ECLI:NL:GHSHE:2024:1589

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
20-001024-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging en groepsbelediging door het in voorraad hebben van stickers met beledigende uitlatingen

Op 8 mei 2024 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die was veroordeeld voor het in voorraad hebben van stickers met beledigende teksten. De verdachte werd ter zake van het in voorraad hebben van een sticker met de tekst 'Nationaal socialisme, we zijn terug' veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een geldboete van €750,00. De zaak was in hoger beroep gekomen na een eerdere vrijspraak door de rechtbank Zeeland-West-Brabant voor een aantal tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat de uitlating op de sticker beledigend was voor mensen met een niet-Arische achtergrond en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan groepsbelediging. De verdachte werd echter partieel vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, waaronder het in voorraad hebben van stickers met teksten gerelateerd aan de 'White Lives Matter'-beweging, omdat het hof oordeelde dat deze uitlatingen niet algemeen bekend waren en onvoldoende beledigend waren. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt de grenzen van de vrijheid van meningsuiting in relatie tot groepsbelediging en de context waarin uitlatingen worden gedaan.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001024-23
Uitspraak : 8 mei 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 31 maart 2023 in de strafzaak met parketnummer 02-123095-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1998,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde, te weten van de belediging van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op 17 oktober 2021 te Breda.
De rechtbank heeft het onder feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving een voorwerp waarin naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een uitlating als bedoeld in artikel 137e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is vervat, ter openbaarmaking daarvan in voorraad hebben/ter verspreiding daarvan in voorraad hebben’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 36 uren subsidiair 18 dagen hechtenis. De rechtbank heeft aan de voorwaardelijke gevangenisstraf contactverboden met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als bijzondere voorwaarden verbonden. Tevens heeft de rechtbank aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde verbonden dat de verdachte in de openbare ruimte geen stickers, posters of anderszins verwijzingen aanbrengt die in relatie staan tot activismegroepen die zijn gericht op ‘White Lives Matter’-uitingen of in relatie tot soortgelijke groeperingen.
Voorts heeft de rechtbank de inbeslaggenomen stickers voor zover deze teksten bevatten zoals opgenomen in de bewezenverklaring onder feit 2 verbeurdverklaard, alsmede de teruggave gelast aan de verdachte van de overige inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de stickers voor zover deze niet de teksten bevatten zoals opgenomen in de bewezenverklaring onder feit 2, de smartphone, het spandoek, de schaar, de pet, de spuitbus en het plakband.
Ten slotte heeft de rechtbank de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] afgewezen.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep ten aanzien van de beschermde vrijspraak van feit 1. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde contactverboden met de medeverdachten als bijzondere voorwaarden en met uitzondering van de beslissing ten aanzien van het beslag en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de inbeslaggenomen stickers die betrekking hebben op het onder feit 2 tenlastegelegde, alsmede de inbeslaggenomen spandoek, te onttrekken aan het verkeer en de teruggave aan de verdachte te gelasten van de overige inbeslaggenomen voorwerpen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder feit 1 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen de vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 17 oktober 2021 te Breda, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, meerdere, althans een voorwerp(en), te weten:
- een of meer stickers voorzien van de tekst “Nationaal socialisme, we zijn terug” (met symbool en link) (p. 36 proces-verbaal) en/of
- een of meer stickers voorzien van de tekst “Stop white replacement” (p. 37 proces-verbaal) en/of
- een of meer stickers voorzien van de tekst “To understand the situation white people are in one must study the overtaking of western civilization by a tiny racially [onleesbaar] tribe; read the culture of critique; white lives matter” (+ link) (p. 37 proces-verbaal),
waarin een uitlating was vervat, die, naar hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden, voor een groep mensen, te weten mensen met een donkere huidskleur en/of mensen van een bepaalde etnische afkomst, wegens hun ras, beledigend was, ter openbaarmaking van die uitlating of ter verspreiding in voorraad heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank de feiten nauwkeurig heeft onderzocht en op de juiste wijze heeft beoordeeld aan de hand van het juridische beoordelingskader en hij sluit zich daarbij aan.
