[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1980,
wonende te [adres verdachte] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de primair aan hem tenlastegelegde verkrachting en de subsidiair tenlastegelegde poging tot verkrachting. De benadeelde partij [slachtoffer] is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden met aftrek van het voorarrest. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen tot het bedrag van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep. Subsidiair heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de raadsman in het verlengde van de door hem bepleite vrijspraak primair betoogd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen. Meer subsidiair heeft hij verzocht het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding te matigen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord, bepleit het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep. Daartoe is in de kern, onder verwijzing naar de beslissing van het VN-Mensenrechtencomité van 2 september 2022 in de zaak Jaddoe versus Nederland, aangevoerd dat in situaties als de onderhavige, waarbij de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken en het Openbaar Ministerie hoger beroep instelt, het Nederlandse strafproces niet voldoet aan artikel 14, vijfde lid, IVBPR. De Nederlandse cassatieprocedure is namelijk niet bedoeld als een procedure waarbij een verdachte zijn veroordeling en schuldigverklaring opnieuw aan een feitenrechter kan voorleggen.
Het hof overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn ‘post Jaddoe’ arrest van 24 januari 2023overwogen dat het VN-Mensenrechtencomité in de zaak Jaddoe tegen Nederland een schending van artikel 14, vijfde lid van het IVBPR heeft aangenomen en bij die zienswijze heeft betrokken dat de Hoge Raad het cassatieberoep had verworpen met een verkorte, aan artikel 81, eerste lid van de Wet RO ontleende motivering. Volgens het VN-Mensenrechtencomité had deze wijze van afdoening “in these specific circumstances” tot gevolg dat er geen ‘review’ had plaatsgevonden die voldoet aan de eisen van artikel 14, vijfde lid, IVBPR, “due to the lack of evidence that the Supreme Court sufficiently reviewed the facts and evidence in the author’s case”.
In het licht van het voorgaande begrijpt de Hoge Raad de zienswijze van het
VN-Mensenrechtencomité in de zaak Jaddoe aldus dat de uitkomst daarvan berust op de door de Hoge Raad gebruikte verkorte motivering. De strekking van de zienswijze is niet dat bij zaken waarin in hoger beroep een veroordeling is gevolgd voor een of meer feiten waarvan in eerste aanleg is vrijgesproken, de cassatieprocedure, zoals deze is vormgegeven in het Nederlandse stelsel van rechtsmiddelen, als zodanig niet voldoet aan de eisen die voortvloeien uit artikel 14, vijfde lid, IVBPR. Aangenomen moet worden dat het
VN-Mensenrechtencomité met de zienswijze in de zaak Jaddoe niet heeft willen afwijken van de wijze waarop het VN-Mensenrechtencomité invulling geeft aan het recht op een ‘review’, zoals deze naar voren komt in de ‘General Comment No. 32’ en eerdere zienswijzen. Daaruit volgt onder meer dat niet is vereist dat het in artikel 14, vijfde lid, IVBPR bedoelde hogere rechtscollege “a factual retrial” verricht.
Anders dan op onderdelen door het VN-Mensenrechtencomité in de zienswijze in de zaak Jaddoe tot uitgangspunt lijkt te worden genomen, vindt in de cassatieprocedure ook in gevallen waarin een verkorte motivering wordt toegepast, een inhoudelijke beoordeling plaats van zowel de juridische als de feitelijke gronden van een schuldigverklaring en veroordeling.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat in de onderhavige zaak ten tijde van de behandeling in hoger beroep op basis van het Nederlandse systeem van strafvordering geen sprake is van een schending van artikel 14, vijfde lid, IVBPR. Het verweer van de raadsman strekkende tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het ingestelde hoger beroep wordt derhalve verworpen.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 september 2020 in de gemeente Maastricht door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte,
- boven op die [slachtoffer] is gaan liggen en/of
- (met een vuist) slaande bewegingen in de richting van en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of
- kleding over het hoofd van die [slachtoffer] heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] heeft vastgehouden en/of tegen de grond gedrukt heeft gehouden en/of
- (met kracht) de benen van die [slachtoffer] uit elkaar heeft geduwd, althans doende is geweest die benen uit elkaar te duwen,
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 september 2020 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , met voornoemd oogmerk
- boven op die [slachtoffer] is gaan liggen en/of
- (met een vuist) slaande bewegingen in de richting van en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of
- kleding over het hoofd van die [slachtoffer] heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] heeft vastgehouden en/of tegen de grond gedrukt heeft gehouden en/of
- (met kracht) de benen van die [slachtoffer] uit elkaar heeft geduwd, althans doende is geweest die benen uit elkaar te duwen en/of
- zijn, verdachtes, broek en/of onderbroek naar beneden heeft getrokken en/of
- met zijn, verdachtes, ontbloot onderlijf tussen de benen van die [slachtoffer] heeft gelegen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 september 2020 in de gemeente Maastricht door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld hieruit dat hij, verdachte,
- boven op die [slachtoffer] is gaan liggen en
- met een vuist slaande bewegingen tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gemaakt en
- kleding over het hoofd van die [slachtoffer] heeft getrokken en
- die [slachtoffer] heeft vastgehouden en
- (met kracht) de benen van die [slachtoffer] uit elkaar heeft geduwd, althans doende is geweest die benen uit elkaar te duwen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
Hierna wordt, tenzij anders vermeld, steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, registratienummer PL2300
(met de hand gewijzigd in PL2379)-2020152076, gesloten d.d. 15 december 2020, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-152
(hierna aangeduid als: eindproces-verbaal),
of naar het proces-verbaal hoger beroep van de politie-eenheid Limburg, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, gesloten d.d. 6 september 2021, met doorgenummerde dossierpagina’s 153-190
(hierna aangeduid als: dossier hoger beroep).
