ECLI:NL:GHSHE:2024:1469

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
20-000212-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedrag in het kader van WhatsApp-fraude

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1992, was eerder veroordeeld voor witwassen en had een gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd gekregen. De politierechter had ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 weken. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en de verhandelingen ter terechtzitting. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, evenals de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf. De verdachte voerde verweer, maar het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 2.129,-, dat afkomstig was uit een frauduleuze handeling waarbij een slachtoffer via WhatsApp was opgelicht.

Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf en dat hij dit geld had verworven en voorhanden had gehad. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 weken, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 8,98 toegewezen, terwijl de overige vorderingen niet-ontvankelijk werden verklaard. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken werd eveneens gelast.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000212-22
Uitspraak : 24 april 2024
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 januari 2022, met parketnummer
02-240432-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer
02-286868-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1992,
met als BRP-adres (per 26 april 2023): [adres 1] ,
volgens opgave van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep, thans verblijvende te [adres 2] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘witwassen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Tevens heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van een eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte door diens raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging zal gelasten van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken die is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-286868-19. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 7,99 zal worden toegewezen en voor het meerdere zal worden afgewezen.
Namens verdachte is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich geschaard achter de vordering van de advocaat-generaal.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 augustus 2020, te Bergen op Zoom en/of Soest en/of Baarn, althans in Nederland, (van) een voorwerp, te weten een geldbedrag (groot ongeveer 2.129 euro), althans enig geldbedrag
 de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
 heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of
 heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of
 gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp en/of geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 augustus 2020 in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag (groot 2.129 euro), heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het proces-verbaal met registratienummer PL2000-2021041421 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, gesloten op 14 april 2021 en doorgenummerd van pagina’s 3 tot en met 36. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] d.d. 19 augustus 2020, opgenomen als pagina 26 in het eindproces-verbaal nr. PL0900-2020269846-1 van de politie eenheid Midden-Nederland, opgemaakt in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] .
Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op woensdag 19 augustus 2020 te 15:46 uur, is door mij de middels internet gedane aangifte, In het politiebureau, Regiobureau Utrecht, [adres 3]
, verwerkt tot een proces-verbaal.
De aangeefster gaf op te zijn:
Achternaam: [benadeelde]
Voornamen: [benadeelde]
Geboren: [geboortedag 2] 1963
Zij deed aangifte en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermeide incident, dat plaatsvond op de locatie genoemd bij plaats delict, op woensdag 19 augustus 2020 te 11:57 uur: "Vandaag, 19 augustus 2020 stond ik in Optisport Soest rond 12.00 uur en voordat ik in zwembad ging omkleden, zag ik app van mijn dochter, dacht ik want ze zei dat ze ander nummer had. Ik ging ervan uit dat dat klopte want ze begint eerdaags met d'r eigen zaak. Ze begon toen over geld overmaken voor 12:30 maar ze kon nog geen mobiele bankierenapp op d'r telefoon zetten en had geen edentifier bij zich. Ze had ook nog gevraagd of ik al thuis was want dan kon ze daar edentifier halen. Ze vroeg toen of ik geld over wilde maken en dan zou ik 't later terugkrijgen. Ik heb nog geprobeerd om te bellen, maar toen appte ze dat ze slecht bereik had. Ik kreeg toen link via [bank 1] en heb dat overgemaakt. Daarna zou ze mail sturen naar desbetreffende dat 't gebeurd was. (…)
Achteraf natuurlijk harstikke stom. Ik ben gaan zwemmen en daarna heb ik mijn dochter gebeld want ik zag dat ze met d'r oude nummer mij had gebeld. Toen bleek de afschuwelijke waarheid dat ze mij helemaal niet geappt had en dat ze geen nieuw nummer had. Toen was 't helaas te laat. Meteen naar politiebureau Soest geweest, maar was dicht. Toen Politie gebeld en die zei aangifte doen via internet. Bank geprobeerd te bellen, maar uiteindelijk bij kantoor [bank 4] geweest. Enige troost die ze konden geven, is dat ik niet de enige ben en dat het zeer veel voorkomt. [bank 1] schijnt wel een melding gekregen te hebben dat dit gebeurd is vandaag.
Hoe is de betaling gedaan?: IDEAL
Hebt u deze betaling ontvangen of betaald?: Betaald
Uw bankrekeningnummer: [rekeningnummer 1]
Bankrekeningnummer andere party: [rekeningnummer 2]
Naam rekeninghouder andere partij: [verdachte]
Welke omschrijving staat er bij deze betaling op uw rekeningafschrift?: b32k3p4q
014000030 5317270
Wat is het bedrag of de waarde van de betaling?: 2129,00
Datum betaling: 19-08-2020
2.
Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 augustus 2021, inclusief bijlagen, opgenomen als pagina 1 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2021041421-12 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] .
Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
(...) De bankrekening [rekeningnummer 2] is op 18 augustus 2020, omstreeks 18:32 uur geopend. In het openingsdossier van deze bankrekening is zowel de voor- als de achterkant van een ID-bewijs opgenomen. Dit ID-bewijs heeft het documentnummer [documentnummer] en staat op naam van de verdachte [verdachte] .
Tevens werd door de [bank 1] bank de zogenaamde verificatie-video van het bovengenoemde bankrekeningnummer verstrekt. Ik verbalisant, herkende op deze video de mij ambtshalve bekende [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1992.
3.
Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen (nummer 202009301437) d.d. 12 november 2020, inclusief bijlagen, opgenomen als pagina 15 tot en met 28 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2021041421 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] .
126nc - Tenaamstelling betrokken rekeningnummers
Hieronder staan één of meerdere rekeningnummers die bij de verdachte geldezel horen en gebruikt zijn voor Vriend-In-Noodfraude.
Iban verdachte
Geboortedatum
Achternaam
Voornaam
[rekeningnummer 2]
[geboortedag 1] 1992
[verdachte]
[verdachte]
[verdachte]
[verdachte]
126ud - Transacties
Hieronder staan de transacties die gevorderd zijn bij de rekening(en) van de geldezel rondom de datum van de fraude.
Datum en tijd
Bedrag credit
Bedrag debet
Naam andere partij
IBAN andere partij
2020-08-18T00:00:00
0,01
[betrokkene 1]
[rekeningnummer 3]
2020-08-18T00:00:00
-0,01
[bank 2] inzake [bank 3]
[rekeningnummer 4]
2020-08-19T00:00:00
[bank 3]
[rekeningnummer 5]
2020-08-19T00:00:00
2129
[benadeelde]
[rekeningnummer 1]
2020-08-19T00:00:00
[bank 4]
[rekeningnummer 6]
2020-08-19T00:00:00
-1000
[verdachte]
[rekeningnummer 7]
2020-08-19T00:00:00
-7,99
[bank 1]
[rekeningnummer 8]
Bijlage 1 van 1: [rekeningnummer 2]
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige verbalisant [verbalisant 2] d.d. 19 oktober 2023 door de raadsheer-commissaris, voor zover inhoudende:
U houdt mij voor dat u in het dossier een proces-verbaal van bevindingen heeft gezien van mijn hand, gedateerd 18 augustus 2021, waarin ik heb vermeld dat ik op een verificatievideo herkende. U vraagt mij of ik mij kan herinneren dat ik de
verdachte op de video herkende. U vraagt mij of ik weet waaraan ik hem herkende. Ja, hij zat volgens mij in een auto als ik het mij goed herinner. We hebben heel veel van dit soort zaken gedaan, en heel veel verdachten kende ik niet. Maar [verdachte] wel. Hij ontkende een [bank 1] -rekening te hebben gehad. Omdat hij ontkende wilde ik meer bewijs hebben en dus heb ik de openingsvideo opgevraagd van de betreffende bankrekening. [bank 1] -bank leverde die video aan met het document waarmee hij zich gelegitimeerd heeft. (…) Het is een blanke jongen. Maar als ik hem zie,
dan kan ik zo zeggen: ‘Dat is [verdachte] ’.
De raadsheer-commissaris merkt op dat ze de betreffende verificatievideo nu wil gaan tonen aan de getuige.
U vraagt mij of ik iemand in de video herken. Ja, [verdachte] . U vraagt mij of ik
daarmee degene bedoel die op de video twee keer zegt: ‘077’. Dat klopt. Het protocol bij [bank 1] -bank is dat als je een rekening opent, je een legitimatiebewijs moet overleggen. Via een website waar je op gaat krijg je een code door, en die moet je dan in de video noemen, waarschijnlijk was dat in dit geval 077. Zo wordt de identiteit geverifieerd van degene die de rekening opent.
De raadsheer-commissaris merkt op dat op de DVD die is aangeleverd bij het kabinet van
de raadsheer-commissaris niet alleen de video die vandaag is vertoond staat, maar ook een
Excel bestand met overboekingen (…).
5.
Het hof heeft bij de processtukken het enige, naar mag worden aangenomen door de raadsheer-commissaris bedoelde, Excel bestand aangetroffen met de bestandsnaam “ [verdachte] (2005743) .xlsx”. Uit dit Excelbestand blijkt, voor een belangrijk deel overeenkomend met het overzicht van 126ud - transacties op pagina 18 e.v. van het politiedossier, o.a. het volgende.
