Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/299767 / HA ZA 21-618)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 3 maart 2023 met de bijlagen 1 tot en met 3;
- de memorie van grieven d.d. 2 mei 2023 met bijlagen 1 tot en met 7;
- de memorie van antwoord d.d. 11 juli 2023;
- de bij H12-formulier van 26 februari 2024 door de man toegezonden brief met de bijlagen 11 tot en met 15, die de man bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht;
- de mondelinge behandeling d.d. 13 maart 2024, waarbij de man een in beperkte mate leesbare kopie van bijlage 11 voornoemd heeft overgelegd.
3.De beoordeling
primair:
- verstaan dat de vof per 1 oktober 2020 is ontbonden;
- voor recht verklaard dat de vof door de man met ingang van 1 oktober 2020 is voortgezet en als gevolg daarvan de activa en passiva van de vof toekomen aan de man en, voor zover dat nog nodig is, de vrouw bevolen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis mee te werken aan de overdracht van de activa en passiva per 1 oktober 2020 van de vof aan de man;
- voor recht verklaard dat de opgestelde eindbalans (bindend advies van de heer [betrokkene 1] ) door de vrouw is vernietigd;
- de man veroordeeld om ten titel van het kapitaal in de vennootschap aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 35.398,03 (€ 42.832,98 minus € 7.434,95);
- de inboedel van de woning aan de man toegedeeld, onder de verplichting van de man om aan de vrouw te voldoen € 5.000,--;
- de vrouw bevolen om mee te werken aan de uitbetaling van het depotbedrag aan de man;
- bepaald dat iedere partij de helft van de schuld (totaal € 1.815,--) aan de heer [betrokkene 2] dient te dragen;
- de man veroordeeld om binnen twee weken na betekening van dit vonnis mee te werken aan afkoop van de polis bij Nationale Nederlanden door hiervoor opdracht te geven aan Nationale Nederlanden en veroordeelt de vrouw om mee te werken, zodat de afkoop daadwerkelijk kan worden gerealiseerd en bepaalt dat de waarde van de polis bij Nationale Nederlanden bij helfte wordt verdeeld;
- verstaan dat al het overige gemeenschappelijke vermogen tussen partijen reeds is verdeeld;
- de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- het vonnis, voor zover nodig, uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
mankan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat dit 1 oktober 2020 is. Daartoe voert hij in zijn memorie van grieven aan dat weliswaar het juist is dat de activiteiten in de vof deels werden gestaakt in oktober 2020, maar dat de samenwerking nog niet was beëindigd. Partijen moesten nog bepalen hoe de vof afgewikkeld en vereffend diende te worden. Dit wordt bevestigd door hun afspraak die zij op 1 juni 2021 hebben gemaakt in het kader van het treffen van een minnelijke regeling in een kort gedingprocedure. Deze afspraak hield het volgende in: “De heer [betrokkene 1] krijgt opdracht van de VOF om de administratie te inventariseren en de nog benodigde jaarstukken en de eindbalans op te stellen en aan de hand daarvan de VOF te ontbinden en te vereffenen tegen de eerst mogelijke datum” (zie rov. 2.3.3 bestreden vonnis). Er zijn geen andersluidende (stilzwijgende) afspraken tot stand gekomen.
vrouwheeft de stellingen van de man betwist. Zij is het eens met het oordeel van de rechtbank (en de daartoe door de rechtbank gebezigde motivering) dat de vof is ontbonden op 1 oktober 2020 en dat dit de peildatum voor verdeling is.
hofstelt het volgende voorop. Er bestaat een verschil tussen ontbinding, vereffening, verdeling en beëindiging van een vennootschap. De beëindiging van een vof wordt ingeluid door de ontbinding ervan. Slechts indien de vof is ontbonden, kan het vennootschapsvermogen worden verdeeld onder de vennoten. Vanaf het moment van ontbinding strekt de rechtsverhouding binnen de vof nog slechts tot vereffening (‘liquidatie’) van de vennootschapsaangelegenheden: lopende zaken moeten worden afgewikkeld, schulden betaald, vorderingen geïnd en zo nodig (of wenselijk) worden activa van de vennootschap te gelde gemaakt. Daarna vindt de verdeling plaats van het resterende vennootschapsvermogen onder de deelgenoten. Pas daarna is de vennootschap beëindigd en is zij opgehouden te bestaan.