1.
Het proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 21 september 2020, pagina 14 en 15 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 20 september 2020, om 22.47 uur, kwamen wij ter plaatse op de [straat] te Maastricht. Wij zagen dat er, ter hoogte van huisnummer 26, een man naar ons zwaaide. Dit bleek de later te noemen melder en getuige [getuige 1] . Hij bracht ons naar de portiek van het gebouw op huisnummer 26. Wij zagen dat daar een vrouw op de grond zat. Dit bleek het later te noemen slachtoffer [slachtoffer]
(het hof begrijpt: [slachtoffer] )te zijn. Wij zagen dat zij bloed op haar gezicht had.
Wij hoorden dat zij een onsamenhangend verhaal vertelde. Wij hoorden dat zij zei: “hij heeft mijn broek afgetrokken”. [slachtoffer] maakte een erg verwarde indruk op ons.
Wij spraken met [getuige 1] . Wij hoorden dat hij zei dat hij een roep om hulp hoorde. Toen hij ging kijken zag hij dat de verdachte zijn broek op zijn knieën had. Hij zag dat de verdachte probeerde de kleding van het slachtoffer uit te trekken. Hij zag daarbij dat de verdachte het slachtoffer meerdere malen in het gezicht sloeg. Wij hoorden dat [getuige 1] zei dat hij de verdachte herkende als [verdachte]
(het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ).
Om 22.54 uur kwam de ambulance ter plaatse. Na onderzoek van het slachtoffer besloten zij haar mee te nemen naar het [ziekenhuis] te Maastricht. Wij hoorden dat de verpleegkundige van de ambulance zei dat [slachtoffer] aangaf daadwerkelijk verkracht te zijn.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 21 september 2020, pagina 29 en 30 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op 20 september 2020, omstreeks 00.25 uur, waren wij, verbalisanten, in het [ziekenhuis] te Maastricht.
Naar de huisartsenpost van het [ziekenhuis] was per ambulance overgebracht de later volledig te noemen [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] .
Wij, verbalisanten, zagen dat [slachtoffer] bloeduitstortingen in haar gezicht had.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 september 2020, pagina 34 tot en met 36 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op maandag 21 september was ik als zeden rechercheur aanwezig in het [ziekenhuis] te Maastricht. Wij werden opgevangen door de dienstdoende verpleegkundige en gynaecoloog. Door hen werd aan mij medegedeeld dat:
Door de verpleging was gezien dat [slachtoffer] een bloedneus, wondjes aan haar gezicht en een hematoom aan de rechterzijde van haar hoofd had.
Door de dienstdoende psychiater was [slachtoffer] bezocht. Deze gaf aan dat vanuit de gegevens van [slachtoffer] bekend was dat zij gediagnosticeerd was met psychoses en een persoonlijkheidsstoornis. In dit geval was dat borderline. Mogelijk zat [slachtoffer] nu in een psychose. Zij weigerde medisch onderzoek en hulp. Dit had als gevolg dat zij de morning afterpil zou krijgen en ontslagen zou worden omdat verdere behandeling niet mogelijk zou zijn.
Op de vraag of zij in eigen woorden wilde vertellen wat er gebeurd was, verklaarde zij dat ze haar vrijdag bij het D&O
(het hof begrijpt: de dag- en nachtopvang)niet op straat hadden moeten laten slapen waardoor er zoiets kon gebeuren. Ze had van te voren met die jongen normaal gepraat. Dat het niet normaal was dat ze haar op straat hadden laten slapen.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 21 september 2020, pagina 37 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op maandag 21 september 2020 werd door mij gesproken met [slachtoffer] . Tijdens het gesprek had [slachtoffer] zichtbaar letsel in haar gezicht. Te zien was dat zij een duidelijke verkleuring had rondom haar linkeroog en onder haar linkeroog. Ook was te zien dat zij een bult, verdikking, had welke rood gekleurd was, boven haar rechterslaap.
Op haar rechterwang had zij een kleine snede. Op haar linkerwang, bij haar mond, had zij een kleine verwonding. Onder haar neus, op haar bovenlip, was een verkleuring zichtbaar.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 september 2020, pagina 41 en 42 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Op 20 september 2020, omstreeks 22.30 uur, kwam ik met mijn auto aan bij de dag- en nachtopvang gelegen aan de [adres] te Maastricht. Ik moest daar de nachtdienst werken als [functie] . Toen ik mijn auto op de [straat] had geparkeerd en uitstapte, ben ik op het geluid afgegaan. Ik zag vervolgens op de parkeerplaats van [bedrijf] links, bij de zijingang van de receptie van [bedrijf] , twee personen op de grond liggen. Ik hoorde dat het gekerm luider werd. Ik liep over het grasveldje dichterbij. Ik zag dat de mij bekende cliënt genaamd [verdachte]
(het hof begrijpt telkens: de verdachte [verdachte] )boven op een ander persoon lag. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechter gebalde vuist slaande bewegingen maakte naar de persoon die onder hem lag. Ik zag dat de onderste persoon zich hevig verzette. Ik zag en hoorde dat [verdachte] de persoon onder zich op het hoofd sloeg en hoorde die persoon roepen: “Nee niet doen, help help”. Ik hoorde toen aan de stem dat het een vrouw betrof. Ik zag dat de vrouw een trui of een hemd over het hoofd had. Ik zag dat de armen van deze vrouw hierin verstrikt waren. Ik zag dat [verdachte] met zijn linkerhand haar bij het hoofd aan haar trui of T-shirt vasthield, hij met zijn rechtervuist twee of drie maal op het hoofd sloeg en met zijn rechterhand weer probeerde de benen van de vrouw uit elkaar te krijgen. Toen dat niet lukte zag ik dat [verdachte] haar weer sloeg op haar hoofd. Ik zag dat [verdachte] zijn broek en onderbroek tot zijn knieën had afgetrokken. Ik zag dat [verdachte] met zijn middel tussen de benen van de vrouw lag. Ik besefte toen dat er iets ergs aan de hand was. Ik heb [verdachte] vervolgens van het slachtoffer afgetrokken. Ik zag toen dat [verdachte] een erectie had. Ik riep tegen [verdachte] dat wanneer hij iets zou doen ik hem zou slaan. [verdachte] heeft toen snel zijn broek en onderbroek opgetrokken en is weggerend.
