ECLI:NL:GHSHE:2024:1451

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.337.144_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2007. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 oktober 2023 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De moeder heeft [minderjarige] in mei 2023 zonder toestemming meegenomen naar Frankrijk, wat leidde tot ernstige zorgen over haar ontwikkeling en veiligheid. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om verlenging van de machtiging, omdat er geen zicht was op de situatie van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 maart 2024 zijn de moeder en de vader niet verschenen, terwijl de GI en de Raad voor de Kinderbescherming wel aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet heeft betwist dat er ernstige zorgen waren over [minderjarige]. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Het hof heeft de argumenten van de moeder, die stelde dat de uithuisplaatsing niet nodig was, verworpen. De moeder heeft geen vertrouwen in de GI en heeft de zorgen over [minderjarige] niet erkend. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 25 april 2024
Zaaknummer : 200.337.144/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/395069 / JE RK 23-988
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
met onbekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H. van der Zwan,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In het kort:
Deze zaak gaat over verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 26 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 januari 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 februari 2024, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 25 maart 2024.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. S. Ben Ahmed, waarnemend voor mr. Van der Zwan, namens de moeder;
- [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.4.1.
De moeder en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De raad is evenmin verschenen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder zijn ouders van [minderjarige] en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over haar.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 29 september 2022 onder toezicht van de GI, welke ondertoezichtstelling daarna telkens is verlengd.
Bij beschikking van 11 oktober 2022 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend.
Op 20 oktober 2022 is een aansluitende machtiging verleend tot 20 april 2023.
Op 11 april 2023 is die machtiging verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, dat wil zeggen tot uiterlijk 29 september 2023.
[minderjarige] verbleef op basis van de machtiging tot uithuisplaatsing sinds oktober 2022 bij [zorginstelling] in [plaats] . Tevoren woonde zij bij de moeder en de partner van de moeder.
Op 2 mei 2023 heeft de moeder [minderjarige] vanuit [zorginstelling] meegenomen naar het buitenland. Sindsdien is er geen enkel contact tussen de GI en de moeder en [minderjarige] .
De GI heeft op 14 juli 2023 de rechtbank verzocht om verlenging van de geldende maatregelen.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank van 19 september 2023 heeft de kinderrechter zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 29 oktober 2023 en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 26 oktober 2023 heeft de rechtbank zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 29 oktober 2023 tot 29 maart 2024, en het meerdere afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing voor zover die ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
Er is niet voldaan aan het wettelijk criterium voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Een uithuisplaatsing van een kind mag slechts in uiterste gevallen worden ingezet en is dan gericht op het zo snel mogelijk weer thuis laten wonen van een kind.
De moeder deelt de zorgen die de rechtbank over de ontwikkeling [minderjarige] heeft niet. [minderjarige] woont momenteel met de moeder, stiefvader en de moeder van stiefvader in Frankrijk . [minderjarige] staat niet ingeschreven in de Basisregistatie Personen. Zij kan daarom nog niet worden ingeschreven op een school in Frankrijk . Overigens zijn kinderen in Frankrijk maar tot hun zestiende leerplichtig. De moeder en [minderjarige] zijn zich intussen aan het oriënteren op de toekomst van [minderjarige] . Die wil graag een eigen nagelstudio beginnen en daarnaast als ontwerpster of tattoo-artist aan het werk. [minderjarige] heeft een goed dagritme en spreekt regelmatig af met vrienden of familie.
De verhuizing naar Frankrijk heeft [minderjarige] goed gedaan. De moeder ontkent dat zij door [minderjarige] te onttrekken aan jeugdzorg niet in het belang van [minderjarige] handelt.
Het is juist zo dat [minderjarige] door de handelwijze van de GI een trauma heeft opgelopen en veel stress heeft ervaren. Zij is destijds door acht politiebussen en twaalf agenten van een arrestatieteam meegenomen. [minderjarige] heeft last van herbelevingen van deze ingrijpende gebeurtenis. De moeder maakte zich daarover ernstige zorgen en vond [zorginstelling] geen veilige plek voor [minderjarige] om te blijven. De behandelingen die [minderjarige] daar volgde hebben haar niet geholpen. Bovendien was er sprake van drank- en drugsgebruik bij andere bewoners. Nu [minderjarige] in Frankrijk verblijft en daar de rust heeft gevonden, kan zij de echtscheiding van de ouders verder verwerken en een plek geven.
