ECLI:NL:GHSHE:2022:2359

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.303.148_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de nakoming van een zorgregeling in een echtscheidingszaak met betrekking tot een minderjarig kind

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door de moeder van een minderjarig kind, na een vonnis van de rechtbank Limburg. De moeder, wonende op Curaçao, had de zorgregeling tussen de vader en het kind stopgezet na een incident op 22 augustus 2021. De vader vorderde in kort geding dat de moeder zou worden veroordeeld tot het nakomen van de zorgregeling, die was vastgelegd in een ouderschapsplan. De voorzieningenrechter van de rechtbank had de moeder veroordeeld tot het verlenen van volledige medewerking aan contact tussen de vader en het kind, met een dwangsom van € 250,- per keer dat de moeder in gebreke bleef, tot een maximum van € 10.000,-. De moeder ging in hoger beroep tegen dit vonnis, waarbij zij stelde dat er geen spoedeisend belang was en dat de zorgregeling niet in het belang van het kind was.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep werd duidelijk dat de vader en de moeder in het verleden gehuwd waren en dat het kind bij de moeder woonde. Het hof oordeelde dat de vader een spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, gezien het belang van het kind bij contact met beide ouders. Het hof bevestigde dat de moeder onvoldoende had aangetoond dat contact met de vader schadelijk zou zijn voor het kind. De moeder had ook geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en handhaafde de dwangsom, maar wees de verzoeken van de vader om de dwangsom te verhogen af. De proceskosten werden gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.303.148/01
arrest van 12 juli 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] , Curaçao,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de moeder,
advocaat: mr. Y.K. Kunze te Kerkrade,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de vader,
advocaat: mr. R.R.F.J. Palmen te Brunssum,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 november 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 10 november 2021, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen de vader als eiser en de moeder als gedaagde.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/297378 / KG ZA 21-365)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord in principaal appel tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel;
  • het H16-formulier met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 12 januari 2022;
  • het H16-formulier van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 14 maart 2022;
  • het H16-formulier van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 15 april 2022;
  • het H12-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 26 april 2022.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder (via CMS-verbinding), bijgestaan door mr. D.G.A. Rossi waarnemend voor mr. Kunze;
-de vader, bijgestaan door mr. Palmen;
- de raad, vertegenwoordigd door [persoon A].
2.3.
Na de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken, de stukken van de eerste aanleg en hetgeen op de mondelinge behandeling door partijen en de raad naar voren is gebracht.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
3.3.
Uit het huwelijk van partijen is, op [geboortedatum] 2018 te Curaçao, [het kind] (hierna: [het kind]) geboren.
[het kind] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.
3.4.
Bij beschikking van 4 december 2019 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 20 december 2019 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage.
3.5.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld. Het ouderschapsplan is door partijen ondertekend op 17 september 2019 en maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking.
3.6.
Partijen zijn in artikel 3.1. van het ouderschapsplan met betrekking tot de zorgregeling - voor zover thans van belang - het navolgende overeengekomen:
“het kind is in beginsel ieder weekend bij de vader; het is afhankelijk van het werk van vader of het weekend op de vrijdag begint of als de vader op vrijdag moet werken op de zaterdag; dit regelen de ouders in onderling overleg. Op zaterdag is het kind vanaf 9.00 uur bij de vader en het kind gaat op zondag na het avondeten rond 18.00 uur terug naar moeder. Op zondag gaat het kind met de moeder naar de kerk van 11.00 uur tot 13.00 uur, behalve als de moeder op zondag moet werken; ze komt het kind ophalen bij de vader en brengt het ook weer terug bij de vader.In geval de vader het kind nog op een weekdag bij zich wil hebben en dit past in het werkschema van de ouders, dan kan dat na onderling overleg tussen de ouders…”
3.6.1.
Voorts zijn partijen in het ouderschapsplan in artikel 3.1. nog een regeling overeengekomen met betrekking tot de verdeling van de vakanties en feestdagen, op de wijze zoals in dat artikel vermeld.
