In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door de moeder van een minderjarig kind, na een vonnis van de rechtbank Limburg. De moeder, wonende op Curaçao, had de zorgregeling tussen de vader en het kind stopgezet na een incident op 22 augustus 2021. De vader vorderde in kort geding dat de moeder zou worden veroordeeld tot het nakomen van de zorgregeling, die was vastgelegd in een ouderschapsplan. De voorzieningenrechter van de rechtbank had de moeder veroordeeld tot het verlenen van volledige medewerking aan contact tussen de vader en het kind, met een dwangsom van € 250,- per keer dat de moeder in gebreke bleef, tot een maximum van € 10.000,-. De moeder ging in hoger beroep tegen dit vonnis, waarbij zij stelde dat er geen spoedeisend belang was en dat de zorgregeling niet in het belang van het kind was.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep werd duidelijk dat de vader en de moeder in het verleden gehuwd waren en dat het kind bij de moeder woonde. Het hof oordeelde dat de vader een spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, gezien het belang van het kind bij contact met beide ouders. Het hof bevestigde dat de moeder onvoldoende had aangetoond dat contact met de vader schadelijk zou zijn voor het kind. De moeder had ook geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en handhaafde de dwangsom, maar wees de verzoeken van de vader om de dwangsom te verhogen af. De proceskosten werden gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke zaken.