ECLI:NL:GHSHE:2024:1636

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
200.338.948_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voeging wegens verknochtheid in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 222 Rv, waarbij de appellant, vertegenwoordigd door mr. R.R.H.J. Ramakers, verzocht om voeging van de onderhavige procedure met een andere aanhangige zaak. De appellant stelde dat er sprake was van verknochtheid tussen beide zaken, die betrekking hebben op burenrecht en dezelfde partijen omvatten. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. I. Wudka, heeft de vordering tot voeging niet betwist. Het hof heeft vastgesteld dat beide zaken verknocht zijn en dat de vordering tot voeging tijdig is ingesteld. Het hof heeft de incidentele vordering tot voeging toegewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De hoofdzaak is verwezen naar de rol van 28 mei 2024 voor memorie van grieven, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Het hof benadrukt dat de vorderingen, ondanks de voeging, hun zelfstandigheid behouden en dat partijen duidelijk moeten maken op welke zaak hun stukken betrekking hebben.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.338.948/01
arrest van 14 mei 2024
gewezen in het incident ex artikel 222 Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna aan te duiden als: [appellant] ,
advocaat: mr. R.R.H.J. Ramakers te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. I. Wudka te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 februari 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 november 2023, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/316494 / HA ZA 23-163)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de incidentele memorie tot voeging met zaak 200.326.089/01 van [appellant] ;
  • de incidentele antwoordconclusie van [geïntimeerde] .
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest in het incident.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
De vordering van [appellant] strekt tot voeging van de onderhavige procedure met de zaak die onder zaaknummer 200.326.089/01 bij dit hof aanhangig is tussen [appellant] als appellant en [geïntimeerde] als geïntimeerde. Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [appellant] dat sprake is van verknochtheid van beide zaken in het burenrecht met hetzelfde onderwerp tussen dezelfde partijen.
3.2.
[geïntimeerde] betwist niet dat verknochtheid aan de orde is tussen beide zaken en verzet zich daarom niet tegen voeging van beide zaken.
3.3.
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 222 lid 1 Rv juncto artikel 353 lid 1 Rv in geval dat voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn, de voeging daarvan kan worden gevorderd. Het hof constateert dat de vordering tot voeging, gelet op het bepaalde in artikel 222 lid 2 juncto artikel 220 lid 2 juncto artikel 353 lid 1 Rv tijdig is ingesteld.
3.4.
Het hof stelt vast dat onderhavige procedure en de zaak waarmee voeging wordt gevorderd allebei bij dit hof aanhangig zijn tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp. Dat betekent dat de zaken verknocht zijn. Omdat verder [geïntimeerde] zich niet verzet tegen voeging van beide zaken, zal de incidentele vordering tot voeging worden toegewezen.
3.5.
Het hof overweegt voor de duidelijkheid dat de vorderingen, ondanks de voeging, hun zelfstandigheid behouden (HR 21 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2500). Door de voeging wordt de partij in de ene zaak ook niet automatisch partij in de andere zaak
(HR 21 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2904), althans voor zover dat nog niet het geval is. Een en ander betekent dat de verschillende procespartijen door middel van vermelding van de zaaknummers steeds duidelijk moeten maken op welke zaak hun memories en/of akten betrekking hebben.
3.6.
Omdat geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In de hoofdzaak
3.7.
De zaak is verwezen naar de rol van 28 mei 2024 voor memorie van grieven, ambtshalve peremptoir. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
beveelt de voeging van de onderhavige zaak met zaaknummer 200.338.948/01 met de bij dit hof aanhangige zaak met zaaknummer 200.326.089/01 tussen [appellant] als appellant en [geïntimeerde] als geïntimeerde;
compenseert de proceskosten van het incident tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak is verwezen naar de rol van 28 mei 2024 voor memorie van grieven, ambtshalve peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, P.P.M. Rousseau en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 mei 2024.
griffier rolraadsheer