ECLI:NL:GHSHE:2024:1671

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
200.327.756_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige naar Curaçao

In deze zaak gaat het om de vraag of de moeder vervangende toestemming kan krijgen om met haar minderjarige dochter naar Curaçao te verhuizen. De moeder heeft gezamenlijk gezag over de minderjarige, die geboren is in 2018. De moeder is zonder toestemming van de vader naar Curaçao verhuisd, wat heeft geleid tot een rechtszaak. De rechtbank Limburg heeft het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen, waarna de moeder in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de moeder niet zonder toestemming van de vader mocht verhuizen. Ondanks het laakbare handelen van de moeder, heeft het hof uiteindelijk geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om in Curaçao te blijven. De minderjarige is inmiddels 2,5 jaar in Curaçao en heeft daar een stabiele omgeving. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de moeder vervangende toestemming verleend om met de minderjarige naar Curaçao te verhuizen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 mei 2024
Zaaknummer: 200.327.756/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/295262 / FA RK 21-3041
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te Curaçao,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Y.K. Kunze,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. R.R.F.J. Palmen.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 in Curaçao,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De moeder en de vader hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] . De moeder is met [minderjarige] vertrokken naar Curaçao zonder toestemming van de vader. Het verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing heeft de rechtbank afgewezen. De moeder komt tegen deze beslissing in hoger beroep.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 6 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 1 juni 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende haar verzoeken alsnog toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 5 juli 2023, heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren en voormelde beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en verbetering daarvan, een en ander met veroordeling van de moeder in de proceskosten in beide instanties.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder via een beeldverbinding en met een tolk, bijgestaan door mr. Kunze;
  • de vader, bijgestaan door mr. Palmen;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- de inventarislijst met het procesdossier in eerste aanleg (producties 1 t/m 14) van
mr. Kunze van 7 juni 2023;
  • de brief met producties 21-26 van mr. Kunze van 18 augustus 2023;
  • het V6-formulier van mr. Kunze van 27 september 2023 met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 13 januari 2023.
2.5.
Na de mondelinge behandeling zijn partijen ingegaan op het aanbod om te trachten door middel van mediation hun geschil te beslechten. In afwachting van de uitkomst van de mediation heeft het hof de procedure aangehouden. Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van:
  • de brief van mr. Kunze van 15 februari 2024;
  • de brief van mr. Palmen van 15 februari 2024;
  • de brief met bijlage van mr. Kunze van 5 maart 2024;
  • de brief van mr. Palmen van 14 maart 2024;
  • de brief met bijlagen van mr. Kunze van 22 maart 2024.
2.6.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich enkel uit te laten over de uitkomst van de mediation en over het vervolg van de procedure. Al het overige laat het hof buiten beschouwing.

3.De beoordeling

Voorgeschiedenis
3.1.
Partijen zijn op [datum] 2018 te Curaçao met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren.
3.2.
Bij beschikking van 4 december 2019 heeft de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 20 december 2019 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het door partijen ondertekende ouderschapsplan is aan de beschikking gehecht.
3.3.
Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder. De moeder is op 29 oktober 2021 met [minderjarige] vertrokken naar Curaçao.
3.4.
Bij vonnis in kort geding van 10 november 2021 van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, heeft de voorzieningenrechter – uitvoerbaar bij voorraad – de moeder veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] , in die zin dat [minderjarige] elk weekend van vrijdag 18.00 uur tot en met zondag 19.00 uur bij de vader verblijft, en hieraan een dwangsom verbonden. Deze beschikking is bekrachtigd door het hof op 12 juli 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:2359).
3.5.
De moeder heeft de rechtbank op 5 augustus 2021 verzocht vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met [minderjarige] naar Curaçao en de inschrijving op de peuterschool aldaar. Bij beschikking van 7 januari 2022 heeft de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, de raad verzocht onderzoek te doen en een rapport en advies uit te brengen over de vraag of het belang van [minderjarige] zich verzet tegen een verhuizing naar Curaçao en tegen de inschrijving op de peuterschool en daarbij in het bijzonder in te gaan op de vraag hoe in het belang van [minderjarige] na een verhuizing naar Curaçao het contact tussen haar en de vader zou kunnen worden vormgegeven. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.6.
Op 22 juli 2022 heeft de raad aan de rechtbank bericht dat zij hebben besloten het onderzoek voorlopig te stoppen. De raad is niet in staat het onderzoek uit te voeren nu de moeder nog steeds op Curaçao verblijft. De raad zal het onderzoek weer oppakken als de moeder en [minderjarige] naar Nederland zijn teruggekeerd.
