ECLI:NL:GHSHE:2024:1576

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
200.300.638_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot inzage in bescheiden in hoger beroep tussen FC Den Bosch B.V. en [geïntimeerde]

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in een incident betreffende een vordering tot inzage in bepaalde bescheiden op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De zaak betreft een hoger beroep van FC Den Bosch B.V. (hierna: FCDB) tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 9 juni 2021 is gewezen. De rechtbank had in dat vonnis een aantal vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, waarop FCDB in hoger beroep is gegaan. In het incident heeft [geïntimeerde] verzocht om inzage in documenten die verband houden met de transferinkomsten van FCDB, om zijn schade te kunnen vaststellen. Het hof heeft geoordeeld dat het niet op dit moment kan beslissen over de inzagevordering, omdat FCDB nog geen memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep heeft ingediend. Het hof achtte het efficiënter om de incidentele vordering te beoordelen gelijktijdig met de vorderingen in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhoudt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.300.638/02
arrest van 7 mei 2024
gewezen in het incident op de voet van artikel 843a Rv in de zaak van
FC Den Bosch B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als FCDB,
advocaat: mr. D.J.J. Folgering te 's-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde] ,
zonder woon- op gewone verblijfplaats in Nederland,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. C.A. Segaar te Loosdrecht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 23 november 2021 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/349919 en rolnummer HA ZA 19-565 gewezen vonnis van 9 juni 2021.

5.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep onder zaaknummer 200.300.638/01 blijkt uit:
  • het tussenarrest van 23 november 2021 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van mondeling behandeling van 5 december 2022;
  • het royement van de zaak op eenstemmig verzoek van partijen.
Het vervolg van de procedure in hoger beroep onder zaaknummer 200.300.638/02 blijkt uit:
  • de introductie van de zaak door geïntimeerde ter hervatting van de zaak;
  • de door FCDB genomen memorie van grieven, tevens houdende een wijziging en vermeerdering van de eis in reconventie, met producties 70 tot en met 77;
  • de door [geïntimeerde] genomen memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, tevens houdende een vermeerdering van eis in conventie, tevens houdende een incidentele vordering tot inzage op de voet van artikel 843a Rv, met productie 22;
  • de door FCDB genomen memorie van antwoord in het incident.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling in het incident

De hoofdlijnen van de vaststaande feiten en de kern van het geschil in het incident
6.1.1. Het gaat in dit arrest in het incident om een inzagevordering op de voet van artikel 843a Rv.
6.1.2. Het hof gaat bij de beoordeling van de incidentele vordering op hoofdlijnen uit van de volgende feiten.
  • a. Medio 2018 is [geïntimeerde] in contact gekomen met voetbalclub FCDB. [geïntimeerde] had ambitieuze plannen om FCDB te professionaliseren met een investering van € 8,5 miljoen over een periode van vier jaar. Voor de beoogde overname van de club door [geïntimeerde] was goedkeuring nodig van de licentiecommissie betaald voetbal van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). Om die goedkeuring te verkrijgen heeft FC Den Bosch, als licentiehouder, melding gemaakt van de voorgenomen overname door [geïntimeerde] bij die commissie.
  • b. In afwachting van deze goedkeuring is [geïntimeerde] alvast in FCDB gaan investeren door het verstrekken van leningen, die bij een eventuele overname zouden worden omgezet in aandelenkapitaal.
  • c. Op 24 juli 2018 hebben [geïntimeerde] en FCDB een “Share Sale and Purchase Agreement” gesloten (hierna: SPA) waarin zij hebben bepaald dat [geïntimeerde] aandelen in het kapitaal van FCDB zal overnemen, onder de opschortende voorwaarde dat deze overname door de licentiecommissie van de KNVB zal worden goedgekeurd. In de SPA en in een daarbij horende “Loanagreement” (hierna: LA) hebben [geïntimeerde] en FCDB ook afspraken gemaakt over een lening van € 250.000,- die [geïntimeerde] aan de club zal verstrekken voor de periode dat partijen in afwachting zijn van de goedkeuring van de KNVB. Deze periode noemen partijen de transitieperiode (Transitional Period).