en aan de hand daarvan de vof te ontbinden en te vereffenen tegen de eerst mogelijke datum(cursivering hof). In het licht van de bovengenoemde wederzijdse instemming en het stilvallen van de activiteiten van de vof door de beëindiging van de affectieve relatie van partijen, begrijpt het hof bovengenoemde afspraak aldus dat aan [betrokkene 1] de opdracht is verstrekt om voor de ontbonden vof het vennootschapsvermogen (de activa en passiva) met het oog op de vereffening en verdeling inzichtelijk te maken. Overigens, een vof wordt, zoals door het hof hiervoor in rov. 3.6.7. is overwogen, ontbonden door opzegging van een vennoot aan de andere vennoten, zodat een derde, in dit geval [betrokkene 1] , de ontbinding van de vof überhaupt niet kan bewerkstelligen. Overigens leidt het hof uit het e-mailbericht van [betrokkene 1] van 22 augustus 2021 af dat hij de opdracht ook niet heeft begrepen als dat hij de ontbinding dient te bewerkstelligen. Hij schrijft immers dat hij heeft getracht “uitvoering te geven aan de mij gegeven opdracht om eindcijfers voor de vennootschap onder firma samen te stellen waarna vereffening en beëindiging aan de orde zijn.” In hetgeen partijen toentertijd zijn overeengekomen, kan dan ook geen rechtvaardiging gevonden worden om de ontbindingsdatum van de vof vast te stellen op een latere datum dan 1 oktober 2020.
manheeft in dit verband naar voren gebracht dat dit niet het geval is en het bestreden vonnis op dit punt moet worden vernietigd (grief II). [betrokkene 1] heeft de eindbalans opgemaakt conform de door partijen gemaakte afspraken en aangeleverde stukken en daarom dient de beslissing van de rechtbank op dit punt vernietigd te worden. Hij wijst daartoe op het volgende. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling in kort geding afspraken hebben gemaakt in aanwezigheid van hun advocaten. Zij wisten derhalve welke afspraak zij maakten en zij hebben beiden de gelegenheid gekregen om de nodige stukken en informatie aan te leveren. Partijen zijn ook beiden door [betrokkene 1] gehoord. De man wijst op de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 5 augustus 2022. Naar aanleiding van deze brief is er tussen de vrouw en [betrokkene 1] nog overleg geweest. De vrouw heeft eind augustus 2021 toegezegd aan [betrokkene 1] dat zij bepaalde specificaties nog zou aanleveren aan [betrokkene 1] . Dit heeft zij niet gedaan en dat dient voor haar rekening en risico te komen..
vrouwconcludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis op dit punt. Zij betwist de juistheid van de eindbalans, alsook de onafhankelijkheid, deskundigheid en integriteit van [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van bindend adviseur. Dit vindt zijn bevestiging in de feitelijke gang van zaken, de totstandkoming van de eindbalans en de – onjuiste – inhoud daarvan. Zij licht dit als volgt toe.
hofoverweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – zoals door de Hoge Raad samengevat in zijn arrest van 15 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0727 – kan ingevolge art. 7:904 lid 1 BW de bindende kracht van een advies door een betrokken partij worden aangetast indien gebondenheid hieraan in verband met inhoud of wijze van totstandkoming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Deze strikte maatstaf brengt mee dat een partij bij een bindend advies niet elke onjuistheid in het advies kan inroepen teneinde de bindende kracht daarvan aan te tasten, doch zulks slechts hierop kan gronden dat het advies uit hoofde van zijn inhoud of wijze van totstandkoming zo zeer indruist tegen redelijkheid en billijkheid dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat zij aan dit advies zou kunnen worden gehouden (vgl. HR 25 maart 1994, LJN ZC1311, NJ 1995/23). Alleen ernstige gebreken kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is de wederpartij te houden aan de door een bindend adviseur in opdracht van partijen gegeven beslissing (vgl. HR 22 december 2009, LJN BK3585, NJ 2010/18). Voorts bindt de vaststelling partijen ook voor zover zij leidt tot een rechtstoestand die afwijkt van die welke tussen hen zou hebben bestaan indien zij geen regeling zouden hebben getroffen (vgl. HR 12 september 1997, LJN ZC2427, NJ 1998/382). Indien bij de totstandkoming van een bindend advies procedurele fouten zijn gemaakt, is voor de beantwoording van de vraag of een partij haar wederpartij aan een bindend advies mag houden, mede van belang of, en zo ja in welke mate, door de procedurefout nadeel aan de wederpartij is toegebracht (vgl. HR 20 mei 2005, LJN AS5890, NJ 2007/114).
“(…) Deze eindbalans is opgesteld op basis van de aan mij aangeleverde stukken. Ik wil daarbij graag opmerken dat ik daarbij een passieve rol heb aangenomen. (…) Maar er kan niet van mij worden verwacht dat ik nu hemel en aarde beweeg om stukken bij elkaar te zoeken. Iedereen was op de hoogte van hetgeen werd verwacht, ik ga er vanuit dat beide vennoten uit eigen beweging die stukken aanleveren die zij voor een spoedige afwikkeling noodzakelijk achten.”Door deze werkwijze heeft [betrokkene 1] het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Dat de vrouw ook uit eigener beweging stukken had kunnen aanleveren, doet daar, in het licht van het voorgaande niet aan af.
manis van mening dat de rechtbank de Fiat 500 ter waarde van € 4.500,-- ten onrechte heeft meegenomen. Deze Fiat valt niet onder de activa van de vof. Dit blijkt nergens uit de jaarstukken.
vrouwbetwist dat de Fiat 500 niet tot het bedrijfsvermogen behoort. Zij wijst naar productie 9 bij haar conclusie van antwoord, waaruit blijkt dat de koopprijs van de Fiat 500 door de vof in rekening is gebracht aan de koper.
hofaf dat dit het geval is, omdat (verkoop)factuur (gedateerd ná 1 oktober 2020 (datum ontbinding vof)) op naam van de vof is gesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat de Fiat 500 verkocht en geleverd is aan een derde voor een bedrag van € 4.500,--. Het is voor het hof, gelet ook op de tegenstrijdige verklaringen van partijen, onduidelijk wat er met de verkoopopbrengst is gebeurd. Het hof kan dan ook niet meer dan vaststellen dat de verkoopopbrengst alsnog moet worden verdeeld.
mankan zich er voorts niet mee verenigen dat de rechtbank aan de activazijde van de vof is uitgegaan van een geschatte waarde van de bedrijfsinventaris van € 5.000,--. De man stelt de waarde van de bedrijfsinventaris echter op € 1.800,--, zijnde het bedrag waarvoor de bedrijfsinventaris is overgenomen van de heer [betrokkene 2] .
vrouwschat de waarde van de bedrijfsinventaris op € 5.000.--.
hofis van oordeel dat op de vrouw de stelplicht rust. Zij heeft in eerste aanleg de waarde van de bedrijfsinventaris op € 5.000,-- gesteld. Van de vrouw mag in haar hoedanigheid als (ex-)medevennoot verwacht worden dat zij haar standpunt voldoende onderbouwt. Dat heeft zij, in het licht van de betwisting door de man, niet gedaan. Zo had zij bijvoorbeeld kunnen en moeten stellen wélke inventaris er volgens haar aanwezig was. Het hof zal daarom voor de waarde van de inventaris uitgaan van een bedrag van € 1.800,--.