Ik liep naar het slachtoffer toe en zag dat het bovenlichaam ontbloot was. Ik zag dat haar eigen trui en jas over haar hoofd was getrokken. Ik zag dat de kraag van de jas onder het bloed zat. Ik zag dat haar armen nog steeds verstrengeld waren in de jas en trui. Ik zag dat het onderlichaam van de vrouw geheel ontbloot was. Ik zag dat zij diverse zichtbare verwondingen in haar gezicht had. Ik heb haar uit deze positie bevrijd. Ik zag toen dat het ook een cliënt van mij is. Zij is genaamd [slachtoffer] .
Ik kan u het navolgende signalement van [verdachte] geven:
- man
- donkere huidskleur
- rood trainingsjasje
- zwarte trainingsbroek met aan beide zijden een dubbele witte streep.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 september 2020, pagina 43 tot en met 48 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Toen ik buiten stond met [getuige 2] (
het hof begrijpt: getuige [getuige 2] , bewijsmiddel 7), toen de politie er was voor onderzoek en de verdachte weg was en voor [slachtoffer] de ambulance er was, stond een van de cliënten van de Dag en Nacht opvang bij ons. Dit was [getuige 3]
(het hof begrijpt: [getuige 3] , bewijsmiddel 9). Hij vertelde ons: “ [bijnaam verdachte] heeft verteld, hij heeft haar geslagen en geneukt.” [getuige 2] heeft nog langer met [getuige 3] gesproken.
Ik ken [verdachte] al minimaal een jaar, vanaf dat hij bij ons binnen is.
[slachtoffer] heeft een laag IQ. Ze is niet zelf redzaam. Ze heeft het niveau van een klein kind. Ik heb een intake met haar gedaan. Ze had zich misdragen. Daardoor mocht ze dus ook niet bij ons binnen komen tot maandag 21 september 2020. Dat is de reden dat ze buiten bij de portiek lag te slapen.
Toen [verdachte] weg was schreeuwde [slachtoffer] nog steeds in paniek. Ze riep: “Ga weg, ik ben verkracht, hou op.”. Ze praatte tegen zich zelf, van “nee, ik wil dit niet”. Ze hoort thuis in de verstandelijk gehandicapten zorg.
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige (met bijlagen) d.d. 29 september 2020, pagina 52 tot en met 55 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
O: Opmerking verbalisant
O: Ik wil je graag horen over de avond van zondag 20 september 2020 op maandag 21 september 2020 naar aanleiding van het voorval bij de dag- en nachtopvang te Maastricht, alwaar jij werkzaam bent.
V: Wat kun je vertellen over die avond?
A: Ik kwam die avond aan met mijn auto. Het zal omstreeks 23.00 uur geweest zijn. Ik zag toen politie en een ambulance aan de overzijde van de DNO staan, daar bij de [bedrijf] . Ik zag daar ook twee collega’s van mij staan, [getuige 1] en [betrokkene] . Ik liep gelijk in hun richting om te kijken wat er aan de hand was. [getuige 1] vertelde mij gelijk toen ik bij hun was aangekomen: “ [verdachte] was volle bak [slachtoffer] aan het verkrachten.”
Hij vertelde dat [verdachte] was weggerend. Ik zag [slachtoffer] zitten met ambulancepersoneel erbij. Ik heb hun verteld dat [slachtoffer] niet in staat is een fatsoenlijke verklaring af te leggen. [slachtoffer] is heel erg psychotisch. Ze is pas recent hier bij ons gekomen en toen heeft ze door haar gedrag al een sanctie gekregen. [verdachte] wordt door sommigen [bijnaam verdachte] genoemd. Hij is van Somalische afkomst. Ik ken hem een jaar.
V: Wat is er verder gebeurd die avond?
A: (..) We wilden weer samen naar binnen lopen en wilden de weg oversteken, toen zagen we rechts op het einde van de straat twee personen staan. Toen we bij hun kwamen zagen wij dat het [getuige 3]
(het hof begrijpt telkens: [getuige 3] )was en de onbekende Algerijn waar ik de naam niet van ken.
Toen gingen we een praatje met [getuige 3] en de Algerijn maken.
[getuige 3] antwoordde: “Ik vertel jullie in vertrouwen, ze zoeken [verdachte] ”.
Wij vroegen: “waar is [verdachte] dan?”. [getuige 3] antwoordde: “Ik heb hem verstopt”. Wij vroegen: “Waarom?”. [getuige 3] antwoordde: “ [verdachte] kwam naar ons toe gerend en hij zei tegen mij: “Ik heb haar geslagen en ik heb haar geneukt.”.