Dutch Timestamp
amount_sent
amount_received
balance_after_mutation
monetary_account
user_name
counter_monetary_account
counter_party_name
2020-08-18T19:14:06
0,01
0,01
[rekeningnummer 2]
[verdachte]
[rekeningnummer 3]
[betrokkene 1]
2020-08-18T19:14:38
-0,01
[rekeningnummer 2]
[verdachte]
[rekeningnummer 4]
[bank 2] inzake [bank 3]
2020-08-19T10:00:29
0,01
0,01
[rekeningnummer 2]
[verdachte]
[rekeningnummer 5]
[bank 3]
2020-08-19T12:25:36
2129
2129,01
[rekeningnummer 2]
[verdachte]
[rekeningnummer 1]
[benadeelde]
2020-08-19T12:52:50
-1
2128,01
[rekeningnummer 2]
[verdachte]
[rekeningnummer 6]
[bank 4]
2020-08-19T13:16:00
-1000
1128,01
[rekeningnummer 2]
[verdachte]
[rekeningnummer 7]
[verdachte]
2020-08-19T13:47:48
-7,99
1120,02
[rekeningnummer 2]
[verdachte]
[rekeningnummer 8]
[bank 1]
2020-11-04T16:34:54
1000
2120,02
[rekeningnummer 2]
[verdachte]
[rekeningnummer 7]
[verdachte]
2020-11-04T16:44:02
-2120,02
[rekeningnummer 2]
[verdachte]
[rekeningnummer 1]
[benadeelde]
2020-08-19T13:16:00
1000
1000
[rekeningnummer 7]
[verdachte]
[rekeningnummer 2]
[verdachte]
2020-11-04T16:34:54
-1000
[rekeningnummer 7]
[verdachte]
[rekeningnummer 2]
[verdachte]
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 april 2021, op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , pagina’s 29-36, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] :
V: vraag
A: antwoord
(p.33)
V: Bij welke bank(en) heb je een rekening(en)?
A: Bij de [bank 5] . Dat is een bewindvoerdersrekening.
V: Heb je bij andere banken nog rekeningen?
A: Naar mijn weten niet?
(p. 35)
V: Heb je hiervoor of hierna nog meer bankrekeningen geopend waar geld op gestort kon worden?
A: Nee.
(p. 34)
Het slachtoffer heeft aangifte gedaan van het feit dat er fraude is gepleegd met
behulp van jouw bankrekening [rekeningnummer 2] . Er is uit fraude afkomstig geld
overgemaakt naar jouw rekening en daarna van jouw rekening contant opgenomen en/of
overgeboekt. Deze frauduleuze overboeking heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2020. Het betrof een
geldbedrag van Euro 2129,00.
V: Wat kan je daarover verklaren?
A: Ik weet niets van die rekening.
(p.35-36)
V: Wat zegt de [bank 1] rekening jou?
A: Niet veel. Ik wist niet eens dat het een bank was.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Kennelijk leugenachtige verklaring
De Hoge Raad is in zijn arrest van 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864 ingegaan op het bij het oordeel over de bewezenverklaring betrekken van een onaannemelijke of onwaar gebleken verklaring van de verdachte. Daarin is uiteengezet dat het niet uitgesloten is dat de rechter een onwaar gebleken verklaring van de verdachte als bewijsmiddel gebruikt. Over het gebruik van zo’n kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte is daarbij onder meer het volgende overwogen:
“3.3.2 De rechtspraak van de Hoge Raad hierover houdt het volgende in. Het moet gaan om een verklaring van de verdachte die naar het oordeel van de rechter kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te verhullen. Het oordeel dat van zo’n verklaring sprake is, moet voldoende grondslag vinden in vastgestelde feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in een of meer andere voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen. Tot deze andere bewijsmiddelen kunnen echter niet worden gerekend bewijsmiddelen die verklaringen van de verdachte zelf inhouden, dan wel verklaringen van andere personen betreffen die alleen weergeven wat de verdachte hun heeft meegedeeld. Ook de omstandigheid dat de verdachte heeft geweigerd over een bepaald punt een verklaring te geven, kan niet mede ten grondslag worden gelegd aan het oordeel dat de voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te verhullen. (Vgl. HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:467.) Deze rechtspraak heeft overigens niet zonder meer betrekking op gevallen waarin de onwaarheid van de verklaring zelf het te bewijzen bestanddeel is, zoals bij het doen van valse aangifte of het afleggen van een valse verklaring onder ede (artikel 188 en 207 van het Wetboek van Strafrecht).