3.7.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met [minderjarige] naar Curaçao en de inschrijving op de peuterschool aldaar afgewezen.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunt moeder
3.9.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. Net na de geboorte van [minderjarige] zijn partijen op initiatief van de vader verhuisd van Curaçao naar Nederland. Als het de moeder niet beviel in Nederland, was de afspraak dat zij terug zou gaan naar Curaçao. Na de echtscheiding werd de situatie voor de moeder onhoudbaar. De vader gedroeg zich agressief en schold haar uit. Ook kwam hij zijn afspraken met betrekking tot de contactregeling niet na. Omdat hij niet beschikte over een eigen woning, zou hij in haar huis op [minderjarige] passen zodat zij kon gaan werken. De moeder kwam regelmatig in de problemen met haar werk omdat de vader niet of te laat kwam opdagen.
De moeder zou in februari 2021 met [minderjarige] haar familie bezoeken in Curaçao. Vanwege het coronavirus annuleerde de vliegtuigmaatschappij de reis en heeft zij de vliegtickets moeten omboeken naar oktober 2021. In de zomer van 2021 stuurde de vader haar een bericht waarin hij afstand nam van [minderjarige] . Voor de moeder was de maat vol en zij heeft bij de rechtbank een verzoek tot vervangende toestemming voor de verhuizing met [minderjarige] naar Curaçao ingediend. De vader was hier erg boos over en heeft de moeder mishandeld. Zij voelde zich erg onveilig en heeft de vliegtickets uiteindelijk gebruikt om definitief terug te keren naar Curaçao. Haar vertrek verdient geen schoonheidsprijs, maar anders dan de rechtbank is de moeder van mening dat zij haar vertrek in voldoende mate heeft doordacht en aan alle voorwaarden heeft voldaan. Zij heeft haar wens besproken met de vader en getracht in overleg tot een regeling te komen. Zij heeft in Curaçao huisvesting, werk, peuterspeelzaal en een basisschool geregeld en zij heeft in Curaçao een breed sociaal netwerk waarop zij kan terugvallen.
De raad heeft het onderzoek ten onrechte stopgezet omdat de moeder en [minderjarige] niet naar Nederland zijn teruggekeerd. De moeder heeft bij de raad te kennen gegeven dat zij eventueel wil onderzoeken of zij tijdelijk kan terugkeren naar Nederland voor het onderzoek of dat er een instantie op Curaçao kan worden betrokken. Hierop heeft de moeder niets meer vernomen. Over de situatie van de vader is niet veel bekend en de raad had zich ook hier (alvast) op kunnen richten. Dit is een gemiste kans.
De moeder is financieel niet in staat om terug te keren naar Nederland. Zij heeft in Nederland geen woning, geen werk en geen netwerk waar zij op kan terugvallen. Op Curaçao woont zij samen met haar partner, zij heeft een baan en familie en vrienden om zich heen. Er is veelvuldig contact met de familie van de vader en met de andere dochter van de vader (halfzusje van [minderjarige] ) die ook op Curaçao woont. De moeder is het niet eens met de door de rechtbank gemaakte belangenafweging. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij op Curaçao kan blijven wonen. [minderjarige] is kwetsbaar, krijgt psychologische begeleiding in verband met de gebeurtenissen in het verleden en zij volgt logopedie. Zij gaat naar de basisschool en het gaat verder goed met haar.
De moeder staat het contact tussen de vader en [minderjarige] niet in de weg. De vader wil echter geen gesprek met de moeder aangaan om de opties te bespreken en afspraken te maken over het contact. De moeder heeft in de afgelopen periode meermaals contact gezocht met de vader, zodat hij met [minderjarige] kan beeldbellen. Er zijn periodes dat het goed gaat, maar er zijn ook periodes dat het niet goed gaat en de vader niet bereikbaar is of zorgelijke uitspraken doet.
Standpunt vader
3.10.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De verstandhouding tussen hem en de familie van de moeder was moeizaam. Om meer afstand te nemen van de familie én om hun dochter een betere toekomst geven, zijn partijen verhuisd van Curaçao naar Nederland. Na de echtscheiding verliepen de contacten tussen hem en de moeder met ups en downs, maar hij heeft altijd de zorg voor [minderjarige] serieus genomen en hieraan een bijdrage geleverd. Hij heeft lange tijd bijna ieder weekend voor [minderjarige] gezorgd. Tijdens die weekenden verbleef hij bij de moeder in huis. Hij herkent zich niet in het beeld dat de moeder van hem schetst en ontkent de beschuldigingen.