  • d. Partijen hebben afgesproken dat bij een overname van de aandelen door [geïntimeerde] het uitstaande bedrag van de lening zal worden omgezet in aandelenkapitaal, en dat indien de overname geen doorgang vindt, FCDB het uitstaande leenbedrag binnen veertien dagen na beëindiging van de LA zal terugbetalen aan [geïntimeerde] (artikel 4 LA).
  • e. Ter uitvoering van de SPA en de LA heeft [geïntimeerde] [persoon A] (hierna: [persoon A] ) aangesteld als financieel controller en [persoon B] (hierna: [persoon B] ) als techtnisch directeur. Zij beiden zijn omstreeks augustus 2018 bij FCDB aan het werk gegaan om, in opdracht van [geïntimeerde] , samen met de club de plannen van [geïntimeerde] uit te voeren.
  • f. Ter uitvoering van de LA heeft [geïntimeerde] op 3 augustus 2018 € 250.000,- aan FCDB ter beschikking gesteld.
  • g. Nog altijd in afwachting van de beslissing van de KNVB, zijn partijen eind oktober 2018 overeengekomen dat [geïntimeerde] - onder voorwaarden - aan FCDB aanvullend gelden ter beschikking zal stellen in de vorm van een achtergestelde lening voor het doen van investeringen gedurende de transitieperiode. De afspraken hierover zijn neergelegd in de “Subordinated Loan Agreement” (hierna: de SLA).
  • h. Op 29 maart 2019 heeft de licentiecommissie van de KNVB besloten geen goedkeuring te verlenen aan een overname van FCDB door [geïntimeerde] . FCDB heeft tegen dit besluit beroep aangetekend bij de beroepscommissie licentiezaken van de KNVB.
  • i. Begin april 2019 kampte FCDB met een begroot liquiditeitstekort tot het eind van het lopende seizoen 2018-2019 van € 874.769,-. Door dit tekort aan liquiditeit kwam de bestaande licentie van de KNVB in gevaar.
  • j. FCDB heeft het tekort besproken met [geïntimeerde] en [persoon A] . Daarna heeft [geïntimeerde] op 8 april 2019 het bedrag van € 874.769,- betaald uit het depotbedrag onder de notaris dat bedoeld was als zekerheid voor de betaling van [geïntimeerde] onder de SPA, nadat de KNVB met de toetreding van [geïntimeerde] als aandeelhouder zou hebben ingestemd. Met deze betaling van € 874.769,- beliep het totale bedrag dat [geïntimeerde] aan FCDB had betaald onder de SLA € 3.104.155,-.
  • k. [persoon A] heeft vervolgens de aanvullende annexen 3 en 4 bij de SLA opgesteld. Dit gebeurde op verzoek van FCDB omdat de accountant om een onderbouwing had gevraagd. De annexen 3 en 4 zijn door [geïntimeerde] van een handtekening voorzien.
  • l. Op 24 mei 2019 heeft [persoon A] aan de externe controller van FCDB een eerste versie gestuurd van een kostenoverzicht, met daarop onder kolom A (Expenses) een lijst met 30 kostenposten en onder kolom B (Recap) een overzicht van de door [geïntimeerde] aan FCDB uitbetaalde bedragen. Naar aanleiding van dit mailbericht heeft overleg plaatsgevonden met de externe controller en met [persoon C] (lid van de Raad van Commissarissen) en [persoon D] (manager facilitaire zaken) van FCDB.
  • m. Vóór 1 juli 2019 moest FCDB een sluitende begroting voor het seizoen 2019/2020 indienen bij de KNVB. FCDB kampte in die tijd met een ernstig liquiditeitsprobleem. In een mailbericht aan [persoon A] van 26 juni 2019 heeft FCDB [geïntimeerde] ertoe aangesproken om uiterlijk op 1 juli 2019 € 625.000,- aan de club te betalen, met een beroep op artikel 3.1 van de SLA.
  • n. In de dagen daarna hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] en FCDB over mogelijke oplossingen voor het liquiditeitstekort en de eventuele terugbetaling van de geleende gelden in het geval de KNVB de overname van de club door [geïntimeerde] definitief niet zou goedkeuren. In dat verband werd onder meer gesproken over de verkoop van spelers.
