ECLI:NL:GHSHE:2024:1632

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
200.323.612_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitleg van een mantelovereenkomst voor de bouw van duwbakken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [de B.V. 1] en [de B.V. 2] tegen Veka Shipbuilding WT B.V. De zaak betreft de uitleg van een mantelovereenkomst die op 22 oktober 2019 is gesloten voor de bouw van 24 duwbakken. De appellanten, [de B.V. 1] en [de B.V. 2], zijn in eerste aanleg door de rechtbank veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan Veka, die hen beschuldigt van toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst. In hoger beroep vorderen de appellanten vernietiging van het vonnis en toewijzing van hun vorderingen in reconventie, terwijl Veka in incidenteel hoger beroep een hogere schadevergoeding eist. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door Veka, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun stellingen aan te passen en aan te vullen, met name met betrekking tot de uitleg van de mantelovereenkomst en de onderlinge rechten en verplichtingen. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.323.612/01
arrest van 14 mei 2024
in de zaak van

1.[de B.V. 1],

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[de B.V. 2],
in liquidatie
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna te nomen: [de B.V. 1], respectievelijk [de B.V. 2] en gezamenlijk [appellanten],
advocaat: mr. H.G.D. Hoek te Rotterdam,
tegen
Veka Shipbuilding WT B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: Veka,
advocaat: mr. E.J. Heijnen te Rotterdam.
als vervolg op het door het hof gewezen arrest van 16 mei 2023 in het hoger beroep van het door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen vonnis van 11 januari 2023.

1.2.3.4.

5. Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 16 mei 2023;
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met eiswijziging, met producties ;
  • de akte overlegging productie van Veka;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De feiten

in principaal en incidenteel hoger beroep
6.1.
In dit hoger beroep kan, voor zover thans van belang, worden uitgegaan van de volgende feiten:
6.2.
Door de vertegenwoordiger van Veka, de vertegenwoordiger van [de B.V. 1] en [de B.V. 2] en de vertegenwoordiger van Romaris Staal B.V. is een schriftelijk stuk met als aanduiding “Mantelovereenkomst Voor de bouw van 24 duwbakken” getekend (hierna: de Mantelovereenkomst), op 22 oktober 2019. In de Mantelovereenkomst wordt Veka aangeduid als “OPDRACHTGEVER” en [appellanten] samen met Romaris en een nog op te richten rechtspersoon “Newco” aangeduid als “het Consortium”.
6.3.
De duwbakken zouden seriematig worden gebouwd voor een vaste all-in prijs van € 895.000,00 exclusief btw per duwbak (artikel 4), waarbij Veka de door klasse goedgekeurde constructietekeningen, eventuele geprefabriceerde afbouwitems en te plaatsen equipment zou leveren (artikel 4a) en het consortium de detailtekeningen, werkplaatstekeningen, nesting, snijfiles en al het overige engineerswerk benodigd voor de bouw van het project zou maken (artikel 4b).
6.4.
In de considerans is opgenomen:
“a. OPDRACHTGEVER geeft opdracht voor de bouw van 24 duwbakken met
afmetingen 88,5 (of 90,0) x 11,45 x 4,50mb. OPDRACHTGEVER en de overige vier bovenstaande partijen (incl. het
consortium) hebben overeenstemming bereikt over de bouw en levering van deze 24 duwbakken
c. OPDRACHTGEVER en de overige vier bovenstaande partijen wensen de
overkoepelende afspraken voor de bouw en levering van deze 24 duwbakken vast te leggen”
6.5.
In artikel 2 van de Mantelovereenkomst is opgenomen:
“Per eenheid zal een onderliggend contract gesloten worden, waarbij de specifieke afspraken per eenheid worden vastgelegd welke in lijn is met deze mantelovereenkomst.”
6.6.
In artikel 3 van de Mantelovereenkomst is opgenomen:
“Er is een huurcontract afgesloten tussenVeka Shipbuilding WT B.V. en[de B.V. 2]voor de gehele looptijd van alle 24 te bouwen duwbakken. Dit zal gebeuren volgens de overeengekomen planning van ca. 2 duwbak leveringen per maand ervan uitgaande te beginnen in januari 2020. Laatstgenoemde partij [de B.V. 2] is huidig eigenaar van de complete scheepswerf gelegen te [adres] in [vestigingsplaats]. De huurovereenkomst beslaat de gehele looptijd van de bouw van alle genoemde eenheden voor de prijs van € 6.700,- per maand inclusief alle servicekosten en inclusief gebruik van alle machinerieën gemeentelijke belastingen, gas, stroom, water, verzekeringen etc…. alles in de ruimste zin des woord. Het huurcontract is bij ondertekening van deze mantelovereenkomst een feit en gaat direct in. De 1e huurtermijn qua betaling gaat in op het moment als de 1e kiel gelegd is op de genoemde verhuurderlocatie. Het huurcontract is gemaximaliseerd op een totaalprijs van maximaal € 120.000,- (…)”
6.7.
In artikel 5 van de Mantelovereenkomst is opgenomen:
“Nadat de bouw van de 24 duwbakken gereed is zullen opdrachtgever en het consortium exclusief verder gaan op basis van 50/50 in contracten voor de verkoop van meer Nederlandse duwbakken aan derden.
Dit houdt in dat beide partijen volledige openheid geven over enerzijds bouwkosten en anderzijds verkoopprijs en orders en daarna de totaal gemaakte winst 50/50 met elkaar delen. Het gehele proces wordt daarmee transparant en hiermee profiteert Opdrachtgever van een lagere kostprijs en profiteert Het Consortium van de hogere verkoopprijs aan de eindklant. Zowel bestellingen bij Opdrachtgever voor Nederlandse bakken als bij Het Consortium zullen in openheid met elkaar gedeeld worden en samen worden opgepakt.
[…]
Bestuurders van entiteiten van zowel Opdrachtgever als het Consortium geven aan ook niet in andere entiteiten samenwerkingen aan te gaan met betrekking tot de bouw van Nederlandse duwbakken.”
6.8.
De in de Mantelovereenkomst beoogde samenwerking is niet van de grond gekomen. Er is geen nieuwe rechtspersoon opgericht door Romaris en [de B.V. 1]. Romaris is sinds 15 november 2022 gefailleerd.