Door de verdediging is aangevoerd dat de uitlatingen op de onder het tweede en derde gedachtestreepje van de tenlastelegging genoemde stickers vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Uit de verklaring van de verdachte blijkt weliswaar dat bepaalde mensen bang zijn dat hun ras aan het uitsterven is, maar er worden geen groepen benoemd of beledigingen geuit. Ten aanzien van de ‘White Lives Matter’-beweging (hierna WLM-beweging) heeft de rechtbank het ten onrechte over feiten van algemene bekendheid op basis waarvan zij tot de conclusie komt dat de WLM-beweging ervoor staat dat witte levens meer waard zouden zijn dan levens van mensen met een donkere huidskleur. Dit wordt echter door de verdachte niet gezegd of geïnsinueerd. De verdediging stelt dat de teksten op de stickers geen strekking hebben om te beledigen en dat, als dat al zo zou zijn, de verdachte een (vreedzaam) maatschappelijk debat heeft willen aanzwengelen vanuit zijn eigen overtuiging. Daar kun je het mee eens zijn of niet, maar dat valt onder de vrijheid van meningsuiting.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan voor zover dat ziet op het tweede en het derde gedachtestreepje.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Juridisch kader groepsbelediging
De verdachte wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan belediging van een groep mensen door stickers ter openbaarmaking of ter verspreiding in voorraad te hebben met voor een of meerdere groepen mensen beledigende uitlatingen, zoals strafbaar is gesteld in de artikelen 137c van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr).
Artikel 137c, eerste lid, Sr stelt strafbaar het zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap.
Artikel 137e, eerste lid, sub 2 Sr stelt strafbaar het, anders dan voor zakelijke berichtgeving, in voorraad hebben van een voorwerp dat, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een uitlating bevat die strafbaar is op grond van artikel 137c Sr, met de bedoeling dit voorwerp te verspreiden of de uitlating openbaar te maken.
Onder een belediging wegens een ras als bedoeld in artikel 137c, eerste lid, Sr moet worden verstaan het zich nodeloos krenkend uitlaten over een groep mensen omdat zij tot een bepaalde groep horen en hen daarmee collectief treffen in wat voor die groep kenmerkend is, namelijk hun ras, en hen beledigen juist omdat zij tot dat ras behoren. [1] De in artikel 137c, eerste lid, Sr voorkomende term ‘ras’ moet daarbij worden uitgelegd overeenkomstig de strekking van de in artikel 1, eerste lid, Internationaal Verdrag van New York van 7 maart 1966 inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (IVUR) gegeven opsomming, waarin naast ras ook wordt genoemd: huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming. [2]
Bij de beoordeling van de uitlatingen speelt ook de vrijheid van meningsuiting van artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna EVRM) een rol. Dit recht staat op grond van het tweede lid van artikel 10 EVRM niet aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van artikel 137c Sr in de weg als die veroordeling een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt.
Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een gerechtvaardigde beperking van artikel 10 EVRM dient de rechter op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad [3] te toetsen:
of de uitlating naar haar bewoordingen of gelet op de context beledigend is voor een groep of aanzet tot discriminatie, en zo ja;
of de uitlating in de context waarin zij is gedaan, een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie, en zo ja;
of de uitlating als bijdrage aan het publiek debat of als uiting van artistieke expressie niet onnodig grievend is.
Een uitlating kan beledigend zijn wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam. Of daar sprake van is, zal bij een uitlating die in het algemeen op zichzelf niet beledigend is, afhangen van de context waarin zij is gedaan [4] en de associatie [5] die zij oproept.
Beoordeling van de uitlatingen
De uitlatingen onder het tweede en derde gedachtestreepje van de tenlastelegging luiden als volgt:
  • “Stop white replacement”, en
  • “To understand the situation white people are in one must study the overtaking of western civilization by a tiny racially [onleesbaar] tribe; read the culture of critique; white lives matter”.