Er is geen vertrouwen in de GI en in [zorginstelling] . De moeder en [minderjarige] zijn zelf bezig met het perspectief van [minderjarige] . De moeder is zelf in staat de verzorging en de opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. De rechtbank heeft haar beslissing genomen op basis van speculaties. Er zijn geen contra-indicaties voor een plaatsing bij de moeder. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is ten onrechte verlengd.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de waarnemend advocaat namens de moeder nog het volgende aangevoerd. Ondanks dat de machtiging tot uithuisplaatsing is vervallen omdat deze niet binnen drie maanden is geëffectueerd, en ondanks dat de huidige ondertoezichtstelling per 29 maart 2024 niet wordt verlengd en dus eindigt, is de moeder nog steeds bang dat [minderjarige] bij terugkomst in Nederland weer uit huis zal worden geplaatst. Zij durft vanwege deze onzekere situatie niet met [minderjarige] terug te keren naar Nederland. Het hoger beroep wordt gehandhaafd omdat de machtiging ten onrechte is (verleend en) verlengd en er aan in de weg stond, vrij terug te keren naar Nederland.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat ‑ het volgende aan.
De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn op juiste gronden uitgesproken. De ontwikkeling van [minderjarige] werd dusdanig in gevaar gebracht door het handelen van de volwassenen om haar heen dat het voor de GI noodzakelijk was, op 14 juli 2023 te verzoeken om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , die door de moeder op 2 mei aan het gezag was onttrokken en meegenomen naar Frankrijk . Er was geen enkel zicht op [minderjarige] . Gedurende de afgelopen periode is het de GI overigens niet gelukt om alsnog met de moeder en [minderjarige] in gesprek te komen. De centrale autoriteit heeft in december 2023 aangegeven het dossier te sluiten omdat zij de moeder en [minderjarige] niet kunnen lokaliseren in Frankrijk . Het Franse openbaar ministerie is niet actief op zoek naar [minderjarige] en de moeder, en dat maakt het voor de GI onmogelijk om de ondertoezichtstelling uit te voeren. De GI heeft dit ter toetsing voorgelegd aan de raad en op 21 februari jl. heeft de raad medegedeeld dat hij ermee instemt de ondertoezichtstelling te beëindigen. Wel blijft de GI van mening dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing destijds terecht en op juiste gronden zijn verleend. De bestreden beschikking dient dan ook bekrachtigd te worden.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Ambtshalve toetsing rechtsmacht en toepasselijk recht
3.9.
Het hof onderschrijft na ambtshalve toetsing het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter zoals weergegeven in de bestreden beschikking. Ten aanzien van het toepasselijk recht zijn geen grieven opgeworpen, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Het juridisch kader
3.10.
Het hoger beroep van de moeder is gericht tegen de (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] .
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 3 BW vervalt deze machtiging wanneer deze na verloop van drie maanden niet ten uitvoer is gelegd.
3.10.4.
Het hof staat allereerst voor de vraag of de moeder een rechtens relevant belang heeft bij de toetsing van de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing.
Volgens
Hoge Raad 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:395 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2022:395)vormt de machtiging tot uithuisplaatsing een inmenging in het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, óók indien die machtiging niet ten uitvoer is gelegd en is vervallen. Het is immers aannemelijk dat alleen al de in die machtiging besloten liggende dreiging van uithuisplaatsing het gezinsleven verstoort. De ouder heeft daarom ook in dat geval een rechtens relevant belang om in hoger beroep te laten beoordelen of de machtiging terecht is gegeven en daarvoor zijn geen bijkomende omstandigheden vereist.
Gelet hierop is de moeder ontvankelijk in haar beroep.
Het oordeel van het hof
3.11.
De moeder heeft niet betwist dat er ernstige zorgen waren rondom [minderjarige] . Zij heeft ook geen grief gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. Vast staat daarom dat [minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de bedreiging op te heffen.