3.7.
Volgens de vader is de hiervoor genoemde zorgregeling tijdens de weekenden in de praktijk uitgebreid en was [het kind] laatstelijk (tot en met het weekend van 20 augustus 2021 tot en met 22 augustus 2021) ieder weekeinde van vrijdag 19.00 uur tot en met zondag 18.00 uur bij hem.
3.8.
De moeder heeft op 4 augustus 2021 een verzoek bij de rechtbank ingediend om -kort gezegd- aan haar vervangende toestemming verlenen met [het kind] te verhuizen naar Curaçao en [het kind] daar aan te melden op de opvang [Peuterschool].
Op dit verzoek van de moeder is door de rechtbank thans nog niet beslist.
3.9.
De moeder heeft op 22 augustus 2021 de zorgregeling tussen de vader en [het kind] stopgezet, nadat bij het terugbrengmoment een handgemeen tussen partijen heeft plaatsgevonden.
3.10.
De moeder heeft op de (schriftelijke) verzoeken van de vader om de zorgregeling tussen hem en [het kind] te hervatten, niet gereageerd.
3.11.
De vader heeft daarop bij dagvaarding d.d. 7 oktober 2021 bij de voorzieningen-rechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een kort geding geëntameerd en daarbij gevorderd dat de moeder bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot het verlenen van volledige medewerking aan contact tussen de vader en [het kind] en wel aldus dat de zorgregeling binnen acht dagen na het in dezen te wijzen vonnis zal worden hervat, in die zin, dat de vader contact zal hebben met [het kind] elk weekeinde van vrijdag 18.00 uur tot en met zondag 19.00 uur, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,00 per keer dat de moeder, na betekening van het in dezen te wijzen vonnis met de nakoming van de zorgregeling geheel dan wel gedeeltelijk in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 10.000,-, een en ander met veroordeling van de moeder in de proceskosten van de procedure.
3.12.
De advocaat van de moeder heeft in eerste aanleg namens de moeder verweer gevoerd aan de hand van een pleitnota.
3.13.
Bij het bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- vonnis heeft de
voorzieningenrechter van de rechtbank de moeder veroordeeld tot het verlenen van volledige medewerking aan contact tussen de vader en [het kind] en wel aldus dat de zorgregeling binnen acht dagen na betekening van dit vonnis zal worden hervat, in die zin, dat de vader contact zal hebben met [het kind] elk weekeinde van vrijdag 18.00 uur tot en met zondag 19.00 uur, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,- per keer dat de moeder, na betekening van dit vonnis met de nakoming van de zorgregeling geheel dan wel gedeeltelijk in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 10.000,-.
Verder heeft de voorzieningenrechter de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.14.
De moeder kan zich met voormeld vonnis niet verenigen en zij is daarvan in hoger beroep gekomen.
3.15.
Bij dagvaarding in hoger beroep heeft de moeder gevorderd, bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor zover in deze procedure relevant, het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de vader af te wijzen, zulks met veroordeling van de vader in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 199,-, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en -voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.16.
De vader heeft verweer gevoerd en bij memorie van antwoord geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, waar nodig een en ander onder aanvulling en/of verbetering van gronden, het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren en de vordering van de moeder integraal af te wijzen, zulks met veroordeling van de moeder in de kosten van het geding in hoger beroep.
3.16.1.
Bij memorie van antwoord heeft de vader tevens incidenteel appel ingesteld tegen het bestreden vonnis en gevorderd bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen, alleen voor zover daarbij de dwangsommen zijn beperkt tot maximaal € 10.000,- en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de dwangsommen maximaal € 50.000,- zullen bedragen, een en ander met veroordeling van de moeder in de kosten van het incidenteel appel.
3.17.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft de moeder verweer gevoerd tegen de incidentele vordering van de vader en geconcludeerd tot:
  • ongegrondverklaring van het door de vader ingestelde incidentele hoger beroep en de incidentele vordering van de vader in verband met de verhoging van de maximale dwangsommen af te wijzen;
  • de vader te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 163,- zonder betekening en voor het geval betekening heeft plaatsgevonden te vermeerderen met het bedrag ad € 239,-, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest en -voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.18.