Op de stickers met de uitlatingen onder het derde gedachtestreepje wordt met een link verwezen naar de Telegramgroep “ [link] ”. Het dossier bevat geen nadere informatie over de Telegramgroep waarnaar wordt verwezen. De verdachte verklaarde ter terechtzitting in eerste aanleg over de uitlating onder het tweede gedachtestreepje dat dit samenhangt met de omvolkingstheorie, volgens welke theorie het aandeel witte mensen in de totale wereldbevolking zal afnemen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de losse woorden van de tenlastegelegde uitlatingen op zichzelf niet beledigend van aard hoeven te zijn. Voor de beoordeling van het al dan niet beledigend karakter heeft de rechtbank gekeken naar de associatie die wordt opgeroepen met de ‘White lives matter’-beweging. Op basis van openbare bronnen – kennelijk geraadpleegd via internet – heeft de rechtbank geoordeeld dat het een feit van algemene bekendheid is dat de WLM-beweging is ontstaan in de Verenigde Staten als een reactie op de Black Lives Matter-beweging (hierna: BLM-beweging). De BLM-beweging is voortgekomen uit de protesten tegen het politiegeweld tegen mensen met een donkere kleur en huldigt de boodschap dat de levens van mensen met een donkere huidskleur even waardevol zijn als die van andere mensen. De rechtbank beschrijft dat de WLM-beweging daar een reactie op is vanuit neonazistische en zogenoemde ‘white supremacy’-groepen. Aanhangers van WLM-beweging zouden menen dat de levens van witte mensen meer waard zijn dan de levens van mensen met een donkere huidskleur en een witte overheersing nastreven. Mede vanwege deze associatie heeft de rechtbank geoordeeld dat de genoemde uitlatingen onmiskenbaar beledigend zijn voor mensen van een donkere huidskleur of een bepaalde etnische afkomst.
Het hof zal – indachtig het hiervoor opgenomen juridisch kader – moeten beoordelen of de genoemde uitlatingen al dan niet in combinatie met de link naar de Telegramgroep beledigend zijn voor een of meerdere groepen mensen. Daarbij neemt het hof de context en de associatie die de uitlatingen oproepen in aanmerking.
Anders dan de rechtbank acht het hof de genoemde uitlatingen niet onmiskenbaar beledigend voor mensen met een donkere huidskleur of een bepaalde etnische afkomst. Naar het oordeel van het hof is in Nederland niet algemeen bekend waar de WLM-beweging precies voor staat en is de enkele verwijzing naar WLM daarom onvoldoende om belediging van een of meerdere groepen mensen te kunnen aannemen. Dat over de WLM-beweging in openbare bronnen en/of op internet informatie kan worden gevonden met een beledigend karakter, maakt dit niet anders.
Nu uit het dossier niet blijkt welke informatie toegankelijk kon worden gemaakt door het openen van de link naar de Telegramgroep “ [link] ” en niet algemeen bekend is waar WLM precies voor staat, kan het hof niet tot het oordeel komen dat de uitlatingen vanwege de associatie met de WLM-beweging beledigend zijn in de zin van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht. Dat de verdachte een verklaring heeft afgelegd over de betekenis van de uitlatingen doet daar niet aan af, omdat dit weliswaar iets zegt over de betekenis die de verdachte daaraan geeft, maar niet over het algemeen herkenbare beledigende karakter dat aan de uitlatingen op de stickers kan worden toegekend. Het hof spreekt de verdachte dan ook vrij van het tweede en het derde gedachtestreepje van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 oktober 2021 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, een sticker voorzien van de tekst “Nationaal socialisme, we zijn terug” (met symbool en link) (p. 36 proces-verbaal), waarin een uitlating was vervat, die, naar hij, verdachte, en zijn mededaders wisten, voor een groep mensen, te weten mensen met een donkere huidskleur en/of mensen van een bepaalde etnische afkomst, wegens hun ras, beledigend was, ter openbaarmaking van die uitlating of ter verspreiding in voorraad heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, zaakregistratienummer PL2000-2021279738, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent, en gesloten d.d. 23 november 2021, bevattende een verzameling van op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de politie met daarin gerelateerde bijlagen, doorgenummerde pagina’s 1-104.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2021, pagina’s 34-35, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 17 oktober 2021 omstreeks 17.40 uur kregen wij, collega’s [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en ik, de opdracht van het Operationeel Centrum om te gaan naar het Van Coothplein te Breda. Ter plaatse gekomen zag ik dat collega [verbalisant 5] ter plaatse was.
