ECLI:NL:GHSHE:2024:147

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
200.333.749_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 351 Rv in hoger beroep betreffende huurovereenkomst en ontruiming

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, waarin de huurovereenkomst met betrekking tot een woning is vernietigd op grond van dwaling. De kantonrechter had de appellanten veroordeeld om de woning binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen en had de vorderingen in reconventie afgewezen. De appellanten hebben in hun hoger beroep een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring ingediend. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de kantonrechter de uitvoerbaarheid bij voorraad terecht had verklaard. De appellanten hebben geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een herbeoordeling rechtvaardigen. Het hof heeft de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.333.749/01
arrest van 23 januari 2024
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
hierna te noemen: [appellanten] ,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten te Venlo,
tegen
Stichting Woonwenz,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen Woonwenz,
advocaat: mr. W.A. Kempe te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 oktober 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 4 oktober 2023, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellanten] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie en Woonwenz als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10218675 \ CV EXPL 22-5462)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven, tevens houdende een incidentele vordering ex artikel 351 Rv met producties;
  • de antwoordmemorie in het incident van Woonwenz.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis in conventie:
- voor recht verklaard dat de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan [adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde) tussen partijen bij brief van 26 september 2022 is vernietigd op grond van dwaling;
- [appellanten] veroordeeld om het gehuurde binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen en ter beschikking te stellen aan Woonwenz.
De kantonrechter heeft de vorderingen in reconventie afgewezen. [appellanten] zijn vervolgens in conventie en reconventie veroordeeld in de proceskosten. De veroordelingen, waaronder de ontruiming van het gehuurde, zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.
[appellanten] zijn van dit vonnis in hoger beroep gegaan en hebben in de dagvaarding in hoger beroep een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring opgeworpen.
3.3.
Woonwenz heeft verweer gevoerd tegen de vordering in het incident en voert onder meer het volgende aan. [appellanten] hebben, naast het opwerpen van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, ook op 13 oktober 2023 een executieprocedure gestart met hetzelfde doel. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 26 oktober 2023 de vorderingen van [appellanten] afgewezen. Inmiddels heeft de ontruiming van het gehuurde volgens Woonwenz plaatsgevonden op 31 oktober en 1 november 2023. Woonwenz stelt dat de samenloop tussen het executiegeschil, waarin de voorzieningenrechter al een uitspraak heeft gedaan, en het incident in hoger beroep mee kan brengen, afhankelijk van de gestelde grond voor de schorsing van de executie, dat het hof wegens strijd met de goede procesorde aan een inhoudelijke uitspraak niet meer toekomt, indien door de geëxecuteerde geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigen.
3.4.
Ten aanzien van dit laatste verweer van Woonwenz overweegt het hof als volgt.
Een veroordeelde komt naast het recht om in kort geding een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging te stellen in beginsel ook het recht toe om een soortgelijke vordering door middel van een incident in te stellen in hoger beroep. De enkele omstandigheid dat [appellanten] in dit incident aan hun vordering tot schorsing dezelfde argumenten als in het executiegeschil ten grondslag hebben gelegd, staat niet in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen in dit incident door het hof. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in tegenstelling tot de voorzieningenrechter in kort geding het hof bij de beoordeling van het incident als bodemrechter oordeelt en gebondenheid aan de beslissing in kort geding afstuit op het bepaalde in artikel 257 Rv. Op grond van dit artikel is de rechter in een bodemprocedure immers niet gebonden aan een eerder gegeven oordeel van een voorzieningenrechter.
3.5.
Het hof merkt op dat Woonwenz in haar antwoordmemorie heeft vermeld dat het gehuurde op 31 oktober en 1 november 2023 is ontruimd. [appellanten] hebben hierop nog niet kunnen reageren, maar omdat Woonwenz zelf geen consequenties aan dit gegeven verbindt, zal het hof het incident inhoudelijk afdoen.
3.6.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.7.
De hiervoor onder c bedoelde situatie doet zich voor. In rechtsoverweging 4.12 van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter overwogen:

