ECLI:NL:GHSHE:2024:1563

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
200.333.379_01 en 200.333.365_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over rechtsgeldigheid van ontslag op staande voet van werknemers in de parfumindustrie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] en [appellante], echtgenoten die werkzaam waren bij [verweerster] B.V., tegen hun ontslag op staande voet dat op 31 maart 2023 door hun werkgever is gegeven. De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat het ontslag rechtsgeldig was. De werknemers betwisten de rechtsgeldigheid van het ontslag en stellen dat er geen dringende reden was voor het ontslag. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de feiten vastgesteld, waarbij het hof zich baseert op de eerdere beschikking van de kantonrechter en de ingediende stukken. Het hof heeft de werkgever, [verweerster], opgedragen bewijs te leveren van de dringende redenen die aan het ontslag ten grondslag lagen. De zaak draait om de vraag of de werknemers de opgezogen vloeistof, die verontreinigd zou zijn, hebben afgevuld voor de productie van parfum, wat een dringende reden voor ontslag op staande voet zou kunnen zijn. Het hof heeft de beslissing aangehouden in afwachting van de bewijslevering door [verweerster].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 2 mei 2024
Zaaknummers : 200.333.379/01 en 200.333.365/01
Zaaknummers eerste aanleg : 10519551 AZ VERZ 23-46 en 10519589 AZ VERZ 23-47
in de zaken in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J.A. Houben-Timmermans te Heerlen,
tegen
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna aan te duiden als [verweerster] ,
advocaat: mr. S.L. Smits-Emons te Echt
en:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.A. Houben-Timmermans te Heerlen,
tegen
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna aan te duiden als [verweerster] ,
advocaat: mr. S.L. Smits-Emons te Echt.

1.Het geding in eerste aanleg in beide zaken

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 juli 2023.

2.Het geding in hoger beroep in beide zaken

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beide beroepschriften met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 11 oktober 2023;
  • de verweerschriften met producties in beide zaken ingekomen op 22 december 2023;
  • een brief van mr Houben-Timmermans in beide zaken met producties 38 tot en met 55, ingekomen ter griffie op 14 februari 2024;
  • een brief van mr. Smits-Emons in de zaak [appellant] - [verweerster] met productie 48, ingekomen ter griffie op 19 februari 2024;
  • brieven van mr. Houben-Timmermans in de zaak [appellante] - [verweerster] en [appellant] - [verweerster] met producties 56 en 57, ingekomen ter griffie op 21 februari 2024;
  • een brief van mr. Smits-Emons in beide zaken met productie 49, ingekomen ter griffie op 23 februari 2024;
- de op 29 februari 2024 gehouden mondelinge behandeling in beide zaken, waarbij zijn gehoord:
- [appellant] en [appellante] , bijgestaan door mr. Smits-Emons, die aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen de zaak heeft toegelicht;
- - - [directeur werkgeefster] , directeur [verweerster] , bijgestaan door
mr. Houben-Timmermans, die aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen
de zaak heeft toegelicht.
2.2.
Beide zaken zijn gelijktijdig behandeld. Afgesproken is dat alles wat partijen en advocaten ter zitting hebben gezegd, in beginsel geldt als in beide zaken gedaan, tenzij uitdrukkelijk anders is bedoeld. [appellant] en [appellante] hebben ter zitting ieder hun verzoek vermeerderd. [verweerster] heeft zich daartegen verzet, welk verzet door het hof is verworpen. Er wordt in hoger beroep uitgegaan van de vermeerderde verzoeken van [appellant] en [appellante] , zie bij 3.5 en 3.6.
2.3.
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3.De beoordeling in beide zaken

3.1.
In deze zaken gaat het kort gezegd om het volgende.
[appellant] en [appellante] zijn echtgenoten. Zij werkten in loondienst bij [verweerster] . In deze zaken gaat het om de vraag of sprake is van een aan beiden rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet op 31 maart 2023. De kantonrechter heeft op verzoek van [verweerster] voor recht verklaard dat sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag en overige verzoeken van [appellant] en [appellante] afgewezen.