Ik ging samen met collega [verbalisant 5] in gesprek met de drie blanke mannen. (..) Ik hoorde dat collega [verbalisant 5] aan de drie mannen vroeg wat er gebeurd was. Ik hoorde één van de mannen zeggen: “Ja, het gaat om iets politieks en ik weet niet hoe jullie dat vinden”. (..) Ik hoorde één van de mannen zeggen dat zij stickers hadden geplakt op diverse plaatsen. Ik zag dat deze man (later bleek dit verdachte [medeverdachte 1] te zijn) mij een witte sticker toonde met daarop een tekst die duidde op problemen die blanke mensen zouden hebben met andere culturen. (..) Ik heb besloten de drie mannen (
het hof begrijpt: de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] )aan te houden als verdacht van discriminatie.
De drie personen zijn in drie aparte politieauto's vervoerd naar het arrestantencomplex aan de Mijkenbroek te Breda. Daar aangekomen werd door één van de vervoerende eenheden een draagtas getoond waarin allerlei materialen zaten die te maken hadden met activisme gericht op discriminatie. Ook werd bij verdachte [medeverdachte 1] in een schoudertasje een hoeveelheid stickers aangetroffen met dezelfde strekking.
2.
De eigen waarneming van het hof van de foto op pagina 36, inhoudende:
Het hof neemt waar dat op de foto op pagina 36 een plat voorwerp (
naar het hof begrijpt een sticker) te zien is met daarop de tekst: “Nationaal Socialisme, we zijn terug!” en een symbool dat het hof duidt als een zogenoemd ‘kolovrat’ met zes poten en een link naar de website [website] . Het betreft hier naar het hof begrijpt een sticker uit de draagtas of schoudertas zoals genoemd in bewijsmiddel 1.
3.
De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 18 oktober 2021, pagina’s 6-8, opgemaakt door rapporteur [verbalisant 6] :
Inbeslagneming
Plaats: Van Coothplein, Breda
Datum en tijd: 17 oktober 2021 te 19:38 uur
Beslagene
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
Geboren: [geboortedag 1] 1998
Volgnummer 2
Goednummer: [goednummer 1]
Object: Sticker
Aantal/eenheid: 29 stuks
4.
De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 17 oktober 2021, pagina 10, opgemaakt door rapporteur [verbalisant 6] :
Inbeslagneming
Plaats: Van Coothplein, Breda
Datum en tijd: 17 oktober 2021 te 20:29 uur
Beslagene
Achternaam: [achternaam medeverdachte 1]
Voornamen: [voornaam medeverdachte 1]
Geboren: [geboortedag 2] 1988
Volgnummer 1
Goednummer: [goednummer 2]
Object: Sticker
Aantal/eenheid: 89 stuks
5.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 oktober 2021, pagina’s 70-74, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] :
V: Wat wil je verklaren over wat er gisteren
(het hof begrijpt: 17 oktober 2021)is gebeurd?
A: Wij waren gisteren met vrienden in Breda. We deden ook activisme. We plakten stickers en deelden deze uit aan mensen die geïnteresseerd waren
V: Hadden jullie allemaal al dezelfde visie hierover en daarom afgesproken?
A: Ja
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 oktober 2021, pagina’s 84-89, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [medeverdachte 2] :
V: Met wie was je gisteren
(het hof begrijpt: 17 oktober 2021)?