Uitvoerbaar bij voorraad
Woonwenz heeft gevraagd deze beslissing expliciet te motiveren in verband met de uitspraak van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026).
De kantonrechter zal in het licht van de gegeven omstandigheden en na afweging van de belangen van partijen de hierna genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren. [appellanten] hebben de onderhavige woning kunnen huren door Woonwenz op het verkeerde been te zetten. Dat zulks niet zonder gevolgen zou blijven bij ontdekking wisten zij uit een eerdere procedure. Ondank dat men dus de spreekwoordelijke “gewaarschuwde mens” was heeft dat Dragt cs. er niet van weerhouden wederom essentiële informatie achter te houden. Dan moeten zij daar nu ook op korte termijn de gevolgen van ondervinden.
Daarnaast is er een grote groep kandidaat-huurders die op zoek is naar een goede huurwoning en die bereid is wel open kaart te spelen naar Woonwenz. De kantonrechter acht het van belang dat de onderhavige woning daar snel voor beschikbaar komt.”
3.8.
[appellanten] hebben aan hun incidentele vordering in de kern dezelfde argumenten ten grondslag gelegd als die zij vergeefs hebben aangevoerd in de hiervoor genoemde kortgedingprocedure. Die argumenten komen erop neer dat zij belang hebben bij het schorsen van de uitvoerbaarheid bij voorraad in verband met hun primaire levensbehoefte, namelijk het hebben van onderdak. Daarnaast verzoeken zij het hof de kans van slagen van het hoger beroep mee te wegen in het oordeel. Volgens [appellanten] heeft de kantonrechter geen acht geslagen op het arrest van het hof van 12 september 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:3995) alvorens hij vonnis heeft gewezen. Had hij dat wel gedaan dan was de kantonrechter naar inzien van [appellanten] tot een ander oordeel gekomen.
3.9.
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter deze feiten en omstandigheden al heeft meegewogen bij zijn oordeel dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard diende te worden, of hadden in ieder geval door de kantonrechter kunnen worden meegewogen omdat ze niet pas na het vonnis zijn opgekomen. Niet, althans onvoldoende, is gebleken van nieuwe, na het bestreden vonnis opgekomen feiten en omstandigheden die noodzaken tot een nieuwe beoordeling ten aanzien van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.10.
Tot slot is het hof niet, althans onvoldoende, gebleken dat [appellanten] een kennelijke feitelijke of juridische misslag aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd. Voor zover de stelling dat het geen acht slaan op het arrest van het hof door de kantonrechter beschouwd moet worden als een kennelijke feitelijke of juridische misslag gaat het hof hieraan voorbij. Immers, om te kunnen concluderen dat sprake is van een tot schorsing van de tenuitvoerlegging nopende feitelijke of juridische misslag, is ten minste vereist dat dit klaarblijkelijk het geval is. Dat wil zeggen dat reeds op het eerste gezicht, dus zonder relevant nader feitelijk of juridisch onderzoek, zonder meer duidelijk is dat een feitelijk of juridisch oordeel in een bepaalde rechtsoverweging onjuist is. Van zo’n misslag is in deze zaak geen sprake.
Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat de gestelde misslag tot een evident onjuist eindoordeel heeft geleid. [appellanten] hebben immers niet aangevoerd dat de overige grondslagen van de vorderingen van Woonwenz evident kansloos waren.
Bovendien dient de kans van slagen van het hoger beroep bij de beoordeling van het incident buiten beschouwing te blijven.
3.11.
Gelet op het voorgaande zal het hof de incidentele vordering afwijzen. De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.12.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst af de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 30 januari 2024 (ambtshalve peremptoir) voor memorie van antwoord aan de zijde van Woonwenz;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 januari 2024.
griffier rolraadsheer