3.3.3
Met de formulering dat het moet gaan om een verklaring van de verdachte die “kennelijk leugenachtig is en afgelegd om de waarheid te verhullen”, wordt tot uitdrukking gebracht dat het afleggen door de verdachte van een verklaring die onverenigbaar is met de uit een of meer andere gebruikte bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden, in het concrete geval als een voor het aannemen van de bewezenverklaring relevante omstandigheid moet kunnen worden aangemerkt. Dat de verdachte een kennelijk leugenachtige verklaring heeft afgelegd, kan vooral van belang zijn voor de betekenis die de rechter aan de overige bewijsmiddelen toekent.
3.3.4
Het oordeel dat de bewezenverklaring mede op grond van het gebruik van een kennelijk leugenachtige verklaring als bewijsmiddel kan worden aangenomen, moet door de rechter nader worden gemotiveerd. In die motivering moet, mede gelet op wat onder 3.3.2 en 3.3.3 is overwogen, tot uitdrukking komen:
(i) welke door de verdachte afgelegde verklaring of welke onderdelen van die verklaring door de rechter als kennelijk leugenachtig wordt of worden aangemerkt;
(ii) op welke door de rechter vastgestelde feiten en omstandigheden het oordeel berust dat de betreffende verklaring van de verdachte niet alleen onverenigbaar is met die feiten en omstandigheden maar ook als kennelijk leugenachtig – en niet bijvoorbeeld als een vergissing – moet worden beschouwd; en
(iii) wat – los van de omstandigheid dat de feitenlezing van de verdachte naar het oordeel van de rechter niet aannemelijk is geworden – de relevantie is voor de bewijsvoering als geheel en dus voor het aannemen van de bewezenverklaring van de omstandigheid dat de verdachte op een bepaald punt kennelijk leugenachtig heeft verklaard.”
Het hof heeft het volgende vastgesteld.
In strijd met de bewijsmiddelen heeft de verdachte verklaard dat hij:
  • geen andere bankrekening heeft dan zijn [bank 5] ;
  • geen bankrekeningen heeft geopend waar geld op gestort kan worden;
  • geen wetenschap had van zijn bankrekening [rekeningnummer 2] waar 2.129,00 op is gestort;
  • niet wist dat [bank 1] een bank was.
Verdachte heeft op 13 april 2021 bij de politie verklaard (p. 33 en 35) dat hij naar zijn weten geen andere rekeningen heeft en had dan zijn (bewindvoerders)rekening bij de [bank 5] . Uit o.a. het Excel overzicht blijkt echter dat verdachte, in ieder geval op 19 augustus 2020, nog twee bankrekeningnummers op zijn naam had staan, te weten [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 7] .
Beide rekeningnummers betreffen rekeningen die bij [bank 1] lopen en niet bij de [bank 5] . Zijn verklaring, inhoudende dat hij geen andere rekeningen op naam heeft (gehad) en niet wist dat [bank 1] een bank was, is naar het oordeel van het hof niet in overeenstemming met de feiten en wel zodanig dat deze verklaring niet anders kan worden opgevat dan leugenachtig. Immers, voor het openen van een bankrekening dient daartoe een aanvraag bij de desbetreffende bank, i.c. [bank 1] , te worden gedaan. Bij [bank 1] wordt blijkens dit dossier in de aanvraagprocedure gebruik gemaakt van een videoverificatie. Uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 18 augustus 2021 en uit het verhoor van deze verbalisant bij de raadsheer-commissaris op 19 oktober 2023 blijkt dat ook in het geval van de verdachte ter zake van rekeningnummer [rekeningnummer 2] deze procedure is gevolgd. Verdachte is aan de hand van de in voornoemd verhoor bij de raadsheer-commissaris en in bijzijn van de verdediging getoonde videoverificatie (wederom) door verbalisant [verbalisant 2] herkend. Het hof begrijpt uit dat verhoor, maar ook uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, dat voor wat betreft de herkenning van de verdachte op de beelden van de videoverificatie niet langer verweer wordt gevoerd. Het hof gaat dan ook zonder meer uit van de juistheid van deze herkenningen en acht de verklaring van de verdachte dat hij geen wetenschap had van zijn bankrekening [rekeningnummer 2] noch wist dat [bank 1] een bank was, leugenachtig.