Het standpunt van de moeder luidt als volgt.
Spoedeisend belang
De voorzieningenrechter heeft ten onrechte overwogen dat de vader een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Dat het contact tussen de vader en [het kind] na 22 augustus 2021 is stopgezet is volledig aan de vader zelf te wijten. Ook in de periode voor 22 augustus 2021 werd door de vader de zorgregeling niet consequent nagekomen. Uit het feit dat de vader tot 7 oktober 2021 heeft gewacht om de moeder in rechte te betrekken, kan worden opgemaakt dat van een dermate spoedeisend belang geen sprake is.
Nakoming zorgregeling
De voorzieningenrechter heeft ten onrechte de vorderingen van de vader, die strekken tot nakoming van de zorgregeling, toegewezen.
De voorzieningenrechter heeft verder ten onrechte geoordeeld dat de moeder geen omstandigheden heeft gesteld die maken dat het verblijf van [het kind] bij de vader in strijd is met de zwaarwegende belangen van [het kind]. Er wordt door de vader geweld gebruikt in het bijzijn van [het kind] en dat is niet in het belang van [het kind]. De vader heeft de moeder op 22 augustus 2021 -in het bijzijn van [het kind]- mishandeld, waarbij [het kind] op de grond is gevallen. De moeder betwist dat zij deze mishandeling heeft uitgelokt c.q. geënsceneerd; de vader was de agressor. Verder heeft de moeder reeds in eerste aanleg aangevoerd dat de vader in het verleden meerdere malen agressief jegens haar is geweest. Zij verwijst naar de overgelegde foto’s van eerdere mishandelingen. Ook heeft de vader richting de moeder bedreigingen geuit. De terugkeer naar Curaçao was weliswaar gepland, maar genoemd incident heeft de terugkeer van de moeder met [het kind] -om veiligheidsredenen- noodzakelijk gemaakt. De voorzieningenrechter heeft daarom ten onrechte overwogen dat de mishandeling op 22 augustus 2021 een op zichzelf staand incident betreft.
De voorzieningenrechter heeft verder ten onrechte geoordeeld dat [het kind] tot in het weekend van vrijdag tot en met zondag 22 augustus 2021 ieder weekend van vrijdag 18:00 uur tot zondag 19:00 uur bij de vader verbleef. De moeder erkent dat er wel sprake was van enige vorm van contact tussen de vader en [het kind]. De hiervoor genoemde zorgregeling liep niet goed en partijen waren samen met hun toenmalige advocaat in gesprek om de regeling aan te passen. Uiteindelijk heeft dit niet geleid tot overeenstemming. De vader heeft toen laten weten dat hij zich uit het leven van de moeder en [het kind] zou terugtrekken. Hierna heeft de moeder de voorbereiding van haar terugkeer naar Curaçao in gang gezet. Vervolgens veranderde de vader van mening en weigerde hij in te stemmen met de verhuizing naar Curaçao. Omdat het voor de moeder niet meer mogelijk was om de vliegtickets naar Curaçao om te boeken, was zij genoodzaakt om op 29 oktober 2021 naar Curaçao te vertrekken. De moeder heeft -desgevraagd- verklaard dat zij niet van plan is naar Nederland terug te keren.
De voorzieningenrechter heeft tot slot ten onrechte geoordeeld dat het aanbod van de moeder om het contact tussen de vader en [het kind] via video-belmomenten te laten verlopen in geen enkel opzicht tegemoet komt aan het belang van de vader en [het kind]. Gelet op het feit dat de zorgregeling door partijen niet werd nageleefd en het feit dat de vader in eerste instantie aan de moeder kenbaar heeft gemaakt dat hij zich uit het leven van [het kind] terug zou trekken, was het aanbod van de moeder om het contact in ieder geval digitaal mogelijk te maken alleszins redelijk. Daarbij komt dat de vader nog een ander kind heeft dat ook op Curaçao woont. Contact in Curaçao zou daarom voor de vader niet problematisch hoeven te zijn.
