaar zijn zorgen geuit over het pleeggezin waar [minderjarige] verblijft, maar vanuit de raad, de GI en de bijzondere curator worden deze zorgen niet bevestigd, zodat dit niet tot een andere beslissing kan leiden.
Voor [minderjarige] is het met name van belang dat er snel duidelijkheid en rust ontstaat, zodat zij (verder) kan gaan werken aan haar traumagerelateerde problematiek. De therapie die zij krijgt kan op dit moment onvoldoende effect sorteren, vanwege de onzekerheid die zij nu ervaart.
Het hof hoopt dat er vanuit die rust op termijn weer een opening bij [minderjarige] zal ontstaan om het contact met de vader aan te gaan.
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling nogmaals benadrukt dat zij het contact tussen [minderjarige] en de vader heel belangrijk vinden en dat zij [minderjarige] stimuleren om het contact met de vader aan te gaan. Het hof ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen.
Een plaatsing van [minderjarige] in een ander pleeggezin kan op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden evenmin in het belang van [minderjarige] worden geacht, daargelaten dat het hof hierover geen beslissing kan nemen.
Ook hetgeen de vader verder nog naar voren heeft gebracht, kan niet tot een andere beslissing leiden. Als de vader in staat is, zo nodig met psychologische hulp, [minderjarige] duidelijk te maken dat hij het prima vindt dat ze van haar pleegouders houdt en dat het goed is dat zij daar wil blijven wonen, kan er bij [minderjarige] ruimte ontstaan voor traumaverwerking en mogelijk daarna contactherstel met haar vader.
Slotsom
7.16.
Het hof acht het op grond van het voorgaande in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing voortduurt. Het hof zal daarom de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
7.17.
De taak van de bijzonder curator in deze zaak wordt geacht te zijn voltooid nadat zij deze uitspraak met [minderjarige] zal hebben besproken.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de onder bovengenoemd zaaknummer gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 december 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
ontslaat bijzonder curator [de bijzonder curator] in deze zaak vanaf het moment dat zij de onderhavige beschikking met [minderjarige] zal hebben besproken;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.C.E. Ackermans-Wijn en
S.J. Vogels en is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.