8.
Het proces-verbaal van verhoor getuige (met bijlagen) d.d. 8 oktober 2020, pagina 59 tot en met 63 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 4] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
O: Opmerking verbalisant
O: We willen je graag horen over de avond van zondag 20 september 2020 op maandag 21 september 2020 naar aanleiding van het voorval met [bijnaam verdachte] oftewel [verdachte] , bij de DNO, dag- en nachtopvang, te Maastricht, alwaar jij ook verblijft.
V: Hoe noem jij hem?
A: [bijnaam verdachte] , [bijnaam verdachte] of [verdachte] .
V: Wat kun je ons vertellen over die nacht van 20 op 21 september 2020?
A: Wij waren hier binnen en gingen naar buiten. Wij zagen [bijnaam verdachte] met dat meisje zitten en ik dacht dat zij iets met elkaar hadden. [getuige 3] zei tegen mij dat wij zouden gaan omdat zij misschien privacy wilde. Wij zijn weggegaan en zijn naar de tent gegaan.
V: Waarom gingen jullie weg?
A: Wij hadden eerder [bijnaam verdachte] en dat meisje gezien. Daarna zijn wij naar de tent gegaan. Wij zagen [bijnaam verdachte] en dat meisje, bij de bushalte. Daar heb je links een parkeerplaats en rechts naast het gebouw een portiekje, daar zat [bijnaam verdachte] met dat meisje. Volgens mij was dat meisje niet goed. Als ik haar zag dan was er iets met haar. Dat kan je meteen zien. Ze leek in de war.
V: Wat voor kleding droeg jij die avond?
A: Spijkerbroek en shirt van Max Verstappen.
[bijnaam verdachte] droeg een rode jas en een zwarte trainingsbroek.
9.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 september 2020, pagina 67 en 68 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :
Op 28 september 2020 bevonden wij, verbalisanten, ons in een pand van [instantie] , gelegen aan de [adres instantie] . Aldaar bevond zich een getuige van een verkrachting welke had plaatsgevonden op 20 september 2020. De identiteitsgegevens van de getuige waren genoteerd aan de hand van zijn identiteitsbewijs.
Aansluitend begon de verdachte
(het hof begrijpt: de getuige)navolgende te vertellen:
- op zondagavond zat ik met [getuige 4]
- wij zaten buiten;
- die [bijnaam verdachte] was daar ook bij, maar op een gegeven moment misten wij hem en gingen kijken waar hij was;
- ik ging samen met [getuige 4] om de hoek van het kantoor van de bus kijken;
- ik zag een meisje op de grond liggen met haar ogen open;
- [bijnaam verdachte] lag achter tegen het meisje aan, had haar vastgepakt en streelde over haar haar;
- ik ben toen met [getuige 4] teruggegaan naar mijn tent;
- tijdje later komt die [bijnaam verdachte] en zegt “ruik eens aan mijn vingers” en steekt wijs- en middelvinger van zijn rechterhand naar mij toe;
- [bijnaam verdachte] zegt “vingers in kut en geneukt”;
- [bijnaam verdachte] was zondag gekleed in een rood trainingsvest en zwarte broek.
Getuige : [getuige 3] , geboren op [geboortedatum getuige 3] te [geboorteplaats getuige 3] .
10.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 juli 2021, pagina 161 tot en met 166 van het dossier hoger beroep, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 1] :
O: Wij laten getuige via de laptop de camerabeelden zien.
V: Benoem maar wat je ziet.
A: Ik herken het portaal van [bedrijf] . Ik zie dat er 2 personen op de grond zitten. Ik zie dat [verdachte] weg loopt. Hierna zie ik [slachtoffer] daar lopen. Daarna zie ik dat [verdachte] weer terug komt. Daarna komen 2 mannen aanlopen, richting het portaaltje dit zijn [getuige 3] en [getuige 4] . Dat komt [verdachte] weer om de hoek, hij loopt weer naar het portaal terug. [getuige 3] en [getuige 4] lopen weer weg uit het portaal. [verdachte] blijft in het portaal.
Ik zie mezelf aankomen. Ik ben me aan het bedenken: Wat is dit wat gebeurt hier? Dat sta ik te bekijken en dan ga ik handelen. Ik ga daarna bellen, 112. Hierna zie ik dat [verdachte] mij voorbij wil lopen.
Het meisje bleef zitten en schreeuwen. Op het moment dat ik aankwam wist ik nog niet dat het [slachtoffer] was. Dat kwam omdat de voorkant van haar trui of jas over haar hoofd was getrokken. Haar armen waren daar helemaal in verstrengeld. Vervolgens liep [verdachte] weg. Ik ben nog achter [verdachte] aangelopen en heb hem nog nageroepen dat hij terug moest komen. Ik zag dat [verdachte] doorliep, voor het gebouw langs. Toen hij een stuk verder was, zag ik dat hij ging rennen.
Ik was nog steeds aan het bellen. Ik ben weer teruggelopen naar [slachtoffer] . Ik zag dat ze heel erg gedesoriënteerd was. Ik hoorde dat ze riep: “dit mag niet”. Ik zag dat ze opstond en ik zei haar dat ze haar broek op moest trekken. Ik zei dat de hulpverlening onderweg was. Ik hoorde dat ze riep: “ik ben verkracht, ik ben verkracht, ik wilde dit niet”.
Ze was ook bebloed in haar gezicht, voornamelijk rondom haar neus en bij de lippen.
11.