Dwangsom
De voorzieningenrechter heeft ten onrechte overwogen dat de moeder de rechten van de vader en [het kind] heeft geschonden en de dwangsom heeft toegewezen zoals gevorderd. De door de vader in incidenteel appel gevorderde verhoging van het maximale bedrag van de dwangsom dient ook te worden afgewezen. De tussen partijen in het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling werd niet nagekomen. Daarom is voor het opleggen van een dwangsom geen plaats. Bovendien was de voorzieningenrechter ervan op de hoogte dat de moeder op Curaçao verbleef, waardoor een terugkeer op korte termijn niet goed mogelijk is. Ook was het bij de voorzieningenrechter bekend dat er nog een andere procedure aanhangig is om vervangende toestemming tot verhuizing te verkrijgen. Bovendien heeft de vader in de tussentijd van de mogelijkheid om videocontact met [het kind] te hebben geen gebruik gemaakt. Hij kiest er bewust voor om geen contact te hebben.
3.19.
Het standpunt van de vader luidt als volgt.
Spoedeisend belang
De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het spoedeisend belang van de vader is gelegen in de aard van de vordering. De vader heeft na het incident op advies van zijn advocaat eerst een rustpauze ingelast. Daarna heeft de vader meerder brieven aan de moeder gestuurd. Vervolgens is op 7 oktober 2021 -zes weken na het stopzetten van het contact- de kortgedingdagvaarding aan de moeder betekend. Er kan daarom niet worden gesteld dat de vader zijn spoedeisend belang heeft verspeeld. Dat het stopzetten van de contactregeling de eigen schuld van de vader zou zijn -wat door hem wordt betwist- kan evenmin een reden vormen om het spoedeisend belang niet aanwezig te achten.
Nakoming zorgregeling
De moeder voert bij de memorie van grieven nog steeds geen omstandigheden aan die maken dat het contact tussen de vader en [het kind] in strijd is met de zwaarwegende belangen van [het kind]. De moeder verwijst enkel naar het incident op 22 augustus 2021. De vader merkt daarbij op dat ook de moeder en haar vriendin geweld richting de vader hebben gebruikt en zij daarbij evenmin iets hebben aangetrokken dat [het kind] daarvan getuige was. De moeder heeft het incident uitgelokt; zij weet heel goed hoe zij de vader boos kan maken. De vader betwist dat hij jegens de moeder in het verleden meerdere malen agressief is geweest; de moeder heeft daarvan ook geen aangifte gedaan. De door de moeder overgelegde foto’s leveren daar geen bewijs van. Deze foto’s zeggen niets over de oorzaak en/of het ontstaan van het letsel. Bovendien kan daaruit niet worden afgeleid dat de vader dit letsel heeft veroorzaakt. De vader heeft geen afstand van zijn recht op contact met [het kind] gedaan. Hij heeft dit tijdens een conflict in een emotionele opwelling geroepen en hij is hier later op teruggekomen. De moeder heeft niet bewezen dat zij er op mocht vertrouwen dat de vader werkelijk zijn recht op contact wilde prijsgeven. De door de moeder overgelegde Whatsapp berichten zijn volledig uit de context gehaald, waarbij ook de datum ontbreekt. Alleen al uit het feit dat de escalatie op 22 augustus 2021 plaatsvond tijdens een overdrachtsmoment volgt dat er contact was tussen de vader en [het kind]. Voor het incident was er sprake van uitgebreid contact tussen de vader en [het kind]. De band tussen de vader en [het kind] was goed; zij waren ‘vier handen op één buik’.