Het hof zal, alvorens verder te beslissen, [verweerster] opdragen om bewijs te leveren van door [verweerster] aan de dringende reden ten grondslag gelegde feiten. Hierna wordt die beslissing toegelicht.
3.2.
In deze zaken kan in hoger beroep worden uitgegaan van de volgende door de kantonrechter vastgestelde feiten, waartegen geen grieven of bezwaren zijn gericht.
3.2.1.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1966, en [appellante] , geboren op [geboortedatum] 1971, zijn beiden in dienst van [verweerster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd; [appellant] in de functie van Quality Manager tegen een loon van laatstelijk € 2.567,00 bruto per maand exclusief emolumenten en [appellante] in de functie van productieleidster tegen een loon van laatstelijk € 1.934,00 bruto per maand exclusief emolumenten.
3.2.2.
[appellant] heeft zich in augustus 2022 ziek gemeld.
3.2.3.
Op 14 maart 2023 heeft mevrouw [medewerker 1] , werkzaam bij [verweerster] , zich tot mevrouw [CFO van werkgeefster] , CFO van [verweerster] , gewend met betrekking tot een incident dat in juni 2022 zou hebben plaatsgevonden. Vervolgens heeft [verweerster] gesproken met mevrouw [medewerker 2] , die eveneens werkzaam is bij [verweerster] en destijds bij het incident betrokken zou zijn geweest.
3.2..4. Daarna heeft [verweerster] een microbiologisch onderzoek naar mogelijke verontreinigingen in de productie laten uitvoeren.
3.2.5.
Na ontvangst van de testresultaten op 31 maart 2023 heeft de directie van [verweerster] nogmaals een gesprek met [medewerker 1] en [medewerker 2] gehad.
3.2.6.
[verweerster] , in de persoon van de heer [CEO van werkgeefster] , CEO van [verweerster] , heeft [appellant] en [appellante] in een gesprek op 31 maart 2023 geconfronteerd met de testresultaten van het microbiologisch onderzoek.
3.2.7.
Bij brief van gelijke datum zijn [appellant] en [appellante] op staande voet ontslagen. In
die brieven staat voor zover relevant:
(... ) Via deze brief bevestigen wij dat [verweerster] B.V. op 31-03-2023 de
arbeidsovereenkomst met u met onmiddellijke ingang heeft beëindigd. De dringende redenen voor dit ontslag op staande voet hebben wij tijdens het gesprek op die datum al kenbaar gemaakt. Kort samengevat zijn deze dringende redenen als volgt: tijdens een productie voor een belangrijke klant, heeft er een lekkage plaats gevonden aan de afvul installatie. De vloeistof is daardoor op de productievloer terecht gekomen, u heeft met uw levenspartner (....) besloten om met een (verontreinigde) waterstofzuiger de vloeistof op te zuigen van een productievloer, te filteren en hierna af te vullen. U wist dat u in overtreding was omdat u de desbetreffende productiemedewerkers heeft geïnstrueerd om de poort van de productiehal vanuit de binnenkant te sluiten om deze ontoegankelijk te maken. Dit incident diende te worden verzwegen voor het management, dat op dat moment aanwezig was in het
gebouw. Hiermee heeft u verwijtbaar gehandeld. Na diverse testen te hebben gedaan is gebleken dat de betreffende producten sterk verontreinigd zijn. Dit betekent dat er onveilige producten op de Europese markt gebracht zijn, wat zal leiden tot een product-recall van deze artikelen. Hiermee brengt u extreme schade aan de onderneming aan en heeft
u de ISO 22716 certificering van onze onderneming in gevaar gebracht. De onderneming houdt zich dan ook het recht voor om de geleden schade op u te gaan verhalen. Gezien uw functie (...) heeft u de verplichting om dit soort incidenten te melden en niet om deze doelbewust te verbergen met alle gevolgen van dien. (... )
Op grond van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek vormen elk van de voormelde redenen afzonderlijk maar ook in onderlinge samenhang, een dringende reden voor het gegeven ontslag op staande voet. (... )
3.2.8.