  • o. In een brief van 5 juli 2019 heeft FCDB [geïntimeerde] in gebreke gesteld en een laatste termijn gegeven om alsnog aan zijn (betalings)verplichtingen uit hoofde van de SLA en aan overige afspraken te voldoen. Op basis van het meegestuurde kostenoverzicht ging FCDB er op dat moment vanuit dat het saldo voor het seizoen 2018/2019 nihil was. FCDB sommeerde [geïntimeerde] om uiterlijk 8 juli 2019 om 17:00 uur een bedrag van € 698.628,- te betalen voor spelerskosten voor het nieuwe seizoen, en een bedrag van € 115.000,- aan andere kosten.
  • p. In een brief van 8 juli 2019 heeft [geïntimeerde] betwist dat hij gehouden zou zijn spelerskosten voor het hele seizoen vooraf te betalen. Ook heeft hij daarin een beroep gedaan op opschorting, omdat FCDB had verzuimd deugdelijke en sluitende overzichten te verstrekken van de besteding van de gelden die [geïntimeerde] aan de club had verstrekt. [geïntimeerde] meende over het seizoen 2018/2019 € 272.000,- te veel te hebben betaald.
  • q. In een brief van 9 juli 2019 heeft FC Den Bosch aan [geïntimeerde] laten weten te hebben besloten de SLA op grond van artikel 6:265 BW per 1 juli 2019 (partieel) te ontbinden voor zover daaraan (nog) geen uitvoering is gegeven. FCDB heeft hierbij aangegeven [geïntimeerde] aansprakelijk te houden voor haar schade.
  • r. Op 16 juli 2019 heeft de Beroepscommissie licentiezaken betaald voetbal van de KNVB het door FCDB ingediende beroep ongegrond verklaard. Daarmee stond vast dat de voorgenomen aandelenoverdracht aan [geïntimeerde] definitief niet kon doorgaan.
  • s. In een brief van 5 augustus 2019 heeft [geïntimeerde] FCDB gesommeerd om uiterlijk 13 augustus 2019 twee betalingen aan [geïntimeerde] te doen. [geïntimeerde] eiste € 1.795.087,- uit hoofde van de SLA omdat FCDB het geld van de achtergestelde lening (deels) verkeerd zou hebben besteed. [geïntimeerde] eiste daarnaast terugbetaling van de lening van € 250.000,- onder de LA.
  • t. FCDB heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven, waarna [geïntimeerde] op 20 augustus 2019 de inleidende dagvaarding in de onderhavige procedure heeft uitgebracht.
Het geding bij de rechtbank
6.2.1. [geïntimeerde] vorderde in de inleidende dagvaarding, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, veroordeling van FCDB tot betaling van:
  • (i) € 1.795.087,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 september 2019;
  • (ii) € 250.000,-, vermeerderd met de overeengekomen rente van 3% per jaar over dit bedrag vanaf 24 juli 2018, althans vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 september 2019;
met veroordeling van FCDB in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
6.2.2. Bij akte tot eiswijziging van 8 maart 2021 heeft [geïntimeerde] aangegeven zijn eis te willen aanvullen met een subsidiaire vordering, voor het geval de rechtbank zijn vordering niet reeds op de stukken geheel zal toewijzen. Voor dat geval vroeg [geïntimeerde] de rechtbank om, alvorens tot een eindoordeel te komen, FCDB te veroordelen om mee te werken aan een door de rechtbank op te dragen onderzoek, uit te voeren door een door [geïntimeerde] aan te stellen Nederlandse registeraccountant. Dit zou een onderzoek moeten zijn naar de besteding door FCDB van de door [geïntimeerde] geïnvesteerde gelden in FCDB, alsmede naar de transferopbrengsten van de spelers die onder de gemaakte afspraken zijn verkocht.