A: Twee jongens, de ene heette [voornaam verdachte] en van de andere ben ik de naam vergeten.
V: Heb je andere stickers geplakt?
A: Ik heb die middag wel stickers geplakt.
7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 oktober 2021, pagina’s 100-104, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [medeverdachte 1] :
V: Wat wil je verklaren over wat er gisteren
(het hof begrijpt: 17 oktober 2021)is gebeurd?
A: Wij hadden een sticker actie. Wij plakken overal stickers op. Sommige stickers hebben een impact op bepaalde mensen die agressief kunnen reageren.
V: Waar ken jij die andere jongens van?
A: Zij maken allebei deel uit van een anonieme activismegroep white lives matter.
V: Op de stickers staat ook het volksverzet. Wat houdt dit in?
A: Die stickers zijn niet van ons, die stickers zijn van een andere groep. Wij delen dan de stickers onderling uit aan elkaar waardoor zij ook onze stickers promoten.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De uitlating onder het eerste streepje van de tenlastelegging onder 2 luidt:
“Nationaal socialisme, we zijn terug”.
Verder staat op de sticker het ‘kolovrat’ symbool met zes poten en een link naar de website [website] . Uit de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] komt naar voren dat de verdachte en de medeverdachten een stickeractie hadden en overal stickers opplakten. De stickers van het volksverzet hadden zij van een andere groep gekregen na een onderlinge uitwisseling van stickers met het doel om elkaars stickers te promoten.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze uitlating in combinatie met het kolovrat symbool bezwaarlijk anders kan worden gezien dan een verheerlijking van het gedachtegoed van het nationaalsocialisme dat hoort bij de dictatuur van nazi-Duitsland in de periode van 1933 tot 1945. Deze ideologie kenmerkt zich, zoals ook vanuit de Nederlandse geschiedenis algemeen bekend is, bij uitstek door rassenleer en antisemitisme waarin bepaalde rassen, waaronder het Joodse volk, inferieur zijn aan het Arische ras. Op grond van deze ideologie zijn in de geschiedenis op grote schaal Joodse mensen vermoord. Deze uitlating zal buiten twijfel bij velen associaties oproepen met datgene waarvoor het nationaalsocialisme stond. De tenlastegelegde uitlating kan daarom geen andere bedoeling hebben dan erop te wijzen dat de tijd waarin niet-Arische rassen als inferieur werden beschouwd en behandeld zal herleven. Deze uitlating is daardoor naar het oordeel van het hof beledigend voor mensen met een niet-Arische achtergrond of van een ander ras of volk zoals de Joden.
Naar het oordeel van het hof kan het uitwisselen van stickers met een verwijzing naar het gedachtengoed van het nationaalsocialisme voor promotiedoeleinden bezwaarlijk gezien worden als een bijdrage aan het publieke debat. Het gaat dan ook niet om een groepsbelediging die vanuit de vrijheid van meningsuiting van artikel 10 EVRM toelaatbaar zou zijn.
Gelet op het voorgaande komt het hof niet meer toe aan de beoordeling van de vraag of de uitlating onnodig grievend is (zoals benoemd onder punt iii in het juridisch kader).
Opzet op de groepsbelediging
Nu uit de tekst op de sticker overduidelijk blijkt dat dit een verheerlijking betreft van het gedachtegoed van het nationaalsocialisme, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de uitlatingen op de stickers beledigend kunnen zijn voor mensen van een bepaalde afkomst of ras.
Opzet op het ter openbaarmaking of verspreiding in voorraad hebben
Ten aanzien van de opzet op het in voorraad hebben van de sticker met het doel om deze te openbaren en/of te verspreiden stelt het hof vast dat de verdachte 29 stickers in zijn tas had en dat bij de medeverdachte [medeverdachte 1] 89 stickers zijn aangetroffen. Op basis van de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] over het promotiedoeleinde en het gegeven dat deze sticker tussen de andere stickers zat die de verdachte en de medeverdachte bij zich hadden, is het hof van oordeel dat zij deze sticker ter openbaarmaking of ter verspreiding onder zich hadden. De verklaring van de verdachte dat hij de sticker van een willekeurig persoon op straat had gekregen voor zijn verzameling acht het hof niet aannemelijk en legt het hof terzijde.