7.Het geschil in eerste aanleg en in hoger beroep

in conventie
7.1.
In eerste aanleg vorderde Veka (samengevat en voor zover in hoger beroep van belang):
in het 843a Rv incident:
7.1.1.
Te gedogen dat de dat de deurwaarder die bewijsbeslag heeft gelegd en/of DigiJuris BV aan Veka WT inzage en afschrift verstrekt van de relevante bescheiden;
in de hoofdzaak
7.1.2.
Hoofdelijke veroordeling van [appellanten] tot betaling van een schadevergoeding van € 4.081.00,00 op grond van toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad, te vermeerderen met de beslag- en proceskosten.
in reconventie
7.2.
In eerste aanleg vorderde [appellanten] (samengevat en voor zover in hoger beroep van belang) in reconventie:
7.2.1.
Een verklaring voor recht dat Veka toerekenbaar tekortgeschoten is (en in verzuim is geraakt) in de nakoming van de mantelovereenkomst;
7.2.2.
Veroordeling van Veka tot betaling aan [de B.V. 1] tot betaling van schadevergoedingen van € 5.633.560,00 en € 6.775,00 vermeerderd met de wettelijke rente;
7.2.3.
Veroordeling van Veka tot betaling aan [de B.V. 2] tot betaling van schadevergoedingen van € 120.000,00 en € 1.975,00 vermeerderd met de wettelijke rente;
7.2.4.
Veroordeling van Veka tot opheffing van de gelegde beslagen.
beslissing rechtbank
7.3.
De rechtbank heeft geoordeeld – kort gezegd en samengevat – dat [appellanten] in februari 2020 het contact heeft verbroken en daardoor in verzuim is geraakt, [appellanten] in conventie veroordeeld tot hoofdelijke betaling van € 2.040.500,00 aan Veka en de 843a Rv vordering afgewezen omdat daarbij geen belang (meer) bestond. Ook de vorderingen in reconventie van [appellanten] zijn afgewezen.
het geschil in hoger beroep
7.4.
In (principaal) hoger beroep vordert [appellanten] (naast een inmiddels afgewezen incidentele vordering) onder aanvoering van zes grieven en een verborgen grief dat het hof het vonnis van de rechtbank vernietigt en de vorderingen van Veka in conventie alsnog afwijst en de vorderingen in reconventie alsnog toewijst.
Haar grieven richt zij tegen de hoofdelijke veroordeling van [de B.V. 2], tegen de feitenvaststelling, tegen het oordeel dat [appellanten] tekortgeschoten is en tegen de hoogte van de schade. Ook doet [appellanten] een beroep op de nietigheid of vernietigbaarheid van de Mantelovereenkomst “
op grond van bedrog, strijd met de openbare orde en goede zeden en op grond van dwaling.
7.5.
In incidenteel hoger beroep betoogt Veka onder aanvoering van drie grieven dat zij recht heeft op een hogere schadevergoeding, uitgaande van 22 duwboten en een hogere hypothetische winst per duwboot, en vordert Veka – na vermeerdering van eis – dat haar 843a vordering alsnog wordt toegewezen en dat [appellanten] hoofdelijk wordt veroordeeld tot een schadevergoeding van € 5.201.000,00.