De verklaring van de getuige [getuige 1] zoals afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof in hoger beroep d.d. 9 april 2024, voor zover inhoudende:
U houdt mij voor dat het NFI onderzoek heeft gedaan naar de camerabeelden en dat er binnen film 1 en film 2 periodes zijn dat er geen beelden beschikbaar zijn. Er zitten hiaten in de beelden en er zijn (kleine) inconsistenties aangetroffen in het verloop van de tijdstempels. De missende beelden zijn niet aangetroffen in de aangeleverde videobestanden en kunnen daarom niet worden hersteld.
Ik blijf bij mijn eerdere verklaringen.
Ik parkeerde mijn auto om naar mijn werk te gaan. Ik hoorde een geluid en ging kijken. Ik zag dat [verdachte] bovenop iemand lag. Hij had zijn broek naar beneden. Hij sloeg de andere persoon.
Ik blijf er bij dat ik hem van [slachtoffer] heb afgetrokken ook al staat dat niet op de beelden. Dat niet te zien is dat hij voorbij rent klopt omdat hij pas verderop is gaan rennen, buiten beeld van de camera.
Dat ik een beetje op afstand blijf van [slachtoffer] is omdat zij aan het schreeuwen was en onvoorspelbaar is.
12.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek verdachte zedenzaak d.d. 23 november 2020, pagina 76 tot en met 78 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] :
Op 21 september 2020 om 16.45 uur kwamen wij voor forensisch onderzoek aan de verdachte op districtsbureau politie Maastricht te Maastricht.
Verdachte
Achternaam : [verdachte]
Geboren : [geboortedag] 1980
Geboorteplaats : [geboorteplaats] in [geboorteland]
Op 21 september 2020 heeft forensisch arts [arts] in ons bijzijn een zedenset afgenomen van de verdachte.
Sporendragers
Goednummer : PL2300-2020152076-1352653
SIN : ZAAD1615NL
Object : Zedenkit
Bijzonderheden : Zedenset verdachte
13.
Het rapport van The Maastricht Forensisc Institute te Maastricht d.d. 10 juni 2021, opgemaakt door TMFI-deskundige drs. [deskundige] , pagina 184 tot en met 187 van het dossier hoger beroep, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Tabel 1 Ontvangen sporenmateriaal
SIN-nummer
Beschrijving item
ZAAD1615NL
Zedenkit van verdachte:
- onderzijde rand eikel/ slijmvlies voorhuid nat en droog
- penishuid nat en droog
- liezen en scrotum nat en droog
Tabel 2 Ontvangen referentiemateriaal
SIN-nummer
Beschrijving item
Rol/persoon
Geboren op
WAAD2056NL
Wangslijmvlies
Verdachte [verdachte]
[geboortedag] 1980
Interpretatie DNA-resultaten
Tabel 3 Resultaat van het DNA-onderzoek
Bemonstering
DNA-profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
Onderzijde rand eikel/slijmvlies ZAAD1615NL#01
DNA-profiel van een man. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Er is een gering aantal, zwak aanwezige, additionele kenmerken aangetoond. Deze zijn niet geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek.
Het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] .
Penishuid ZAAD1615NL#02
DNA-profiel van een man. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] .
Liezen en scrotum ZAAD1615NL#03
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man.
Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man. De frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard.
De additionele kenmerken van de minder prominent aanwezige donoren zijn geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek met het DNA-profiel van een persoon
Het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] .
Slachtoffer [slachtoffer] kan donor zijn van een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal in de bemonstering.
Berekening van de bewijskracht donorschap
Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van slachtoffer [slachtoffer] in de bemonstering liezen en scrotum ZAAD1615NL#03 is de likelihood-ratio methode toegepast.
Hypothese 1 : de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer] .
Hypothese 2 : de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte [verdachte] en één onbekende, niet verwante persoon.
De resultaten van het onderzoek aan de bemonstering zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Er wordt gebruik gemaakt van de volgende reeks waarschijnlijkheidstermen met bijbehorende likelihood ratio:
Extreem veel waarschijnlijker > 1.000.000
14.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2023, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , afgelegd op 31 oktober 2023:
Ik had last van psychoses in het verleden. Daarom zit ik langdurig gesloten bij [instantie 2] . Ik heb last van PTSS en bipolaire stoornis en ben depressief geweest. Ik zit er sinds anderhalf jaar, daarna ga ik naar een beschermde woonvorm.
Zo’n man kwam van hoe gaat het. Die man heette [verdachte] . Die kwam met twee vrienden en een blikje bier.
Die man kwam opeens de hoek om terwijl ik mijn slaapspullen aan het klaar leggen was. Toen zei die hoi tegen me. En toen waren we gewoon aan het praten met elkaar. En tijdens het praten werd die agressief en toen is het gebeurd.
Het klopt dat ik help riep. Het klopt dat ik riep ik ben verkracht. Hij heeft me geslagen.