Bij brieven van 1 april 2023 hebben [appellant] en [appellante] aan [verweerster] bericht dat zij niet kunnen instemmen met een ontslag op staande voet, [verweerster] verzocht het ontslag in te trekken, zich beschikbaar gesteld de bedongen arbeid te verrichten en aanspraak gemaakt op
doorbetaling van loon.
3.2.9.
Bij brieven van 4 april 2023 heeft de gemachtigde van [verweerster] laten weten dat het ontslag
op staande voet wordt gehandhaafd.
3.3.1.
[appellant] verzocht in eerste aanleg -voor zover in hoger beroep nog van belang- voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(…)
II primair:
vernietiging van de onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerster] ,
toelating tot zijn werkzaamheden althans begeleiding door een arbodienst ter
bevordering van zijn re-integratie op straffe van verbeurte van een dwangsom,
doorbetaling van het loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke
rente,
III subsidiair:
veroordeling van [verweerster] tot betaling van:
€ 5.775,75 aan transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente,
€ 5.544,72 aan vergoeding wegens onregelmatige opzegging, vermeerderd met de
wettelijke rente,
€ 22.000,00 bruto aan billijke vergoeding althans een door de kantonrechter in goede
justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente,
€ 1.750,47 bruto aan opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen en € 2.053,60
bruto aan vakantiebijslag, vermeerderd met de wettelijke rente,
IV primair en subsidiair:
- veroordeling van [verweerster] tot betaling van de proceskosten.
[verweerster] heeft verweer gevoerd en bij wijze van tegenverzoek verzocht:
1. primair:
te verklaren voor recht dat het door [verweerster] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven,
II subsidiair voor het geval het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven:
- de arbeidsovereenkomst tussen [verweerster] en [appellant] te ontbinden op grond van artikel
7:671b lid 1, onderdeel a, BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdelen e of
g BW,
III primair en subsidiair:
[appellant] te veroordelen tot betaling van € 3.119,97 aan gefixeerde schadevergoeding
na verrekening, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen
bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2023 tot aan de dag van
volledige betaling,
[appellant] te veroordelen in de proceskosten.
3.3.2.
[appellante] heeft berust in het ontslag, maar verzocht in eerste aanleg, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
[verweerster] te veroordelen tot betaling van:
  • € 5.280,91 aan transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente,
  • € 4.178,30 aan vergoeding wegens onregelmatige opzegging, vermeerderd met de
wettelijke rente,
- € 10.000,00 € 10.000,00 bruto aan billijke vergoeding althans een door de kantonrechter in goede
justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente,
- € 1.675,58 bruto aan opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen en
- € 1.547,52 bruto aan vakantiebijslag, vermeerderd met de wettelijke rente,
- de proceskosten.
[verweerster] heeft verweer gevoerd en bij wijze van tegenverzoek verzocht:
te verklaren voor recht dat het door [verweerster] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven,
[appellante] te veroordelen tot betaling van € 2.581,23 aan gefixeerde
schadevergoeding na verrekening, althans een door de kantonrechter in goede justitie
te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2023 tot aan
de dag van volledige betaling,
[appellante] te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van [appellant] en [appellante] afgewezen, voor recht verklaard dat de door [verweerster] gegeven ontslagen op staande voet rechtsgeldig zijn gegeven, [appellant] en [appellante] uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld in de proceskosten en [verweerster] niet-ontvankelijk verklaard in haar tegenverzoeken op de voet van artikel 6: 677 BW.
3.5.