In het licht van het vorenstaande en bij gebrek aan een ontzenuwende verklaring is het hof van oordeel dat een betaling van € 1.000,00 op 19 augustus 2020 ten laste van rekeningnummer [rekeningnummer 2] en ten gunste van rekeningnummer [rekeningnummer 7] – beide rekeningnummers staan op naam van de verdachte – met zich meebrengt dat verdachte niet alleen rekeninghouder was van beide rekeningen maar daar in beginsel ook daadwerkelijk zelf over kon beschikken. Deze betaling van € 1.000,00 volgde in minder dan een uur op en was eerst mogelijk nadat door aangeefster een bedrag van € 2.129,00 op rekeningnummer [rekeningnummer 2] van verdachte was overgemaakt.
Gelet op de handelwijze als voornoemd en het kennelijk willen bemantelen van de waarheid door te doen geloven dat anderen voor hem een rekening hadden geopend en hij daar part noch deel aan heeft gehad, is het hof van oordeel dat de verdachte wist dat op zijn rekeningnummer [rekeningnummer 2] een geldbedrag (groot 2.129 euro) is gestort dat - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf. Hiermee heeft hij dit geld verworven en voorhanden gehad.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van
€ 2.129,-. Aangeefster werd via WhatsApp (VIN-fraude ‘vriend-in-noodfraude’) door een (of meer) derde(n) opgelicht, waardoor zij geld heeft overgemaakt naar de twee bankrekeningen, waaronder naar die van de verdachte. De verdachte heeft het overgemaakte geldbedrag van € 2.129,- verworven en voorhanden gehad, waardoor het via de oplichting verdiende geld door de verdachte werd witgewassen. De verdachte heeft met zijn handelen dit frauduleuze handelen gefaciliteerd/mogelijk gemaakt en daarvan ook geprofiteerd. De verdachte heeft zich daarbij niet bekommerd over de financiële schade van het slachtoffer, noch over de gevoelens van onmacht die bij haar zijn teweeggebracht. Met deze VIN-fraude is op een laffe wijze misbruik gemaakt van de onvoorwaardelijke loyaliteit van een ouder ten opzichte van haar kind. De verdachte heeft met zijn handelen eraan bijgedragen dat het vertrouwen van het slachtoffer in de medemens ernstig is geschaad.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 april 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten. Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Ook blijkt uit voornoemd uittreksel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het ‘Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS)’, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Volgens die oriëntatiepunten past bij witwassen binnen een frauduleuze context, met een benadelingsbedrag tot € 10.000,-, een gevangenisstraf voor een duur 1 week tot 2 maanden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof gebleken dat verdachte zich puur uit eigen gewin, zonder zich om de belangen van aangeefster te bekommeren, inlaat met deze frauduleuze praktijken en hierover ook geen enkele verantwoording aflegt, hetgeen alles tezamen voor het hof reden is de verdachte ook in hoger beroep te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Het hof gaat hiermee voorbij aan de door de verdediging verzochte taakstraf. Een taakstraf doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak kan worden vastgesteld dat de redelijke termijn voor berechting in hoger beroep met bijna 3 maanden is overschreden. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een overschrijding van deze duur rechtvaardigen. Er is dan ook sprake van een overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Zonder schending van de redelijke termijn zou, zoals hiervoor overwogen, een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 7 weken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.357,98 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De politierechter heeft, bij vonnis waarvan beroep, op deze vordering geen beslissing genomen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade bestaat uit twee schadeposten ontstaan door WhatsApp-fraude. Het gaat om één overboeking van € 2.349,- (ziende op een overboeking naar een niet op naam van verdachte gestelde bankrekening) en één overboeking van € 2.129,- naar de bankrekening van de verdachte. Door de bank is reeds een bedrag van € 2.120,02 teruggestort vanaf de bankrekening van de verdachte naar de bankrekening van de benadeelde partij. Dit bedrag is op de vordering in mindering gebracht. De totale vordering bedraagt hierdoor nog € 2.357,98.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft door WhatsApp-fraude € 2.129,- overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte. Hiervan is reeds een bedrag van € 2.120,02 vergoed door een retourboeking vanuit verdachtes bankrekening. Hierdoor resteert er voor de benadeelde partij nog een schadebedrag van € 8,98. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof is van oordeel dat voor het overige het rechtstreekse verband met het strafbare en bewezenverklaarde handelen van de verdachte ontbreekt. Het bedrag van € 2.349,- is namelijk door de benadeelde partij naar een andere bankrekening dan die van de verdachte overgemaakt. De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 5 december 2019 onder parketnummer 02-286868-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van deze vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 weken dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) weken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8,98 (acht euro en achtennegentig cent) ter zake van materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 5 december 2019, parketnummer
02-286868-19, te weten van: een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.A.M.H. Hermans, griffier,
en op 24 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.