ECLI:NL:GHSHE:2024:1552

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
200.337.267_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep bij beëindiging ondertoezichtstelling minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van vijf minderjarigen, geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een verzoek ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling, die op 19 januari 2024 van rechtswege was geëindigd. De rechtbank Oost-Brabant had het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, wat de moeder ertoe bracht in hoger beroep te gaan. De vader, die als belanghebbende werd aangemerkt, voerde aan dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat de ondertoezichtstelling reeds was geëindigd. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de moeder beoordeeld en geconcludeerd dat, gezien de uitspraak van de Hoge Raad, de ondertoezichtstelling niet meer kon worden verlengd nadat deze van rechtswege was geëindigd. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een inbreuk op de rechten van de moeder onder artikel 8 EVRM, en dat artikel 6 EVRM geen recht op hoger beroep garandeert. De moeder werd derhalve niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 mei 2024
Zaaknummer: 200.337.267/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/398574 / JE RK 23-1542
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.A.J. Soffers,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant ,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [plaats] ,
verzoeker in eerste aanleg,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
betreffende het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 1] ),
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 2] ),
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 3] ),
-
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 4] ),
-
[minderjarige 5], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 5] ),
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.M. Bakker,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 januari 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] voor een periode van één jaar tot 19 januari 2025 verlengd wordt, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 maart 2024, heeft de vader verzocht om het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht, kosten rechtens.
2.3.
Bij bericht van 7 maart 2024 heeft het hof partijen en overige belanghebbenden bericht dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep tevens de ontvankelijkheid aan de orde zal zijn.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. M. van Tessel, kantoorgenoot van mr. Soffers;
  • de vader, bijgestaan door mr. Bakker.
2.5.
De raad en de GI zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 januari 2024;
  • de brief van de GI d.d. 23 februari 2024;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 11 maart 2024;
  • het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 13 maart 2024;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 18 maart 2024;
  • de door mr. Van Tessel tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotitie.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk tussen de ouders zijn de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] geboren. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
De kinderen staan met ingang van 19 januari 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 19 december 2022 verlengd tot 19 januari 2024.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de GI, tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van een jaar, afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert zakelijk weergegeven het volgende aan.
De ontwikkelingsbedreiging kan niet binnen het vrijwillig kader worden weggenomen.
De moeder wil dat het contact tussen haar en de kinderen wordt hersteld. Zij mist de kinderen enorm. Dit gaat zonder de hulp van de GI niet lukken. De strijd tussen de ouders is niet opgelost. Beide ouders hebben een aandeel in die strijd. De moeder heeft ook zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen bij de vader.
Op het moment dat de rechtbank de bestreden beslissing heeft genomen, liep de ondertoezichtstelling nog. Tegen dit besluit kan hoger beroep worden ingesteld. Het is in strijd met de wet en de rechtszekerheid indien deze beslissing in hoger beroep niet kan worden getoetst. De moeder verwijst onder meer naar een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 maart 2021, waarin iets soortgelijks speelde en waarin de betreffende ouder eveneens ontvankelijk was in zijn verzoek in hoger beroep.
3.6.
De vader voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De moeder is niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep. Uit de rechtspraak volgt dat het hof een ondertoezichtstelling niet meer kan verlengen nadat de maatregel van rechtswege is geëindigd na verloop van de door de kinderrechter eerder bepaalde duur.
De ondertoezichtstelling is in dit geval met ingang van 19 januari 2024 van rechtswege geëindigd.
3.7.
De GI voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De GI is van mening dat de moeder niet-ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep, omdat de maatregel van ondertoezichtstelling op 19 januari 2024 is verstreken en op dit moment niet meer verlengd kan worden. In dit kader verwijst de GI naar de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021.
Ontvankelijkheid
3.8.
Het hof dient allereerst te beoordelen of de moeder ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep.
3.8.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van de kinderen met één jaar te verlengen, afgewezen. Hierdoor is de ondertoezichtstelling op
19 januari 2024 van rechtswege geëindigd.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1113) volgt dat als de ondertoezichtstelling van rechtswege is geëindigd, de maatregel niet meer (met terugwerkende kracht) kan worden verlengd. Dit betekent dat het verzoek van de moeder in hoger beroep niet kan worden toegewezen.
3.8.2.
Aangezien er geen sprake is van een overheidsinbreuk op de door de moeder in
artikel 8 EVRM beschermde rechten van family life, komt het hof niet toe aan een rechtmatigheidstoets. In deze zaak is het verzoek tot verlenging van de jeugdbeschermingsmaatregel (de ondertoezichtstelling) namelijk afgewezen, zodat van een inbreuk op een door artikel 8 EVRM beschermd recht geen sprake is.
Verder is het vaste rechtspraak dat artikel 6 EVRM geen algemeen recht op hoger beroep met zich brengt. Bovendien heeft een ouder in een zaak als de onderhavige op grond van artikel 1:255 lid 2 BW de mogelijkheid de kinderrechter om een nieuwe ondertoezichtstelling te verzoeken, indien de raad tot een dergelijk verzoek niet overgaat.
De slotsom
3.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het niet mogelijk is om het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog toe te wijzen. Dit brengt met zich dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep.
3.10.
Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.P. de Beij en E.M.D.M. van der Linden en is op 2 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.