[appellant] heeft in hoger beroep 9 grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen beschikking en -na vermeerdering van eis- verzocht:
primair:
A. het dienstverband van [appellant] met terugwerkende kracht, per 1 april 2023, dan wel een ander door het hof te bepalen datum, te herstellen;
B. [verweerster] te veroordelen om, binnen 2 dagen na betekening van de beschikking:
i. aan [appellant] te betalen het achterstallig loon vanaf 1 april 2023 ad € 2.567,00 bruto per maand exclusief emolumenten, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7: 625 BW en de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening;
ii. aan [appellant] bruto/netto specificaties te verstrekken ten aanzien van de onder i. bedoelde
betalingen;
C. [verweerster] te veroordelen om binnen 8 dagen na betekening van de beschikking
[appellant] toe te laten tot zijn werkzaamheden, althans over te gaan tot begeleiding
door een arbodienst ter bevordering van zijn re-integratie alsmede tot het voortzetten van de re-integratie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [verweerster] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500,00;
subsidiair:
[verweerster] te veroordelen om, binnen 2 dagen na betekening van de beschikking aan [appellant] te betalen:
A. € 2.424,75 bruto ten titel van eindafrekening, vermeerderd met de wettelijke verhoging ad
50% alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.424,75 vanaf 1 mei 2023 tot
aan de dag der algehele voldoening;
B. een door het hof in goede justitie vast te stellen bruto bedrag aan transitievergoeding, althans een bedrag ad € 5.775,75 bruto ten titel van transitievergoeding, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
C. een bedrag ad € 5.544,72 bruto ten titel van vergoeding wegens onregelmatige opzegging,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
D. een bedrag ad € 155.000,- bruto ten titel van billijke vergoeding, althans een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
E. aan [appellant] bruto/netto specificaties te verschaffen van de betaalde bedragen ter zake de
eindafrekening, de transitievergoeding, de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de billijke vergoeding;
primair en subsidiair:
alles met veroordeling van [verweerster] tot betaling van de proceskosten van [appellant] in eerste aanleg, waaronder het salaris gemachtigde, en in de proceskosten van [appellant] in dit hoger beroep.
3.6.
[appellante] heeft in hoger beroep 7 grieven aangevoerd. [appellante] heeft -na vermeerdering van eis- verzocht om:
1. te vernietigen de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende:
2. [verweerster] te veroordelen om, binnen 2 dagen na betekening van de in deze zaak te wijzen beschikking aan [appellante] te betalen:
- een bedrag ad € 1.597,07 bruto ten titel van eindafrekening, vermeerderd met de wettelijke
verhoging ad 50%, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- een bedrag ad € 5.280,91 bruto ten titel van transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- een bedrag ad € 4.178,30 bruto ten titel van vergoeding wegens onregelmatige opzegging,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- een bedrag ad € 50.000,- bruto ten titel van billijke vergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- aan [appellante] bruto/netto specificaties te verschaffen van de betaalde bedragen ter zake de
eindafrekening, de transitievergoeding, de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de billijke vergoeding;
-alles met veroordeling van [verweerster] tot betaling van de proceskosten in eerste aanleg, waaronder het salaris gemachtigde, en in de proceskosten van dit hoger beroep.
3.7.
Met de grieven I en II betogen [appellant] en [appellante] dat geen sprake is van een dringende reden. Alvorens die te behandelen, zal het hof eerst de grieven III (geen fair play, geen hoor en wederhoor) en IV (geen onverwijldheid) beoordelen.
3.8.
Met grief III voeren [appellant] en [appellante] aan dat geen sprake is geweest van deugdelijk hoor en wederhoor. [appellant] en [appellante] zijn tijdens het gesprek op 31 maart 2023 niet geconfronteerd met de testresultaten en niet in de gelegenheid gesteld om hun visie daarop te geven. [verweerster] heeft dat betwist en aangevoerd dat [appellant] en [appellante] wel in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op de bevindingen van [verweerster] , maar dat [appellant] zelf een einde aan het gesprek maakte.
3.8.1.
Het hof overweegt hierover als volgt. Wat ook zij van het verloop van het gesprek op 31 maart 2023, voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is niet vereist dat werkgever werknemer in de gelegenheid stelt om verweer te voeren of zijn of haar visie te geven op de door de werkgever gegeven dringende reden voor het ontslag op staande voet. Dat betekent dat grief III van [appellant] en [appellante] op zichzelf geen doel treft.
3.9.
Met grief IV voeren [appellant] en [appellante] aan dat [verweerster] niet onverwijld heeft gehandeld.
3.9.1.
[appellant] en [appellante] voeren aan dat [verweerster] op 14 maart 2023 van [medewerker 1] en [medewerker 2] heeft gehoord dat de opgezogen weggelekte vloeistof gefilterd en hergebruikt zou zijn. Vervolgens heeft [verweerster] de betreffende batches waar het om kon gaan veilig gesteld en laten onderzoeken. Dat onderzoek had in 10 dagen uitgevoerd kunnen zijn. Zij heeft het ontslag pas aangezegd op 31 maart 2023.
3.9.2.
[verweerster] voert aan dat zij wel voortvarend heeft gehandeld. Op 15 maart 2023, daags na de melding, is het monster veilig gesteld en heeft zij aan dhr. [onderzoeker] opdracht gegeven om een microbiologisch onderzoek uit te voeren. De materialen voor dat onderzoek moesten online bij een Belgische leverancier besteld worden omdat zij in Nederland niet voorradig waren. Dit had een langere levertijd tot gevolg. De materialen zijn na het weekend bij [verweerster] binnengekomen, waarna het onderzoek op 23 maart 2023 is aangevangen en op 31 maart 2023 afgerond. Diezelfde dag zijn de resultaten besproken binnen de directie, zijn de medewerkers die getuige zouden zijn geweest bij het incident uitgenodigd en ten slotte zijn [appellant] en [appellante] diezelfde dag uitgenodigd om de bevindingen met het te delen. Het ontslag is ook diezelfde dag gegeven.
3.9.3.
Het hof is van oordeel dat het ontslag onverwijld is gegeven. Het microbiologisch onderzoek is na de melding van het incident op 14 maart 2023 met voldoende voortvarendheid verricht en op de dag van de ontvangen onderzoeksresultaten (31 maart 2023), waarin de directie van [verweerster] kennelijk de noodzakelijke bevestiging vond voor de juistheid van de melding van [medewerker 1] en [medewerker 2] , zijn [appellant] en [appellante] gehoord en is het ontslag aangezegd. Dit betekent dat aan de onverwijldheidseis is voldaan en dat grief IV van [appellant] en [appellante] faalt.
3.9.4.
Met de grieven I en II betwisten [appellant] en [appellante] dat sprake is van een dringende reden voor het gegeven ontslag op staande voet.
3.9.5.
Het hof stelt het volgende voorop. Als dringende reden in de zin van artikel 7:678 lid 1 BW worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
3.9.6.
[appellant] en [appellante] betwisten concreet een deel van het feitencomplex dat door [verweerster] als dringende reden aan het ontslag ten grondslag is gelegd. Zij betwisten niet dat als gevolg van lekkages vloeistof is gelekt op de vloer en dat zij met een waterstofzuiger die vloeistof hebben opgezogen, maar zij betwisten dat zij de betreffende vloeistof hebben afgevuld voor de productie van een batch parfum.
3.9.7.
Uit de tot het dossier behorende stukken blijkt genoegzaam dat de directie van [verweerster] destijds op de hoogte is gesteld van de lekkage(s). Het hof verwijst naar een e-mail van [directeur werkgeefster] (directeur van [verweerster] ) aan [werknemer leverancier] (werkzaam bij de leverancier van de vulmachine) d.d. 2 juni 2022 (productie 12 van [appellant] in eerste aanleg en productie 11 van [appellante] in eerste aanleg), waarin [directeur werkgeefster] onder meer schrijft:
Dag [werknemer leverancier] ,
Zie afbeedlingen hieronder. Dit is de pomp die de vulmachine voorziet van de substantie, echter heeft zich nu al een aantal keer het probleem voorgedaan dat de slang (zie op de foto) die met knelbandjes vast zit, losgeschoten. Hierdoor verliezen we veel parfum maar ook veel rotzooi en productiestilstand. De slang schiet altijd los op het moment dat het reservoir leeg is en hij bij moet pompen vanuit de IBC.