Ondanks dat de moeder op de hoogte was van de bezwaren van de vader, heeft zij tickets geboekt voor een verhuizing naar Curaçao. Zij was al maanden van plan om met [minderjarige] te verhuizen. Nadat de moeder in de zomer van 2021 de contactregeling van de vader met [minderjarige] had stopgezet, heeft hij de situatie even laten rusten en eind september via zijn advocaat contact gezocht met de moeder om afspraken te maken over een hervatting van de contactregeling. De moeder reageerde echter niet en de vader is voor een voldongen feit gesteld toen bleek dat de moeder met [minderjarige] was vertrokken naar Curaçao. De moeder trekt zich niets aan van de uitspraken waarin zij is gemaand terug te keren naar Nederland. De vader staat met de rug tegen de muur en heeft aangifte gedaan van ontvoering.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking deugdelijk en op goede gronden gemotiveerd dat de verzoeken van de moeder moeten worden afgewezen. Het belang van de vader en [minderjarige] om fysiek contact te hebben met elkaar, de mogelijkheid om een warme familieband op te bouwen en het adequaat door de vader kunnen uitoefenen van het gezag, dient te prevaleren boven het belang van de moeder om naar Curaçao te verhuizen. De verhuizing heeft vanwege de afstand en het tijdsverschil een enorme impact op de band tussen de vader en de dochter en een enorme achteruitgang voor wat betreft de betrokkenheid van de vader bij het dagelijks leven van [minderjarige] .
Er was geen noodzaak voor de moeder om te verhuizen. Zij beschikte in Nederland over een goede baan, betaalbare woonruimte en vrienden en kennissen. De verhuizing is ook onvoldoende doordacht en voorbereid. De moeder heeft er niet met de vader over gesproken en zij heeft niet gekeken naar een minder ingrijpend alternatief. Op Curaçao woont de moeder in het appartement van haar tante en niet duidelijk is waar zij van leeft.
De moeder heeft de afgelopen periode niets ondernomen om de contacten tussen de vader en [minderjarige] fatsoenlijk vorm te geven. Het is erg lastig voor een kind van deze leeftijd om een gesprek te voeren en/of de aandacht vast te houden. Daarnaast houdt de moeder hem niet op de hoogte over zaken die spelen in het leven van [minderjarige] en hij ontvangt geen recente foto’s. De vader beschikt niet over voldoende financiële middelen om naar Curaçao te reizen. Desgevraagd geeft de vader aan dat als hij wel over voldoende financiële middelen zou beschikken, hij nog steeds niet naar Curaçao zou reizen om [minderjarige] te zien, omdat de moeder degene is die is vertrokken.
Advies raad
3.11.
De raad adviseert het hof – samengevat – het volgende. Beide ouders hebben bij hun handelen en het maken van keuzes niet het belang van [minderjarige] vooropgesteld. De vraag is wat op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] is. Het is juist dat de situatie van de vader niet onderzocht is door de raad en niet bekend is. De raad heeft bedenkingen bij een terugkeer van [minderjarige] naar Nederland en adviseert partijen in te zetten op harde afspraken met betrekking tot het contact tussen de vader en [minderjarige] . Het is belangrijk dat [minderjarige] haar vader blijft kennen en een eigen beeld van hem heeft. Dat kan ook als de vader in Nederland woont en [minderjarige] niet. En misschien kunnen er in de toekomst over en weer bezoeken worden afgelegd in de schoolvakanties.
Oordeel hof
3.12.
Uit de ingekomen correspondentie volgt dat de mediation niet heeft geleid tot algehele overeenstemming. Het hof overweegt het volgende.
3.13
Het internationale karakter van de zaak vraagt om een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof zal de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordelen op grond van artikel 8 lid 1 van Verordening (EG) nr. 2201/2003 (hierna: Brussel II-bis). Deze verordening is weliswaar op 1 augustus 2022 vervangen door Verordening (EU) nr. 2019/1111 (Brussel II-ter), maar ingevolge artikel 100 lid 2 van Brussel II-ter blijft Brussel II-bis van toepassing op gerechtelijke procedures die zijn ingesteld voor 1 augustus 2022. Het inleidend verzoekschrift is ingediend op 4 augustus 2021. Op grond van de hoofdregel van artikel 8 lid 1 Brussel II-bis zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats had op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig werd gemaakt. [minderjarige] had op dat moment haar gewone verblijfplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
3.14.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder het verzoek om haar vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van [minderjarige] op de peuterschool op Curaçao ingetrokken. De grieven worden niet langer gehandhaafd en dit brengt mee dat de moeder niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dit verzoek in hoger beroep.
3.15.
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen. Bij een dergelijke beslissing dient de rechter - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
3.16.
Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige. Het gaat onder meer om:
  • het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • alternatieven en maatregelen om de verhuizing voor de kinderen en de andere ouder te verzachten en/of compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de kinderen op onverminderd contact met elkaar in de eigen vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de kinderen en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de kinderen, hun mening en de mate waarin ze geworteld zijn in de omgeving of gewend zijn aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van het contact na de verhuizing.
3.17.
Partijen zijn gezamenlijke belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Zoals hiervoor is aangegeven, betekent dit dat de moeder niet zonder toestemming van de vader met [minderjarige] mocht verhuizen naar Curaçao. De moeder was ermee bekend dat de vader niet instemde met een verhuizing naar Curaçao en niet valt in te zien waarom zij de door haar aanhangig gemaakte procedure bij de rechtbank, waarin zij had verzocht om vervangende toestemming voor de verhuizing, niet in Nederland kon afwachten. De redenen die de moeder daarvoor aanvoert acht het hof onvoldoende. Het had op de weg van de moeder gelegen om eerst de benodigde (vervangende) toestemming te verkrijgen, alvorens met [minderjarige] te verhuizen.
3.18.
Niet onbegrijpelijk is dat het vertrouwen van de vader in de moeder door haar handelen onder druk is komen te staan. De verstandhouding tussen partijen is door de gebeurtenissen verstoord geraakt, wat niet in het belang is van [minderjarige] . Ook zijn de mogelijkheden voor de vader om (fysiek) contact te hebben met [minderjarige] en voor haar te zorgen ingrijpend gewijzigd door het handelen van de moeder. Over de frequentie van het contact tussen de vader en [minderjarige] voorafgaand aan het vertrek van de moeder en [minderjarige] naar Curaçao, verschillen partijen van mening. Het relaas van partijen staat op dit punt haaks op elkaar, maar vaststaat dat er (een bepaalde mate van) contact was.
3.19.
Na haar vertrek met [minderjarige] naar Curaçao heeft de moeder geen gevolg gegeven aan beschikkingen van de rechtbank, waarin is bepaald dat zij de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] moet nakomen en waarin aan haar geen vervangende toestemming is verleend om te verhuizen naar Curaçao. Dit laat onverlet dat het hof nu moet beoordelen of aan de moeder (alsnog) vervangende toestemming tot verhuizing met [minderjarige] naar Curaçao moet worden verleend.
3.20.
Ondanks dat het handelen van de moeder laakbaar is, is het hof van oordeel – alle belangen en omstandigheden afwegend – dat het nu in het belang is van [minderjarige] om in Curaçao te blijven. Dit belang prevaleert boven het belang van de vader om de verzochte toestemming te weigeren. Na alle gebeurtenissen gunt het hof [minderjarige] zoveel mogelijk rust, stabiliteit en continuïteit. Het onthouden van vervangende toestemming zal een (nieuwe) periode van onrust en onzekerheid met zich brengen, te meer nu de moeder niet wil terugkeren naar Nederland en op geen enkele wijze is gebleken dat feitelijk ook door de vader in Nederland kan worden voorzien in verantwoorde huisvesting, zorg en opvoeding van [minderjarige] . [minderjarige] verblijft inmiddels 2,5 jaar op Curaçao met haar moeder en zij is vertrouwd met haar leefomgeving daar. Zij gaat naar school, is omringd met zowel de familie van de moeder als met de familie van de vader en heeft contact met haar halfzus (aan vaderzijde) die ook op Curaçao woont. [minderjarige] ontvangt psychologische begeleiding daar waar nodig en voor zover bekend gaat het goed met haar.
3.21.
De moeder staat het contact tussen [minderjarige] en de vader niet in de weg. Het is belangrijk dat hierover goede afspraken worden gemaakt, zoals ook de raad heeft geadviseerd. Uit de ingekomen correspondentie begrijpt het hof dat partijen bij mediation hiermee een start hebben gemaakt. Het is van belang dat de moeder de vader frequent informeert over het leven van [minderjarige] . Het ligt op haar weg om [minderjarige] te (blijven) stimuleren in het (digitaal) contact met de vader, zodat de vader bij haar in beeld is en blijft. Dit is immers in het belang van [minderjarige] .
3.22.
Alles overziende is het hof van oordeel dat alsnog toestemming moet worden verleend voor de verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar Curaçao en de bestreden beschikking op dit punt moet worden vernietigd.
3.23.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen voormalig echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 6 maart 2023;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent de moeder – in plaats van de vader – vervangende toestemming om met [minderjarige] naar Curaçao te verhuizen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.J.M. van Engelen, E.M.C. Dumoulin en
K.A. Boshouwers en is op 16 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.