Gelet op de jonge leeftijd van [het kind] heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat contact langs de digitale weg in geen enkel opzicht tegemoet komt aan het belang van de vader en [het kind]. Het aanzienlijke tijdsverschil tussen Curaçao en Nederland maakt contact via Skype ook praktisch lastig. Bovendien praat [het kind] niet. De moeder belt de vader voor het contact met [het kind] op momenten dat hij werkt en niet kan opnemen. Bovendien ging het de moeder tijdens het contactmoment dat wel digitaal heeft plaatsgevonden niet om contact tussen de vader en [het kind]. [het kind] werd met eten en speelgoed voor de telefoon gezet en de moeder wilde het met de vader op de achtergrond over spullen hebben. Het beperkte digitale contact doet de vader teveel pijn, waardoor hij ervoor kiest om geen contact te hebben. De vader wil graag fysiek contact met [het kind] hebben.
Dwangsom
De voorzieningenrechter heeft terecht aan de nakoming van de contactregeling een dwangsom verbonden. Dat de moeder op Curaçao verblijft, is geen verzachtende omstandigheid. Integendeel, dat de moeder in weerwil van het kort geding en de lopende bodemzaak toch naar Curaçao is vertrokken maakt dat de voorzieningenrechter terecht een dwangsom heeft opgelegd. Omdat de moeder -ondanks de opgelegde dwangsom- niet met [het kind] naar Nederland is teruggekeerd, verzoekt de vader om de dwangsom te verhogen naar een maximum van € 50.000,-.
3.20.
De raad heeft op tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd.
Het is belangrijk voor de ontwikkeling van [het kind] dat zij een goed contact heeft en kan onderhouden met de vader. De moeder heeft daar een verantwoordelijkheid in, ongeacht of zij al dan niet op Curaçao mag blijven wonen. Er is sinds het incident op 22 augustus 2021 geen contact meer tussen de vader en [het kind] geweest. Omdat het contact tussen de vader en [het kind] is geëindigd met een incident en vanwege de jonge leeftijd van [het kind], is bij het contactherstel professionele ondersteuning nodig. Het negatieve beeld dat [het kind] mogelijk van de vader heeft kregen moet worden hersteld. In Nederland bestaan meer mogelijkheden om contactherstel mogelijk te maken, dan op Curaçao. Het blijft de verantwoordelijkheid van beide ouders om de huidige situatie -waarbij ieder contact tussen de vader en [het kind] ontbreekt- op te lossen.
De raad heeft -desgevraagd- verklaard dat het raadsonderzoek in de procedure tot het verkrijgen van vervangende toestemming tot verhuizing nog niet is gestart.
3.21.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Rechtsmacht
3.21.1.
In de eerste plaats dient door het hof te worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft omdat de moeder en [het kind] sinds 29 oktober 2021 op Curaçao verblijven. Tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding in eerste aanleg op 3 november 2021 stonden de moeder en [het kind] nog inschreven in de gemeente Kerkrade. Tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding in hoger beroep is het hof gebleken dat zij inmiddels niet meer in Nederland (in het BRP) staan ingeschreven.
3.21.2.
Vaststaat dat de Nederlandse rechter ten tijde van de procedure in eerste aanleg bevoegd was kennis te nemen van de vorderingen van de vader. De omstandigheid dat [het kind] en de moeder gedurende de procedure in hoger beroep niet langer in Nederland staan ingeschreven, heeft in deze zaak geen invloed op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter vanwege de toepassing van het perpetuatio fori-beginsel. Dit brengt met zich dat ook het hof bevoegd is om van de onderhavige vorderingen kennis te nemen.
Spoedeisend belang
3.21.3.
Voor het treffen van een voorziening in kort geding is ingevolge artikel 254 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) plaats in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist. Daarvan is onder meer sprake in het geval dat van een eiser niet kan worden gevergd dat hij een bodemprocedure afwacht. De vraag of sprake is van een voldoende spoedeisend belang dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
3.21.4.