Kunnen jullie hier iets op verzinnen, wellicht een ander materiaal zoals RVS? En hierop een RVS klem maken? (…)
3.9.8.
Gelet op de ernst van de in deze e-mail geschetste lekkage, moet de leiding van [verweerster] ook op de hoogte zijn geweest dat als gevolg van de lekkage ‘de rotzooi’ moest worden opgeruimd (in dit geval opgezogen). Die feiten kunnen dan ook geen dringende reden vormen voor een ontslag op staande voet.
Dat is anders ten aanzien van het verwijt dat de opgezogen vloeistof is afgevuld voor de productie. Het afvullen van gelekte en opgezogen (verontreinigde) vloeistof ten behoeve van de productie van parfum kan een dringende reden voor een ontslag op staande voet zijn. In de ontslagbrief schrijft [verweerster] ook dat elk van de voormelde redenen afzonderlijk een dringende reden oplevert voor het gegeven ontslag op staande voet.
3.9.9.
[verweerster] voert voor haar stelling dat [appellant] en [appellante] gelekte en opgezogen vloeistof hebben afgevuld -kort gezegd- het volgende aan:
a. de verklaringen van [medewerker 1] en [medewerker 2] ;
b. de omstandigheid dat de gelekte vloeistof is gefilterd;
b. de hoeveelheid grondstof die gebruikt is voor het productieproces;
c. de onderzoeksresultaten, waaruit blijkt van de verontreiniging.
3.9.10.
[appellant] en [appellante] betwisten gemotiveerd dat zij de gelekte vloeistof hebben afgevuld voor de productie. Zij voeren aan dat na filtering al bleek dat de gelekte vloeistof verontreinigd was en dat zij verder laboratoriumonderzoek niet nodig achtten. Zij wijzen onder andere op de omstandigheid dat [medewerker 1] en [medewerker 2] pas een jaar na de lekkages - en na een incident tussen [medewerker 1] en [appellante] - een verklaring hebben afgelegd. Verder betwisten zij dat uit de onderzoeksresultaten blijkt dat sprake is van afvullen van gelekte vloeistof. Voorts hebben zij een - door [verweerster] op haar beurt betwiste -tijdlijn van gebeurtenissen geschetst waaruit, aldus [appellant] en [appellante] , zou blijken dat de stellingen van [verweerster] niet kunnen kloppen.
3.9.11.
Gelet op die gemotiveerde betwisting door [appellant] en [appellante] staat voor het hof nog onvoldoende vast dat sprake is van het afvullen van de gelekte vloeistof voor de productie. Het hof zal, alvorens verder te beslissen, [verweerster] in de gelegenheid stellen om bewijs te leveren van deze stelling.
3.10.
Iedere verdere beslissing en de beoordeling van de resterende grieven wordt in afwachting van die bewijslevering aangehouden.

4.De beslissing in beide zaken

Het hof:
laat [verweerster] toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [appellant] en [appellante] gelekte en van de vloer opgezogen vloeistof hebben afgevuld voor de productie van parfum;
bepaalt, voor het geval [verweerster] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. P.P.M. Rousseau als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
bepaalt dat [verweerster] op 16 mei 2024 schriftelijk aan de griffie civiele verzoekschriften van dit hof opgave doet van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van deze beschikking;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde datum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [verweerster] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de griffie civiele verzoekschriften van dit hof;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. Rousseau, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en A.J. van de Rakt en is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2024.