Ik ben verkracht. Mijn broek is naar beneden getrokken. Verkrachten is als je tegen je wil in seks hebt gehad. Dat hij zijn penis in mij heeft gestoken. Dat is de seks geweest die ik tegen mijn wil heb gehad.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is, op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord, in de kern aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De verklaringen van getuige [getuige 1] worden weerlegd door de camerabeelden en zijn dus in strijd met de waarheid. Bovendien dient de verklaring van de anonieme getuige uitgesloten te worden van het bewijs, nu de verdediging deze getuige, ondanks een daartoe strekkend verzoek, niet heeft kunnen horen. Voorts zijn de verklaringen van het beweerdelijke slachtoffer niet betrouwbaar nu zij wisselend heeft verklaard en zij pas ruim drie jaren na het tenlastegelegde heeft verklaard dat zij zou zijn mishandeld en verkracht. Tot slot vormt het uitgevoerde DNA-onderzoek evenmin wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde, nu daaruit niet meer volgt dan dat er in de bemonstering van het scrotum en de liezen van de verdachte, naast het DNA van de verdachte, DNA is aangetroffen van een willekeurig ander levend wezen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Betrouwbaarheid verklaringen getuige [getuige 1]
Door de raadsman van de verdachte is bepleit dat de 112-melding, welke is gedaan door getuige [getuige 1] , de verklaring welke getuige [getuige 1] op 21 september 2020 heeft afgelegd, alsmede de verklaringen die hij in een later stadium nog heeft afgelegd, feitelijk onjuist zijn en dat getuige [getuige 1] over essentiële punten heeft gelogen, onder andere over dat het beweerdelijke slachtoffer werd verkracht en werd geslagen, dat zij deels ontbloot was, dat hij, [getuige 1] , de beweerdelijke dader van het beweerdelijke slachtoffer zou hebben afgetrokken en dat de beweerdelijke dader zou zijn weggerend. Op de camerabeelden zijn deze handelingen immers geen van alle te zien. De verklaringen van getuige [getuige 1] worden aldus weerlegd door de camerabeelden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Door de heer [getuige 1] is op 20 september 2020 omstreeks 22.40 uur via het alarmnummer melding gedaan van aanranding. Deze melding is woordelijk uitgewerkt en deze uitwerking maakt onderdeel uit van het procesdossier. Vervolgens is de heer [getuige 1] kort na het incident, op 21 september 2020 om 01.19 uur, door de politie als getuige gehoord en vervolgens nogmaals op 25 september 2020. Door de politie zijn ook de beelden van de camera’s welke zicht hadden op de portiek alwaar het strafbare feit zich zou hebben afgespeeld, veiliggesteld en bekeken. Op 22 juli 2021 is de heer [getuige 1] nogmaals als getuige gehoord waarbij hij is geconfronteerd met deze camerabeelden, omdat bepaalde handelingen waarover de getuige in zijn eerdere verklaringen heeft verklaard, niet op de camerabeelden waar te nemen zijn. Getuige [getuige 1] heeft bij gelegenheid van dit verhoor onder andere verklaard dat op de camerabeelden inderdaad niet te zien is dat hij de verdachte van het slachtoffer aftrekt, maar dat hij zeker weet dat hij dit heeft gedaan.
Op verzoek van de verdediging is in hoger beroep aan het NFI opdracht gegeven om de kwaliteit van de camerabeelden te verbeteren. Door het NFI zijn uitsneden gemaakt van de relevante gebieden in de beelden en zijn de beelden van de twee verschillende camerapunten (‘film 1’ en ‘film 2’) in tijd gesynchroniseerd. Hierbij is geconstateerd dat zowel in film 1 als in film 2 perioden aanwezig zijn waarin geen beelden beschikbaar zijn, waarbij de lengte van de perioden waarin geen beelden beschikbaar zijn kan oplopen tot enkele minuten. Er zitten dus hiaten in de camerabeelden.
Ter terechtzitting in hoger beroep is de getuige [getuige 1] onder ede gehoord, waarbij tevens de door het NFI ingezoomde en in tijd gesynchroniseerde beelden zijn bekeken. Hierbij is geconstateerd dat in de camerabeelden verschillende perioden aanwezig zijn waarin geen beelden beschikbaar zijn.
Het hof heeft geconstateerd dat vanaf het moment dat getuige [getuige 1] in beeld komt omstreeks 21:23:22 uur, tot het moment dat de verdachte wegloopt in de richting van de [straat 2] en uit beeld verdwijnt omstreeks 21:24:30 uur, in de camerabeelden vijf perioden aanwezig zijn waarin geen beelden beschikbaar zijn, waarbij de lengte van die perioden oploopt van ongeveer viertiende van een seconde tot ruim tien seconden.
Vanaf het moment dat de verdachte uit beeld is verdwenen tot het moment dat de politie omstreeks 21:30:57 uur aan komt rijden, zijn in de camerabeelden nog eens twaalf perioden aanwezig waarin geen beelden beschikbaar zijn. De lengte van deze perioden loopt op van ruim ééntiende van een seconde tot ruim één minuut.
Het hof is van oordeel dat getuige [getuige 1] in zijn verschillende verklaringen in de kern telkens consistent heeft verklaard over hetgeen hij heeft waargenomen. Daarnaast vinden de verklaringen van getuige [getuige 1] steun in andere bewijsmiddelen, zoals onder andere het DNA-onderzoek en de waarnemingen van verschillende verbalisanten dat het slachtoffer bloed(uitstortingen) in haar gezicht had. Het hof is dan ook van oordeel dat de verklaringen van getuige [getuige 1] betrouwbaar zijn en derhalve tot het bewijs kunnen worden gebezigd. Dat de verklaringen van getuige [getuige 1] op onderdelen niet ondersteund worden door de camerabeelden, zoals de verdediging heeft aangevoerd, maakt zijn verklaringen niet ongeloofwaardig en onbetrouwbaar aangezien in de camerabeelden, zoals hiervoor is vastgesteld, vanaf het moment dat getuige [getuige 1] in beeld komt tot het moment dat de verdachte uit beeld verdwijnt, hiaten aanwezig zijn, oplopend tot ruim tien seconden. Over het wegrennen door de verdachte heeft de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat dit gebeurde buiten het bereik van de camera’s. De camerabeelden sluiten de juistheid van de verklaringen van getuige [getuige 1] derhalve niet uit.