Een vordering tot nakoming van een zorgregeling is -naar het oordeel van het hof- naar haar aard spoedeisend. De onthouding van contact tussen een ouder en een kind heeft immers naar algemene opvatting nadelige gevolgen voor de ontwikkeling van een kind. Vast staat dat er sinds 22 augustus 2021 geen enkel fysiek contact meer tussen de vader en [het kind] heeft plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is het hof gebleken dat de moeder nog steeds met [het kind] op Curaçao verblijft. De moeder heeft -desgevraagd door het hof- verklaard dat zij niet voornemens is om terug te keren naar Nederland. Het hof is daarom van oordeel dat de vader een voldoende spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening. Dat partijen van mening verschillen over de omvang van het contact tussen de vader en [het kind], kan niet tot een ander oordeel van het hof leiden. Het feit dat sprake was van enige vorm van contact tussen de vader en [het kind], wat de moeder tijdens de mondelinge behandeling ook heeft erkend, is hiervoor voldoende. Ook de omstandigheid dat de vader na het laatste contact met [het kind] enkele weken heeft gewacht voordat hij deze procedure in kort geding heeft opgestart maakt niet dat hij geen spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorziening (vgl. HR 29 november 2002, NJ 2003, 78). Grief 1 van de moeder faalt.
Nakoming zorgregeling
3.21.5.
Evenals de voorzieningenrechter van de rechtbank en op dezelfde gronden als de voorzieningenrechter, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat onvoldoende is gesteld of gebleken dat contact tussen de vader en [het kind] ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke en/of lichamelijke ontwikkeling van [het kind] dan wel dat contact anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van [het kind]. De moeder heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandig-heden naar voren gebracht op grond waarvan het hof tot een andere beslissing dan de voorzieningenrechter moet of kan komen. De grieven van de moeder falen.
Dwangsom
3.21.6.
Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter aan de veroordeling van de moeder tot het verlenen van volledige medewerking aan contact tussen de vader en [het kind], in die zin, dat de zorgregeling binnen acht dagen na betekening van het vonnis zal worden hervat, terecht een dwangsom heeft verbonden. Dat de moeder thans op Curaçao verblijft en nakoming van het bestreden vonnis om die reden gecompliceerd is, leidt niet tot een ander oordeel van het hof. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de moeder met [het kind] tijdens de procedure in eerste aanleg -zonder toestemming van de vader als mede gezagdragende ouder- naar Curaçao is vertrokken. Dit klemt temeer omdat bij de rechtbank op dat moment ook nog een (bodem)procedure inhoudende een verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing bij de rechtbank aanhangig was, waarop nog niet was én thans nog steeds niet is beslist. Ook de in het bestreden vonnis aan de moeder opgelegde veroordeling heeft de moeder niet met [het kind] naar Nederland doen terugkeren. Integendeel, de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij niet voornemens is om met [het kind] naar Nederland terug te keren. Het hof acht daarom een dwangsom als prikkel voor de moeder om genoemde veroordeling van de voorzieningenrechter na te komen nog steeds noodzakelijk.
3.21.7.
De vader heeft in incidenteel hoger beroep gevorderd om de door de voorzieningen-rechter opgelegde maximale dwangsom van € 10.000,- nog verder te verhogen naar € 50.000,-. Het hof ziet in hetgeen de vader heeft aangevoerd onvoldoende grond om de door de voorzieningenrechter opgelegde maximale dwangsom te verhogen. Het hof merkt overigens op dat er van mag worden uitgegaan dat de moeder het bestreden vonnis naleeft en niet zonder meer terzijde schuift, nu het hof dit vonnis in hoger beroep heeft bekrachtigd.
Conclusie
3.22.
Op grond van het voorgaande zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd.
Proceskosten
3.23.
Partijen hebben over en weer verzocht elkaar te veroordelen in de proceskosten. Hetgeen partijen daartoe hebben aangevoerd is voor het hof onvoldoende om af te wijken van de gebruikelijke regel dat de proceskosten in familierechtelijke zaken worden gecompenseerd.

4.De uitspraak

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 november 2021;
compenseert de kosten in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en M.L.F.J. Schyns en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juli 2022.
griffier rolraadsheer