6.2.3. In reconventie vorderde FCDB in het geding bij de rechtbank, samengevat:
  • I.a. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 98.461,76 aan FCDB, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente met ingang van 1 juli 2019;
  • I.b. veroordeling van [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de schade van FCDB als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van diens verplichtingen uit hoofde van de SPA, de LA en/of de SLA, bestaande uit € 15.367,88 en € 19.446,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 juli 2019;
  • II. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door FCDB geleden schade als gevolg van de (partiële) ontbinding van de SLA in de brief van 9 juli 2019, en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan FCDB van de ontbindingsschade, nader op te maken bij staat;
  • III.a. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens FCDB heeft gehandeld;
  • III.b. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan FCDB van de als gevolg van deze onrechtmatige daad geleden schade van in totaal € 260.505,95, voor zover [geïntimeerde] niet reeds is veroordeeld tot betaling van deze kosten als hiervoor onder vordering I.a en/of I.b gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente met ingang van 1 juli 2019;
  • III.c. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan FCDB van de door deze onrechtmatige daad geleden schade, nader op te maken bij staat;
  • IV. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan FCDB van het onbetaald gelaten bedrag van € 160.000,- inzake VA Lounge S.A., te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente met ingang van 1 februari 2019;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de door FCDB werkelijk gemaakte proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
6.2.4. In het dictum van het beroepen vonnis heeft de rechtbank in conventie, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang:
  • FCDB veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 241.349,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 24 juni 2020, en deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard op voorwaarde dat door [geïntimeerde] zekerheid wordt gesteld onder de in het vonnis genoemde voorwaarden;
  • bepaald dat [geïntimeerde] en FCDB ieder de eigen proceskosten dragen;
  • het meer of anders gevorderde afgewezen.
In het dictum van het beroepen vonnis heeft de rechtbank in reconventie, samengevat:
  • voor recht verklaard dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door FCDB geleden schade als gevolg van de (partiële) ontbinding van de SLA;
  • [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan FCDB van de ontbindingsschade, nader op te maken bij staat, en deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • bepaald dat FC Den Bosch en [geïntimeerde] ieder de eigen proceskosten dragen;
  • het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het geding in de hoofdzaak in principaal en incidenteel hoger beroep, en in het incident
6.3.1. FCDB heeft bij haar memorie van grieven haar eis in reconventie gewijzigd en vermeerderd. Zij vordert nu, naast gedeeltelijke vernietiging van het beroepen vonnis, samengevat:
  • I.a. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 98.461,76 aan FCDB, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente met ingang van 1 juli 2019;
  • I.b. veroordeling van [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de schade van FCDB als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van diens verplichtingen uit hoofde van de SPA, de LA en/of de SLA, bestaande uit € 15.367,88 en € 19.446,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 juli 2019;
  • II.a. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 565,111,-- vermeerderd met de wettelijke rente over de onderdelen van dat bedrag zoals vermeld in het petitum van de dagvaarding in hoger beroep;
  • II.b. een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens FCDB uit hoofde van de SPA, de LA en de SLA en uit dien hoofde aansprakelijk is voor de door FCDB geleden en nog te lijden schade als gevolg van deze tekortkomingen en als gevolg van de (partiële) ontbinding van de SLA;
  • II.c. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan FCDB van de (overige) door FCDB geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, vermeerderd met wettelijke rente;
  • III.a. bepaling dat het in deze te wijzen arrest in de plaats treedt van het “joint statement” als bedoeld in art. 5.1 (i) van en Schedule 2 bij de Escrow Agreernent (ex art. 3:300 lid 2 BW), danwel dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte “written instruction” als bedoeld in art. 5.1 (ii) van de Escrow Agreement van [geïntimeerde] (ex all. 3:300 lid 1 BW) voor een bedrag gelijk aan het onverschuldigde deel van de door FCDB (door storting in escrow) verrichte betaling;
  • III.b. veroordeling van [geïntimeerde] tot (terug)betaling van het deel van het door FCDB bedrag betaalde bedrag ad € 248.086,- dat na vrijgave van het Escrow Amount nog heeft te gelden als onverschuldigd betaald, vermeerderd met wettelijke rente.