Verklaring anonieme getuige
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verklaring van de anonieme getuige, zoals opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 september 2020 (dossierpagina 67 en 68), gelet op het bepaalde in artikel 344a, derde lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, uitgesloten dient te worden van het bewijs, omdat de verdediging deze getuige, ondanks een daartoe strekkend verzoek, niet heeft kunnen horen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat geen sprake is van een anonieme getuige. In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] d.d. 29 september 2020, waarin de verklaring van deze getuige is opgenomen, worden immers tevens de personalia van deze getuige genoemd, te weten [getuige 3] , geboren op [geboortedatum getuige 3] .
Het hof overweegt met betrekking tot het ondervragingsrecht van de verdediging en het gebruik voor het bewijs van de verklaring van getuige [getuige 3] als volgt.
Het hof stelt voorop dat een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces-verbaal, ingevolgde de autonome betekenis welke toekomt aan de term ‘witnesses/témoins’ in artikel 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM, in het perspectief van het EVRM wordt aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van die verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel, indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd, het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van, kort samengevat, een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
Door de verdediging is in hoger beroep verzocht om de door de verdediging als anoniem aangeduide getuige [getuige 3] te horen. Dit verzoek is door het hof toegewezen, waarbij is bepaald dat de getuige zal worden gehoord door de raadsheer-commissaris. Uit het
proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris d.d. 24 augustus 2023 volgt echter dat aan deze opdracht niet kan worden voldaan, omdat getuige [getuige 3] inmiddels is overleden.
Het hof stelt derhalve vast dat er geen sprake is geweest van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging van deze getuige door de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe. De vraag die het hof vervolgens dient te beantwoorden, is of deze beperking van het ondervragingsrecht in de onderhavige zaak een ontoelaatbare beperking van de verdedigingsrechten oplevert, ten gevolge waarvan geen sprake meer zou zijn van een eerlijk proces wanneer het hof deze verklaring voor het bewijs zou bezigen.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige 3] voldoende wordt ondersteund door de inhoud van de overige bewijsmiddelen, en dat dit steunbewijs bovendien betrekking heeft op die onderdelen van de verklaring van [getuige 3] die door de verdediging worden betwist. De verklaring van getuige [getuige 3] dient ten aanzien van het tenlastegelegde dan ook niet aangemerkt te worden als ‘sole and decisive’ bewijsmateriaal.
Concluderend komt het hof dan ook tot het oordeel dat de verklaring van getuige [getuige 3] zonder schending van artikel 6 EVRM voor het bewijs kan worden gebruikt.
Verklaringen [slachtoffer]
Door de raadsman van de verdachte is aangevoerd dat het slachtoffer in eerste instantie geen aangifte wilde doen en dat zij in haar eerste verklaringen nimmer zelf de woorden verkrachting of mishandeling in de mond heeft genomen. Bovendien verklaart [slachtoffer] tegenstrijdig over (het signalement van) de betrokken persoon. Op 10 december 2020 verklaart [slachtoffer] aanvankelijk dat de betrokken persoon wit was. Vrijwel direct daarna corrigeert zij zichzelf en geeft zij aan dat de betrokken persoon getint was. Op 6 augustus 2021 verklaart [slachtoffer] dat zij de dader kent en dat dit haar beste vriend [naam] is. Uiteindelijk verklaart [slachtoffer] op 31 oktober 2023, ruim drie jaar na het tenlastegelegde, voor het eerst zelf dat zij zou zijn mishandeld en verkracht door ‘ [naam] ’, een man die zij nog nooit eerder had gezien.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer op 20 september 2020 op de [straat] te Maastricht heeft verkracht en dat hij daarbij geweld heeft gebruikt.
Getuige [getuige 1] heeft de verdachte herkend als de persoon die hij bovenop het slachtoffer zag liggen en die hij het slachtoffer zag slaan. De verbalisanten die het slachtoffer kort na het incident in het ziekenhuis hebben bezocht, zagen dat zij bloed(uitstortingen) in haar gezicht had. Bovendien hebben getuigen [getuige 4] en [getuige 3] verklaard dat zij de verdachte met het meisje in de portiek, de latere plaats delict, hebben gezien en heeft getuige [getuige 3] tevens verklaard dat de verdachte tegen hem heeft gezegd “ruik eens aan mijn vingers”, waarbij hij zijn wijs- en middelvinger op stak, en “vingers in kut en geneukt”. Tot slot is uit de bevindingen van het DNA-onderzoek aan de bemonsteringen van het scrotum en de liezen van de verdachte geconcludeerd dat het slachtoffer donor kan zijn van een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal in de bemonstering. De conclusies van het DNA-onderzoek zijn daarmee naar het oordeel van het hof redengevend voor het bewijs dat de verdachte als dader betrokken is geweest bij het tenlastegelegde feit.
Dat het slachtoffer [slachtoffer] in haar eerste verklaringen niet zelf heeft verklaard dat zij zou zijn verkracht en mishandeld en dat zij wisselend heeft verklaard over het signalement van de dader, zoals door de verdediging is gesteld, doet niets af aan voornoemde feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de bewijsmiddelen en die ondubbelzinnig wijzen op het daderschap van de verdachte. Het hof betrekt daar bij dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer bekend is met psychoses, een persoonlijkheidsstoornis en een verstandelijke beperking.