3.11.1
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep betwist de moeder dat een uithuisplaatsing voor [minderjarige] nodig was en zij verzet zich dan ook tegen de verlenging daarvan.
Het hof is echter evenals de rechtbank - en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt- van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW en dat de op 26 oktober 2023 uitgesproken verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk en terecht was.
Het hof voegt daar het volgende aan toe.
Uit de stukken is gebleken dat ernstige zorgen over de thuissituatie en de ontwikkeling van [minderjarige] er toe hebben geleid dat [minderjarige] in oktober 2022 met spoed uit huis is geplaatst bij [zorginstelling] . De zorgen over haar cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling zijn onverminderd blijven bestaan nadat de moeder [minderjarige] in mei 2023 zonder toestemming heeft meegenomen naar Frankrijk . Het is sindsdien onduidelijk of zij op een veilige plek woont, onderwijs volgt, contact heeft met leeftijdgenoten en of zij een leeftijdsadequate daginvulling heeft. De GI heeft geen contact meer kunnen krijgen met de moeder en [minderjarige] en dus is er ook geen enkel zicht op de situatie van [minderjarige] .
Uit het verslag van [zorginstelling] (zoals opgenomen in het werkplan van de ondertoezichtstelling van 13 juli 2023) blijkt dat de problemen van [minderjarige] zich kunnen uitbreiden en kunnen leiden tot een stagnatie van haar verdere ontwikkeling als [minderjarige] geen passende behandeling krijgt.
De moeder heeft vanuit haar levensovertuiging een groot wantrouwen jegens hulpverleningsinstanties en de overheid in het algemeen. De moeder en haar partner beschouwen zich, zo valt uit het evaluatie verslag van de GI van 16 januari 2024 af te leiden, als ‘soevereinen’ en menen dat zij zich niet hoeven houden aan de regels die de overheid aan burgers oplegt. De rechtbank mocht er daarom van uitgaan dat de moeder, zoals tevoren, geen hulpverlening zou toelaten en dat [minderjarige] geen hulp zou krijgen wanneer zij binnen het gezinssysteem van de moeder zou blijven. Dit wordt bevestigd door het feit dat de moeder met [minderjarige] naar het buitenland is gevlucht en geen enkel contact toelaat.
De machtiging tot uithuisplaatsing was noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] én noodzakelijk voor onderzoek van haar geestelijke gesteldheid.
3.11.2.
De grief van de moeder slaagt dus niet.
Ten overvloede
3.12.
Het hof wil de moeder langs deze weg nog de boodschap meegeven, zoals ter zitting door de GI uitgesproken. Op de eerste plaats betreurt de GI de nare wijze waarop [minderjarige] destijds in aanwezigheid van veel politieagenten uit huis is geplaatst. Verder heeft de raad, ondanks dat de zorgen omtrent de ontwikkeling van [minderjarige] nog onverkort aanwezig zijn, in de brief van 21 februari 2024 ingestemd met de beëindiging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] omdat deze onuitvoerbaar is. Nu om deze reden de ‘dreiging’ van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing is weggevallen en de GI dus ook geen enkele bevoegdheid meer heeft om naar de moeder en [minderjarige] dwingend op te treden, hoopt de GI van harte dat de moeder met [minderjarige] terugkomt naar Nederland en dat zij hier hun leven weer gaan oppakken. De GI drukt de moeder op het hart, in het belang van [minderjarige] , naar Nederland terug te komen en in Nederland woonruimte en ook een geschikte school voor [minderjarige] te zoeken, en waar nodig hulpverlening voor [minderjarige] te aanvaarden. De GI is graag bereid om desgewenst daarbij raad te geven en wil, waar zij kan, graag behulpzaam zijn bij het zoeken naar concrete oplossingen.
Proceskostenveroordeling
3.13.
Uit het petitum van het beroepschrift maakt het hof op dat de moeder een beslissing over de proceskosten wenst. Het hof acht het passend, de proceskosten te compenseren aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Slotsom
3.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd en het verzoek van de moeder in hoger beroep dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 oktober 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.C.E. Ackermans-Wijn en F. Dunki Jacobs en is op 25 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.