mankan zich er ook niet mee verenigen dat de rechtbank aan de activazijde van de vof is uitgegaan van een geschatte waarde van de machine van € 5.000,--. Hij stelt dat de machine kapot was, niet repareerbaar en evenmin verkoopbaar. Hij heeft de machine uiteindelijk moeten afvoeren, omdat de huur van de bedrijfshal was opgezegd en deze daarom leeg moest zijn. Derhalve dient de waarde van de machine op nihil te worden bepaald.
vrouwsluit aan bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen. De stelling van de man dat de machine niet te repareren was en ook niet verkoopbaar is gebleken, wordt niet onderbouwd. Tijdens het viergesprek tussen partijen in aanwezigheid van hun
hofstelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de machine tot de activa van de vof behoort. Slechts de waarde waartegen deze machine in de verdeling dient te worden betrokken is in geschil. Het hof is van oordeel dat de man de stelling van de vrouw dat de machine een waarde vertegenwoordigt van € 5.000,-- onvoldoende heeft betwist. In dit oordeel heeft het hof betrokken dat de man heeft getracht de machine te laten repareren en de vof daarvoor forse kosten heeft moeten maken. Niet valt in te zien waarom de man zou pogen de machine te laten repareren voor € 13.175,69 als deze machine geen enkele waarde vertegenwoordigt. Aldus gaat het hof, evenals de rechtbank, uit van een waarde van € 5.000,-‑.
manheeft een grief opgeworpen tegen het oordeel van de rechtbank dat de factuur van [betrokkene 3] buiten de gemeenschap valt en om die reden niet voor verdeling in aanmerking komt. De opdracht aan [betrokkene 3] is in juni 2020 door partijen gezamenlijk gegeven. Hij wijst ter onderbouwing op bijlage 7 van de memorie van grieven, zijnde een e-mailbericht van 16 april 2023 van [betrokkene 3] waarin dit wordt bevestigd.
vrouwverweert zich. Zij stelt dat de man twee facturen heeft overgelegd. Eén factuur is op naam van de vof gesteld en dateert van 17 december 2020. De andere factuur is op naam van de eenmanszaak van de man gesteld en dateert van 25 mei 2021. De man probeert de kosten van de eenmanszaak op haar af te wentelen. Zij betwist [betrokkene 3] enige opdracht gegeven te hebben. Uit het e-mailbericht blijkt niet dat het om onderhavige machine gaat en de vrouw betwist de authenticiteit van dat bericht.
hofis van oordeel dat in het licht van het e-mailbericht van 16 april 2023 is komen vast te staan dat de opdracht voor de reparatie van de machine is verstrekt in juni 2020. Op dat moment bestond de eenmanszaak van de man nog niet, zodat de kosten daarop geen betrekking kunnen hebben. Het hof gaat er dan ook van uit dat de kosten zien op de (enige) machine van de vof. De vrouw betwist weliswaar de authenticiteit van het e-mailbericht, maar nu dit bericht afkomstig is van [naam] ziet het hof geen reden om aan de authenticiteit hiervan te twijfelen. Aldus dient de vordering van [betrokkene 3] ten bedrage van € 13.175,69 in de verdeling worden betrokken met toepassing van de verdeelsleutel 70/30 (man/vrouw).
manstelt dat de rechtbank ten onrechte de belastingschulden van de vof op 1 oktober 2020 niet heeft meegenomen. Het betreft de motorrijtuigenbelasting en de omzetbelasting. Het gaat om een bedrag van in totaal € 19.095,--. De man wijst in dit verband op bijlage 3 behorende bij de memorie van grieven. Hij heeft nadien als bijlage 11 nog nadere stukken hierover in het geding gebracht.
vrouwverweert zich. Nu de vof op 1 oktober 2020 is ontbonden en de
hofoverweegt als volgt. Het hof heeft geen aanknopingspunten om aan de authenticiteit van de door de man in het geding gebrachte productie(s) te twijfelen. Echter, nog daargelaten dat bijlage 3 niet goed leesbaar is, blijkt – voor zover de productie wél leesbaar is – uit die productie niet op welke periode de aanslagen betrekking hebben. De man heeft nadien nog een bijlage 11 in het geding gebracht. Deze bijlage bevat twee brieven van de belastingdienst, waarvan één brief is gericht aan de man in privé en één brief aan de vof. Het hof gaat ervan uit dat de aanslagen die zijn vermeld (en voor zover leesbaar) op de brief die gericht is aan de man, zien op privéschulden. Reeds om die reden kunnen deze niet betrokken worden bij de vereffening van de vof en daarmee ook niet in de verdeling.