DNA-onderzoek
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de conclusie van de deskundige in de DNA-rapportage d.d. 10 juni 2021, die inhoudt dat het slachtoffer [slachtoffer] de donor kan zijn van een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal in de bemonstering, de nodige vraagtekens oproept en dat de DNA-rapportage niet meer zegt dan dat er in de bemonstering van het scrotum en de liezen van de verdachte naast het DNA van de verdachte DNA is aangetroffen van een willekeurig ander levend persoon.
Het hof overweegt als volgt.
Bij het uitgevoerde DNA-onderzoek aan de bemonsteringen van het scrotum en de liezen van de verdachte is een DNA-mengprofiel aangetroffen afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man.
Uit het mengprofiel kon een DNA-hoofdprofiel van een man worden afgeleid van wie in de bemonstering een relatief prominente hoeveelheid DNA aanwezig is. Dit DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte.
Daarnaast zijn in het DNA-mengprofiel DNA-kenmerken aanwezig van minimaal één andere persoon van wie in de bemonstering een relatief geringe hoeveelheid DNA aanwezig is. Op basis van vergelijking is vastgesteld dat het slachtoffer [slachtoffer] de donor kan zijn van de relatief geringe hoeveelheid DNA in de bemonstering.
Het is meer dan één miljoen keer waarschijnlijker dat de bemonstering DNA bevat van de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] , dan wanneer de bemonstering DNA bevat van de verdachte en één onbekende, niet verwante persoon.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de bevindingen en conclusies van het DNA-onderzoek duidelijk zijn en dat deze op de daarvoor gebruikelijke wijze zijn geformuleerd. Dat de deskundige geen uitspraak kan doen over het geslacht van de persoon van wie in de bemonstering een relatief geringe hoeveelheid DNA aanwezig is noch over de aard van het celmateriaal, maakt dit niet anders. De stelling van de raadsman dat de
DNA-rapportage niet meer zegt dan dat er in de bemonstering van het scrotum en de liezen van de verdachte naast DNA van de verdachte DNA is aangetroffen van een willekeurig ander levend persoon, berust op een onjuist lezing van de rapportage en behoeft aldus geen verdere bespreking.
Het hof verwerpt daarom de verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Voorwaardelijke verzoeken
Door de raadsman van de verdachte is bij wijze van voorwaardelijk verzoek, indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen, verzocht om door de politie een aanvullend
proces-verbaal van bevindingen op te laten maken waarin wordt gerelateerd of zich in de camerabeelden in de periode dat getuige [getuige 1] in beeld komt tot het moment dat de politie ter plaatse arriveert, hiaten aanwezig zijn, en zo ja hoe lang die hiaten zijn.
Zoals reeds is overwogen, zijn door het NFI de beelden van de verschillende camerapunten in tijd gesynchroniseerd. Daarbij is door het NFI reeds aangegeven wanneer (op welke tijdstippen) van beide camera’s geen beelden aanwezig zijn en hoe lang die perioden zijn waarin geen beelden aanwezig zijn. Naar het oordeel van het hof is het dan ook niet noodzakelijk om hieromtrent een aanvullend proces-verbaal op te laten maken door de politie. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
Voorts heeft de raadsman het voorwaardelijk verzoek gedaan om, indien het hof, anders dan de verdediging, van oordeel mocht zijn dat de verklaringen van getuige [getuige 1] niet in strijd zijn met de camerabeelden, het slachtoffer [slachtoffer] nogmaals als getuige te horen en haar hierbij te confronteren met de camerabeelden.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verzoek dient te worden afgewezen, omdat de getuige reeds in een speciaal daarvoor ingerichte verhoorstudio is gehoord onder leiding van de raadsheer-commissaris.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op verzoek van de verdediging is [slachtoffer] op 31 oktober 2023 onder leiding van de
raadsheer-commissaris verhoord in een speciaal daarvoor ingerichte verhoorstudio door twee gecertificeerd zedenrechercheurs. Door de verdediging was tevens verzocht om de camerabeelden aan haar te tonen, maar door de raadsheer-commissaris is tijdens een onderbreking van het verhoor beslist dat de camerabeelden niet aan haar zouden worden getoond, waarbij hij het welzijn van de getuige en het mogelijke gevaar van secundaire victimisatie in aanmerking heeft genomen. Het hof verenigt zich met dit oordeel van de raadsheer-commissaris.
De verdediging heeft voorafgaand aan het verhoor vragen ingediend bij de
raadsheer-commissaris, welke vragen zijn voorgelegd aan de verhoorders. Door de verdediging konden daarbij vragen worden ingediend over de camerabeelden. Tevens is de verdediging tot tweemaal toe de mogelijkheid geboden om gedurende twee onderbrekingen van het verhoor aanvullende vragen te stellen. Hiervan heeft de verdediging de eerste keer gebruik gemaakt. De tweede keer waren er geen aanvullende vragen van de zijde van de verdediging. Tot slot heeft de verdediging de vraag van de raadsheer-commissaris of zij alle vragen die zij aan de getuige wenste te stellen heeft kunnen stellen, bevestigend beantwoord. Naar het oordeel van het hof is het ondervragingsrecht van de verdediging dan ook niet beperkt en heeft de verdediging een behoorlijke en effectieve mogelijkheid gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen. De omstandigheid dat aan het slachtoffer niet de camerabeelden zijn getoond doet aan het voorgaande niet af, nu de verdediging de mogelijkheid heeft gehad om over deze beelden vragen te stellen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat het voorwaardelijke verzoek van de verdediging tot het nogmaals horen van [slachtoffer] als getuige en haar daarbij te confronteren met de camerabeelden, dient te worden afgewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd: