ECLI:NL:GHSHE:2024:1513

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
200.305.548_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest inzake proceskostenveroordeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 april 2024 een herstelarrest gewezen in het kader van een hoger beroep. De zaak betreft een proceskostenveroordeling die eerder op 19 december 2023 was uitgesproken. De appellanten, MyCIM B.V., DVV GoWest BVBA en een derde, hadden verzocht om verbetering van de proceskostenveroordeling, omdat zij meenden dat er sprake was van een kennelijke fout in de toegepaste tarieven. Het hof had eerder in zijn arrest van 19 december 2023 een bedrag van € 2.366,- toegewezen op basis van tarief II, terwijl de appellanten van mening waren dat tarief V van toepassing had moeten zijn.

Het hof heeft het verzoek om verbetering van de proceskostenveroordeling in eerste instantie afgewezen, maar na verdere correspondentie van de appellanten heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof concludeerde dat er inderdaad sprake was van een kennelijke fout in de berekening van de proceskosten. Het bedrag dat aan de advocaat was toegekend, had € 4.140,50 moeten zijn in plaats van € 2.366,-. Het hof heeft de eerdere beslissing gecorrigeerd en de bedragen in het dictum van het arrest van 19 december 2023 aangepast. De appellanten zijn ontvankelijk verklaard in hun verzoek om herstel, en het hof heeft de verbeteringen doorgevoerd, terwijl de rest van het eerdere arrest in stand blijft.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige berekeningen in proceskostenveroordelingen en bevestigt dat het Liquidatietarief slechts een richtlijn is voor rechters. Het hof heeft de partijen opgedragen de grosse van het eerdere arrest te retourneren voor de noodzakelijke aanpassingen. Dit herstelarrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 april 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.305.548/01
herstelarrest van 30 april 2024
in de procedure in hoger beroep die bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch aanhangig is geweest tussen

1.MyCIM B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
DVV GoWest BVBA,
gevestigd te [vestigingsplaats] , België,
3.
[appellant sub 3],
wonende te [woonplaats] , België,
appellanten in principaal hoger beroep, geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als MyCIM, DVV GoWest en [appellant sub 3] en gezamenlijk als [appellanten] ,
advocaat: mr. M.C.J. Oonk-Pallandt te Breda,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
Nikkibo B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep, appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] en Nikkibo,
advocaat: mr. E.J.L. Mulderink te Breda,
en

3.[geïntimeerde sub 3] h.o.d.n. [handelsnaam] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde sub 3] ,
advocaat: mr. D. Vong te Tilburg,
Het hof heeft in deze zaak op 19 december 2023 arrest gewezen.
Bij e-mailbericht van 2 februari 2024 is namens MyCIM verzocht om verbetering van de proceskostenveroordeling ten laste van [geïntimeerde 1] en Nikkibo in het arrest van 19 december 2023. Volgens [appellanten] was sprake van een kennelijke fout in de zin van artikel 31 Rv omdat het hof gezien de omvang van de vorderingen van [appellanten] uit had moeten gaan van tarief V in plaats van tarief II. [geïntimeerde 1] en Nikkibo hebben bezwaar gemaakt tegen het verzoek. Het hof heeft het verzoek van MyCIM bij brief van 21 februari 2024 afgewezen omdat de omvang van het aan [appellanten] toegewezen bedrag de toepassing van tarief II rechtvaardigt en er van een kennelijke fout dus geen sprake is.
Bij e-mailbericht van 5 maart 2024 is namens [appellanten] naar voren gebracht dat er sprake lijkt te zijn van een kennelijke verschrijving en is een toelichting verzocht op de berekening van de proceskostenveroordeling van [geïntimeerde 1] en Nikibo in het principale en incidentele hoger beroep. Het hof begrijpt dit als een verzoek om ingevolge artikel 31 Rv kennelijke fouten te herstellen. Bij e-mailbericht van 7 maart 2024 is namens [geïntimeerde 1] en Nikkibo gereageerd op het e-mailbericht van 5 maart 2024. Deze reactie komt erop neer dat de berekening van de proceskostenveroordeling in het principale en incidentele hoger beroep wel juist is. Bij e-mailbericht van 29 maart 2024 is namens [geïntimeerde sub 3] gereageerd met de mededeling dat hij zich aansluit bij de reactie van [geïntimeerde 1] en Nikkibo.
Bij e-mailbericht van 16 april 2024 is namens [geïntimeerde 1] en Nikkibo nogmaals gereageerd op het e-mailbericht van 5 maart 2024. Deze reactie komt erop neer dat in feite sprake is van hoger beroep tegen de beslissing van het hof van 21 februari 2024 waarbij het herstelverzoek van 2 februari 2024 is afgewezen en dat er rekening mee moet worden gehouden dat er helemaal geen reden is voor toewijzing van een proceskostenveroordeling ten laste van [geïntimeerde 1] en Nikkibo omdat er slechts een deel van de vordering van [appellanten] is toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van 5 maart 2024 niet moet worden gezien als hoger beroep tegen de beslissing van het hof van 21 februari 2024. Deze beslissing betrof immers het door het hof toegepaste tarief, terwijl het verzoek van 5 maart 2024 ziet op de juistheid van de rekensom punten x tarief in het principale hoger beroep en het aantal punten in het incidentele hoger beroep. [appellanten] is derhalve ontvankelijk in haar verzoek.
Het hof is voorts van oordeel dat sprake is van een kennelijke fout in rov. 3.12.2. van het arrest van 19 december 2023. Daar staat dat aan salaris advocaat een bedrag van € 2.366,- (3,5 punten x tarief II) wordt toegekend. Tarief II bedroeg op de datum van het arrest € 1.183,- per punt. Dit betekent dat een bedrag van (3,5 x € 1.183,-) € 4.140,50 had moeten worden toegekend en dat het in rov. 3.12.2. en het dictum van het arrest genoemde eindbedrag van € 8.160,18, € 9.934,68 had moeten zijn. Aldus is sprake van kennelijke fouten die zich voor eenvoudig herstel lenen.
Dat er volgens [geïntimeerde 1] en Nikkibo geen proceskostenveroordeling had moeten worden opgelegd omdat slechts een deel van de vordering van [appellanten] is toegewezen staat aan herstel niet in de weg. De omvang van het aan [appellanten] toegewezen bedrag rechtvaardigt immers een proceskostenveroordeling conform tarief II.
Het toekennen van 3,5 punten in het principale hoger beroep en 1 punt in het incidentele hoger beroep is geen kennelijke fout. Het hof heeft het in deze zaak redelijk geacht om in het principale hoger beroep 3,5 punten toe te kennen en in het incidentele hoger beroep 1 punt, ook al staat in het Liquidatietarief dat bij tarief II maximaal 3 punten worden toegekend en zijn er in het incidentele hoger beroep meerdere proceshandelingen geweest. Het hof wijst er daarbij op dat het Liquidatietarief slechts een de rechter niet bindende richtlijn is (Hoge Raad 3 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2621). Het verzoek om aanpassing van de toegekende punten zal daarom worden afgewezen.
Het arrest van 19 december 2023 zal daarom op de volgende wijze worden verbeterd. Voor het overige blijft het arrest, ook wat betreft de datum van uitspraak, geheel in stand.
Het hof:
bepaalt dat in rov. 3.12.2. van het tussen partijen gewezen arrest van 19 december 2023 het bedrag van € 2.366,- moet worden verbeterd en gewijzigd in € 4.140,50 en dat in rov. 3.12.2. en het dictum van het tussen partijen gewezen arrest van 19 december 2023 het bedrag van € 8.160,18 moet worden verbeterd en gewijzigd in € 9.934,68;
bepaalt dat deze verbetering onder vermelding van de datum van 30 april 2024 wordt vermeld op de minuut van het arrest van 19 december 2023;
bepaalt dat partijen de grosse van het arrest van 19 december 2023 aan het hof retourneren voor zover zij dat nog niet hebben gedaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. door mrs. N.W.M. van den Heuvel, M. van der Schoor en D. Knottenbelt en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 april 2024.
griffier rolraadsheer