ECLI:NL:GHSHE:2024:1528

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
22/1181
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag accijns en boetebeschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland–West-Brabant van 2 juni 2022. De zaak betreft een naheffingsaanslag accijns die aan de belanghebbende was opgelegd over de periode van 6 april 2016 tot en met 31 december 2018, alsook een boetebeschikking en een beschikking belastingrente. De belanghebbende is niet verschenen op de zitting die op 19 april 2024 plaatsvond, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. Het hof heeft vastgesteld dat de uitnodiging op de juiste wijze is verzonden en ontvangen.

Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De rechtbank had op goede gronden de juiste beslissing genomen. Tevens heeft de belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil. Het hof oordeelde echter dat de redelijke termijn niet was overschreden, aangezien de uitspraak binnen twee jaar na ontvangst van het hogerberoepschrift werd gedaan. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade werd afgewezen.

Wat betreft het griffierecht en de proceskosten oordeelde het hof dat er geen aanleiding was om het griffierecht te laten vergoeden en dat er geen redenen waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/1181
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland–West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 2 juni 2022, nummer BRE 20/8720, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Douane,
betreffende de aan belanghebbende onder aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegde naheffingsaanslag accijns over de periode 6 april 2016 tot en met 31 december 2018 en de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikking belastingrente.

1.Onderzoek ter zitting

De zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2024 te ‘s-Hertogenbosch.
Daar zijn verschenen, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft belanghebbende bij brief van 12 februari 2024 uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 13 februari 2024 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.
Na behandeling van de zaak heeft het hof heden, 1 mei 2024, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

2.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

3.Gronden

Vooraf en ambtshalve
3.1.
Zoals volgt uit de onder 1 vermelde stukken is de uitnodiging op 13 februari 2024 uitgereikt. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Ten aanzien van het geschil
3.2.
De rechtbank heeft op goede gronden de juiste beslissing genomen.
Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van immateriële schade
3.3.
Belanghebbende heeft het hof verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens de overschrijding van de redelijke termijn voor beslechting van dit belastinggeschil.
3.4.
Het hogerberoepschrift is ontvangen op 10 juni 2022. Nu het hof uitspraak doet binnen twee jaar nadat het hoger beroepschrift is ontvangen, is de redelijke termijn in hoger beroep niet overschreden en dient belanghebbendes verzoek te worden afgewezen.
Ten aanzien van het griffierecht
3.5.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
3.6.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
Slot
3.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen moet worden beslist als bovenvermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door P. Fortuin, voorzitter, I. Reijngoud en J. Wessels, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 1 mei 2024
Dit proces-verbaal van de mondelinge uitspraak is ondertekend door de griffier en door I. Reijngoud, aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen.
De griffier, De oudste raadsheer,
M.A.M. van den Broek I. Reijngoud
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.