6.3.2. FCDB heeft 8 grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis en geconcludeerd tot, kort gezegd:
  • gedeeltelijke vernietiging van het beroepen vonnis, naar het hof begrijpt: voor zover daarbij de vorderingen van [geïntimeerde] zijn toegewezen en de vorderingen van FCDB zijn afgewezen;
  • afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie;
  • toewijzing van de gewijzigde eis van FCDB in reconventie;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de werkelijk door FCDB gemaakte proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
6.3.3. [geïntimeerde] heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd tot, samengevat:
  • bekrachtiging van het beroepen vonnis voor zover daarbij is geoordeeld dat [geïntimeerde] aanspraak kan maken op betaling door FCDB van een bedrag ad € 61.680,- en op betaling van een bedrag ad € 250.000,- en een bedrag van € 7.335,-, dus in totaal € 319.015, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2019;
  • afwijzing van de vorderingen van FCDB in reconventie.
6.3.4. [geïntimeerde] heeft in het incidenteel hoger beroep zes grieven aangevoerd en zijn eis in conventie vermeerderd. Hij heeft geconcludeerd tot toewijzing van die gewijzigde vordering, met veroordeling van FCDB in de proceskosten. Hij vordert nu:
  • te bepalen dat het FCDB niet zal zijn toegestaan het hierboven genoemde bedrag van € 319.015 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2019) te verrekenen;
  • FCDB te veroordelen rekening en verantwoording af te leggen over de besteding van de door [geïntimeerde] ter beschikking gestelde gelden onder de SLA van in totaal € 3.104.155,-;
  • FCDB te veroordelen aan [geïntimeerde] te voldoen het bedrag dat het positief saldo vormt van de lening van [geïntimeerde] ad € 3.104.155,- minus het bedrag dat door FCDB uit de rekening en verantwoording daadwerkelijk zal blijken te zijn besteed aan de genoemde doeleinden in het Kostenoverzicht;
  • te verklaren voor recht, primair dat de verplichting van FCDB uit hoofde van artikel 4.2 jo. artikel 4.6 en artikel 4.3 van de SLA (terugbetaling lening [geïntimeerde] en inzicht geven in de transfers) ook na de partiële ontbinding van de SLA door FCDB is blijven voortbestaan, dan wel subsidiair te verklaren voor recht dat FCDB ongerechtvaardigd is verrijkt in de zin van artikel 6:212 BW als gevolg van het tenietgaan van de verbintenis die op haar krachtens de hiervoor genoemde artikelen van de SLA heeft gerust en als gevolg waarvan [geïntimeerde] schade lijdt;
  • FCDB te veroordelen om aan [geïntimeerde] te betalen primair het bedrag dat aan de hand van de in het (hierna te melden) incident gevorderde documenten als Net-Income zal zijn vastgesteld, dan wel subsidiair aan [geïntimeerde] te betalen het door FCDB vastgestelde bedrag aan Net Income ad € 721.532,50, dan wel meer subsidiair aan [geïntimeerde] te betalen het bedrag aan Net Income dat door uw gerechtshof in goede justitie zal worden bepaald, te vermeerderen met aanspraken van [geïntimeerde] die bestaan op doorverkooppercentages uit de uitgaande transfers in de betreffende periode van spelers en te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf het einde van een transfer-window over de bedragen die door FCDB per die datum verschuldigd werden aan [geïntimeerde] , tot aan de dag der algehele voldoening;
  • vordering III sub (a) van FCDB in het principaal appel gelijkelijk van toepassing te laten zijn ter zake van de aan [geïntimeerde] toe te wijzen bedragen.
6.3.5. [geïntimeerde] heeft in de door hem genomen memorie voorts in het incidenteel hoger beroep een incidentele vordering op de voet van artikel 843a Rv ingesteld. [geïntimeerde] vordert in het incident FCDB te verplichten om binnen 7 dagen na betekening van een daartoe door het gerechtshof genomen besluit, [geïntimeerde] inzage te geven in alle uitgaande transfers en de daarbij behorende onderliggende transferdocumenten (digitale documenten daaronder mede begrepen), die hebben plaatsgevonden in de periode januari 2019 tot en met 31 augustus 2021 teneinde het bedrag aan Nett Income en daarmee de terugbetalingsverplichting van FCDB respectievelijk de schade van [geïntimeerde] over het geheel van uitgaande transfers over de genoemde periode te kunnen vaststellen.