8.De beoordeling

uitleg
8.1.
Partijen leggen de nadruk op de vraag op welke wijze hun(beoogde) samenwerking op basis van de hiervoor geciteerde Mantelovereenkomst geëindigd is en welke partij(en) daardoor schadeplichtig is of zijn geworden. Het hof is van oordeel dat in hoger beroep – waar ook de hoofdelijke aansprakelijkheid van [appellanten] expliciet onderwerp van geschil is geworden – allereerst de vraag voorligt welke verbintenissen uit de gesloten mantelovereenkomst voor Veka, [de B.V. 1] en [de B.V. 2] nu precies voortvloeien. Daarvoor dient de rechtsverhouding tussen partijen zoals deze uiteindelijk vorm heeft gekregen in de Mantelovereenkomst te worden uitgelegd. Bij beantwoording van de vraag wat partijen precies zijn overeengekomen komt het primair aan op de vraag welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan gegeven verklaringen en gedragingen mochten toekennen en aan de vraag wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Dat betekent dus dat het hof aan de hand van deze zogenoemde Haviltex maatstaf de inhoud van hetgeen tussen partijen is overeengekomen zal moeten vaststellen. Dat brengt mee dat het niet alleen gaat om de tekst van de Mantelovereenkomst (waar partijen zich over en weer op beroepen), maar ook om wat partijen in de onderhandelingen voor en bij de totstandkoming van de Mantelovereenkomst over en weer hebben verklaard. Het hof stelt vast dat partijen in de uitgebreide processtukken in eerste aanleg en in hoger beroep hun wederzijdse standpunten niet voldoende duidelijk in de sleutel van de Haviltex maatstaf en de artikelen 3:33-3:35 BW hebben gezet, en zal partijen daarom in de gelegenheid stellen om op dit punt bij akte hun stellingen aan te passen en aan te vullen. Partijen dienen daarbij vooral ook heel precies aan te geven op grond van welke concreet te duiden verklaringen en/of gedragingen van de wederpartij zij de verwachtingen mochten koesteren zoals zij thans voorstaan, en waarom dat zo is. Daarbij gaat het met name, maar niet uitsluitend, om verklaringen en gedragingen op grond waarvan verwacht mocht worden:
  • wie de partijen bij de mantelovereenkomst zijn;
  • wat de bedoeling van partijen is geweest bij het sluiten van de mantelovereenkomst en hoe de onderlinge rechten en verplichtingen van partijen op grond van de Mantelovereenkomst dienen te worden begrepen, mede gelet op het beroep dat Veka doet op hoofdelijke aansprakelijkheid van [de B.V. 1], [de B.V. 2] en Romaris;
  • hoe de tekst ‘
geen uitvoering
8.2.
Eerst nadat de vraag is beantwoord hoe op basis van de Mantelovereenkomst de onderlinge rechten en verplichtingen van partijen moet worden uitgelegd, komt aan de orde de vraag waarom de beoogde samenwerking niet van de grond is gekomen. Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich ook over die vraag zo concreet en feitelijk mogelijk uit te laten.
stelplicht en bewijslast
8.3.
Nu de vorderingen van Veka (in conventie) zijn gegrond op hoofdelijke aansprakelijkheid van [appellanten] voor schade wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de Mantelovereenkomst en schending van – wat zij noemt – het ‘exclusiviteitsbeding’ uit de Mantelovereenkomst, rusten op haar de stelplicht en bewijslast van de door haar bepleite uitleg van de Mantelovereenkomst en van de gestelde toerekenbare tekortkoming daarin door [appellanten]
8.3.1.
Voor zover [appellanten] zich als grondslag van de door haar ingestelde vorderingen in reconventie beroept op uitleg van de Mantelovereenkomst en een toerekenbare tekortkoming daarin van Veka draagt zij daarvan de stelplicht en bewijslast.
instructie
8.4.
De zaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door Veka tot het onder 8.1 en 8.2 vermelde doel, waarna [appellanten] in de gelegenheid zal worden gesteld tot het nemen van een antwoordakte.
8.5.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

9.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
verwijst de zaak naar de rol van 11 juni 2024 voor akte aan de zijde van Veka tot het onder 8.1 ten 8.2. omschreven doel, waarna [appellanten] op de rol van vier weken later een antwoordakte kan nemen,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en J.N. de Blécourt en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 mei 2024.
griffier rolraadsheer