Medeplegen
Uit de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte blijkt voorts dat zij gezamenlijk op pad waren om actie te voeren en stickers uit te delen. Daaruit volgt dat zij nauw en bewust hebben samengewerkt bij de uitvoering van het feit en dat zij daartoe ook de opzet hadden waardoor er naar het oordeel van het hof sprake is van medeplegen. Omdat zij tezamen en in vereniging de stickers ter openbaarmaking of ter verspreiding voorhanden hebben gehad, is het verder niet van belang dat niet is komen vast te staan of de sticker met de tekst ‘Nationaal socialisme, we zijn terug’ bij de verdachte of bij de medeverdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving een voorwerp waarin, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een uitlating als bedoeld in artikel 137e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is vervat, ter openbaarmaking of ter verspreiding daarvan in voorraad hebben, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het in voorraad hebben van een sticker met daarop een beledigende tekst en symbool, met de bedoeling deze openbaar te maken of te verspreiden. De belediging richt zich tegen mensen die niet van het Arische ras zijn, zoals Joodse mensen of mensen met een andere niet-Arische afkomst. De potentiële reikwijdte, omvang en impact van daadwerkelijke openbaarmaking of verspreiding van deze tekst is aanzienlijk groter dan bij een belediging die op één of enkele personen is gericht. Het in voorraad hebben ter openbaarmaking of verspreiding van een sticker met dit soort uitlatingen getuigt van minachting richting mensen met een bepaalde etnische, niet-Arische, afkomst. De verdachte heeft daarbij de grens overschreden van wat toelaatbaar is op grond van de vrijheid van meningsuiting. De tekst op de sticker staat voor een gedachtengoed dat ernstig indruist tegen een aantal fundamentele pijlers van onze samenleving: het beginsel dat iedereen gelijk behandeld moet worden, zich veilig moet kunnen voelen en het discriminatieverbod. Inbreuken daarop dienen te worden tegen gegaan. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 maart 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit niet eerder onherroepelijk voor een strafbaar feit was veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles afwegende acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede een geldboete ter hoogte van € 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder de verdachte diverse stickers, een spandoek, een schaar, een pet, een spuitbus, plakband en een smartphone in beslag zijn genomen.
Onttrekking aan het verkeer
Het hof zal de inbeslaggenomen sticker met de tekst “Nationaal socialisme, we zijn terug” onttrekken aan het verkeer, nu dit een voorwerp betreft met betrekking tot welke het onder feit 2 bewezenverklaarde is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Teruggave aan de verdachte
Het hof is van oordeel dat de overige onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de overige stickers, een spandoek, een schaar, een pet, een spuitbus, plakband en een smartphone moeten worden teruggegeven aan de verdachte, nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36b, 36c, 47, 63 en 137e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder feit 1 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- de sticker met de tekst “Nationaal socialisme, we zijn terug”;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de stickers voor zover deze niet de tekst “Nationaal socialisme, we zijn terug” bevatten, goednummer 2388488;
- de smartphone van het merk Xiaomi, goednummer: 2388601;
- het spandoek, goednummer: 2388116;
- de schaar, goednummer: 2388489;
- de pet van het merk Puma, goednummer: 2388490;
- de spuitbus (verf), goednummer: 2388491;
- het plakband, goednummer: 2388492.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 8 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Bosch en mr. Van Abeelen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 6 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1036
2.Hoge Raad 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:510
3.Hoge Raad 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3583
4.Hoge Raad 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9796, NJ 2010/671 m.nt. Y. Buruma
5.Hoge Raad 23 november 2010, NJ 2011/115