6.3.6. FCDB heeft verweer gevoerd in het incident. Het hof heeft vervolgens een datum voor arrest bepaald in het incident, en bepaald dat de hoofdzaak tijdens het incident niet doorloopt.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter en de toepasselijkheid van Nederlands recht
6.4.1. Omdat [geïntimeerde] buiten Nederland woont, heeft deze zaak internationale aspecten. Het hof moet daarom eerst nagaan of de Nederlandse rechter bevoegd is in deze zaak te beslissen. Partijen hebben afgesproken dat zij eventuele geschillen die zullen voortkomen uit of verband houden met de door hen gesloten overeenkomsten, zullen voorleggen aan de bevoegde rechter te ’s-Hertogenbosch. Dat volgt uit artikel 19 van de SPA en artikel 5.7 van de SLA. De rechtsgeldigheid van deze forumkeuzebepalingen staat tussen partijen niet ter discussie, en het hof ziet evenals de rechtbank geen grond om deze in twijfel te trekken. Op grond van de forumkeuze van partijen is de Nederlandse rechter daarom bevoegd in deze zaak te beslissen.
6.4.2. De rechtbank heeft in rov. 9.3 van het beroepen vonnis geoordeeld dat op de geschillen van partijen in deze zaak Nederlands recht van toepassing is. Tussen partijen is dat niet in geschil.
De beoordeling in het incident
6.5.1. [geïntimeerde] heeft aan de hiervoor in rov. 6.3.5 weergegeven incidentele vordering, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Op grond van artikel 4.2 van de SLA dient FCDB de netto-opbrengst uit hoofde van een transfer van een speler van FCDB naar een derde partij in de periode 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2021 aan te wenden ter aflossing van de schuld aan [geïntimeerde] . Op grond van artikel 4.3 van de SLA is FCDB gehouden om [geïntimeerde] aan het einde van iedere transfer window (van 12 juni tot 1 september en van 2 januari tot 1 februari) te voorzien van een overzicht van alle uitgaande transfers van haar spelers, de betaalde kosten en het uiteindelijke nettoresultaat (gedefinieerd als “Nett Income”). [geïntimeerde] heeft gedurende de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2021 herhaaldelijk verzocht om de hiervoor genoemde gegevens, maar FCDB heeft deze ten onrechte niet willen verschaffen.
Uiteindelijk heeft [geïntimeerde] op 26 juli 2023 van FCDB een overzicht ontvangen van de getransfereerde spelers in de betreffende periode en het door FCDB berekende Nett Income ad € 721.523,50. [geïntimeerde] heeft er recht op om de in dit overzicht opgenomen bedragen te verifiëren aan de hand van de daarvoor relevante documenten per speler die in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2021 via een transfer een overgang heeft gemaakt naar een andere club, te weten:
  • a) de onderliggende transferovereenkomst ter vaststelling van de transfersom, inclusief eventuele doorverkoop percentages;
  • b) de intermediairsovereenkomst ten behoeve van het vaststellen van de makelaarskosten;
  • c) de solidariteitsbijdrage en trainingscompensatie;
  • d) overige verifieerbare kosten verband houdende met de betreffende transfer.
6.5.2. FCDB heeft als verweer tegen de incidentele vordering, samengevat, het volgende aangevoerd.
Degene die op grond van artikel 843a Rv inzage vordert in bescheiden moet daarbij (i) een rechtmatig belang hebben, het moet gaan om (ii) voldoende bepaalde bescheiden, en die bescheiden moeten betrekking hebben op (iii) een rechtsbetrekking waarbij de betrokkene partij is. Met betrekking tot de door [geïntimeerde] gevorderde inzage is niet aan deze eisen voldaan. Aan de in artikel 4.2 van de SLA opgenomen verplichting van FCDB om de netto-opbrengst uit hoofde van een transfer van een speler van FCDB naar een derde partij in de periode 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2021 aan te wenden ter aflossing van de schuld aan [geïntimeerde] , was namelijk de belangrijke voorwaarde verbonden dat [geïntimeerde] ook de kosten van de langlopende spelerscontracten na 1 juli 2019 voor zijn rekening zou nemen. [geïntimeerde] diende die kosten voor zover verband houdend met het seizoen 2019-2020 op voorhand, dat wil zeggen vóór 1 juli 2019, te betalen of af te dekken met een garantie of een gestorte borgsom. [geïntimeerde] heeft daar ondanks sommaties niet aan voldaan. Daarom heeft [geïntimeerde] , zoals ook door de rechtbank is vastgesteld, geen recht op een terugbetaling uit het genoemde Nett Income. FCDB heeft de SLA vanwege de tekortkoming van [geïntimeerde] terecht ontbonden. [geïntimeerde] heeft dus geen rechtmatig belang bij inzage in de gevraagde bescheiden, want hij heeft geen recht op betaling van het op basis daarvan door FCDB berekende Nett Income. Verder heeft [geïntimeerde] de vordering onvoldoende afgebakend tot “bepaalde” bescheiden.