€ 47.808,--
manbeoogt met grief VI zijn vorderingen aan te vullen, in die zin dat hij vordert dat de vrouw de helft van de belastingschulden (kinderopvangtoeslag en zorgtoeslag) over 2018 tot en met 2020 voor haar rekening dient te nemen. De bedragen zijn op de gezamenlijke rekening van partijen bijgeschreven en door partijen geconsumeerd.
vrouwstelt dat de vordering grondslag ontbeert, althans de man heeft niet voldaan aan zijn stel- en bewijsplicht. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – kan zij de stelling van de man niet volgen. Zij is niet bekend met de bijgeschreven bedragen kinderopvangtoeslag en zorgtoeslag. De brieven van de belastingdienst zijn gericht aan de man. Zij is niet draagplichtig voor de schulden van de man. Zou zij al draagplichtig zijn, dan verkrijgt de man eerst een regresrecht nadat hij meer heeft voldaan dan het deel dat hem aangaat. Daarvan is ook niet gebleken.
hofoverweegt als volgt. De belastingaanslagen waar de man naar verwijst, zijn aan de man gericht. Er bestaat geen rechtsgrond (van een gemeenschapsschuld is immers geen sprake) op grond waarvan de vrouw draagplichtig zou zijn voor de helft van deze belastingaanslagen. Aldus faalt deze grief.
manheeft ook een grief gericht (grief IV) tegen het oordeel van de rechtbank dat de inboedel aan hem wordt toegedeeld en dat hij vanwege overbedeling ter zake van deze inboedel een bedrag van € 5.000,-- aan de vrouw dient te voldoen. De vrouw heeft een deel van de inboedel van partijen meegenomen en bovendien heeft hij nauwelijks inboedel in zijn bezit. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dat hij een aantal persoonlijke zaken van de vrouw naar haar zus en zwager heeft gebracht. Een aantal zaken is met het chalet verkocht en de vrouw heeft ook zaken uit de bedrijfshal meegenomen.
vrouwbetwist het door de man gestelde. De man heeft de inboedel opgeslagen en daarna, voor zover niet door hemzelf meegenomen, naar de stort gebracht. Zij heeft nooit een redelijke kans gehad om te beschikken over de inboedel. De man heeft niet onderbouwd dat de waarde van de inboedel lager zou zijn dan € 10.000,--.
hofstelt vast dat partijen tegenstrijdige verklaringen afleggen over de inboedel. Op grond daarvan kan het hof niet vaststellen wie welke inboedel al dan niet onder zich heeft. Wel leidt het hof uit de stellingen van partijen af dat ook de vrouw over een gedeelte van de inboedel kan beschikken. Bij gebreke van een nadere onderbouwing gaat het hof er daarom vanuit dat de inboedel is verdeeld. In dat licht bezien zal het hof voor recht verklaren dat de inboedel tussen partijen is verdeeld zonder nadere verrekening en daarmee slaagt de grief.
manis van mening dat de helft van de polis van NN aan de vrouw toekomt. Hij vordert echter (grief V) aanvullend te bepalen dat hij gerechtigd is om zijn vorderingen op de vrouw te verrekenen met de opbrengst van de polis bij NN alvorens NN tot uitkering aan de vrouw overgaat.
vrouwvoert aan dat de vordering van de vrouw rechtsgrond ontbeert.
hofstelt vast dat ter zitting is gebleken dat NN de waarde van de polis reeds heeft uitgekeerd en de verdeling van deze polis reeds heeft plaatsgevonden. Nog daargelaten de vraag wat de grondslag van deze vordering is, heeft de man aldus geen belang meer bij bespreking van deze grief.