6.5.3. Volgens artikel 843a lid 1 Rv kan hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Voor toewijsbaarheid van een vordering op grond van art. 843a lid 1 Rv zijn er drie cumulatieve voorwaarden:
  • i. de eiser moet een rechtmatig belang hebben bij inzage, uittreksel of afschrift;
  • ii. het moet gaan om bepaalde bescheiden, en
  • iii. de vordering moet bescheiden betreffen aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of verzoeker partij is.
6.5.4. In het onderhavige geval is met betrekking tot de door [geïntimeerde] ingestelde inzagevordering tussen partijen met name in geschil of [geïntimeerde] een rechtmatig belang heeft bij inzage in de betreffende bescheiden. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van enkele kwesties waarover het hof, nadat FCDB een memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep heeft genomen, moet oordelen in de hoofdzaak. Dat betreft onder meer de door grief III in incidenteel hoger beroep aan de orde gestelde vragen:
  • of de verplichtingen van FCDB uit hoofde van de SLA tot terugbetaling van de lening van [geïntimeerde] en tot het geven van inzicht in de transferinkomsten, na de gedeeltelijke ontbinding van de SLA door FCDB zijn blijven voortbestaan;
  • of, als die verplichtingen zijn vervallen, FCDB ongerechtvaardigd is verrijkt in de zin van artikel 6:212 BW door het tenietgaan van de betreffende verbintenissen.
Het is niet aan het hof om daarover op dit moment, vóórdat FCDB een memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep heeft genomen, te oordelen in het kader van de incidentele vordering tot inzage. Een voldragen oordeel hierover kan pas worden gegeven nadat FCDB een memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep heeft genomen. De zaak brengt het daarom in dit geval niet mee (in de zin van artikel 209 Rv) dat vooraf op de incidentele vordering dient te worden beslist. Het hof acht daarentegen redenen van proceseconomie aanwezig om de incidentele vordering te zijner tijd tegelijkertijd te beoordelen met de vorderingen in de hoofdzaak.
6.5.5. Daar komt bij dat [geïntimeerde] op dit moment niet de partij is die in de onderhavige procedure een proceshandeling moet verrichten. [geïntimeerde] heeft er dus onvoldoende belang bij om al op dit moment, voordat het hof in de hoofdzaak een eerste oordeel zal geven, inzage te krijgen in de door hem genoemde bescheiden. Indien het hof bij de behandeling van de hoofdzaak tot het oordeel komt dat [geïntimeerde] belang heeft bij en recht heeft op de gevraagde inzage, kan de beslissing daartoe dan in een tussenarrest in de hoofdzaak worden genomen.
6.5.6. Om bovenstaande redenen zal het hof op dit moment geen beslissing geven op de door [geïntimeerde] ingestelde incidentele vordering. De beslissing op die vordering zal worden gegeven door de kamer die te zijner tijd beslist over de hoofdzaak.
Conclusie en afwikkeling
6.6.1. Uit het voorgaande volgt dat het hof de beslissing over de incidentele vordering zal aanhouden. Datzelfde geldt voor de beslissing over de proceskosten van het incident.
6.6.2. Het hof zal de hoofdzaak verwijzen naar de rol voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep. Elk verder oordeel in de hoofdzaak wordt aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
in het incident:
houdt iedere beslissing in het incident aan;
in de hoofdzaak (het principaal en incidenteel hoger beroep):
verwijst de zaak naar de rol van 18 juni 2024 voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep aan de zijde van FCDB;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, P.M. Arnoldus-Smit en T. van Malssen in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 mei 2024.
griffier rolraadsheer