Uitspraak
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
[verdachte] ,
Stb.2013, 567. Uit de Memorie van Toelichting (
Kamerstukken II, 33754, nr. 3) volgt dat het kabinet fraudebestrijding hoog in het vaandel had staan en daarom diverse maatregelen heeft voorgesteld om fraude in de sfeer van de fiscaliteit en van de toeslagen te bestrijden
[met onderstrepingen hof]:
In de Fiscale agenda is aangegeven dat eenvoudige regelgeving, een betere controle aan de poort en horizontaal en verticaal toezicht opeenvolgende stappen zijn waarmee belastingfraude al voor een belangrijk deel een halt kan worden toegeroepen. Voor degenen die zich ook daardoor niet laten afschrikken zijn als sluitstuk van de fraudebestrijding stevige sancties nodig. De Belastingdienst moet hierbij een keuze kunnen maken tussen het fiscale bestuursrecht en het fiscale strafrecht. Evenals bij toeslagen geldt dat de keuze die in een individueel geval gemaakt wordt, volgt uit de criteria die zijn vastgelegd in de Richtlijnen AAFD.Toepassing van het strafrecht geldt daarbij als ultimum remedium. Op dit moment zijn de als misdrijf kwalificerende strafbare feiten in de AWR het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig doen van aangifte. Bij aangiftebelastingen bestaat naast de aangifteverplichting de verplichting om de verschuldigde belasting op aangifte te betalen en is de betalingsverplichting zelfs van een groter belang dan de aangifteverplichting. Indien de belastingplichtige de aangiftebelasting wel juist aangeeft, maar niet betaalt, kan hij op dit moment niet strafrechtelijk vervolgd worden,althans niet voor belastingfraude. Het kabinet vindt dit onwenselijk en stelt daarom voor om de strafrechtelijke bepalingen in de AWR aan te vullen.
Kamerstukken II, 33754, nummer 7, volgt dat door de Staatssecretaris van Financiën naar aanleiding van vragen over artikel 69a AWR het volgende is opgemerkt.
Kamerstukken II, 33754, nr. 14) vervolgens in artikel 69a, lid 3, AWR een strafuitsluitingsgrond opgenomen die luidt:
schuldigevoor openstaande belasting
aanslagen[onderstrepingen door het hof]. Een vorm van uitstel van betaling is het uitstel van betaling omdat de belastingschuldige zijn belastingaanslag niet binnen de wettelijke betalingstermijn kan betalen en dit ook niet in redelijkheid van de belastingschuldige kan worden gevraagd; een en ander om dwanginvordering te voorkomen. Een dergelijk verzoek dient tijdig te geschieden, te weten vóór het verstrijken van de uiterlijke betaaltermijn van de belasting
aanslag.
schuldige(een belastingschuld staat dan immers vast door een aan hem opgelegde belastingaanslag) aanvragen van uitstel van betaling van schulden die volgen uit door de inspecteur vastgestelde
belastingaanslagen, een en ander om tot een betalingsregeling van die schulden te komen en ter voorkoming van dwanginvordering. Een verzoek om uitstel van betaling van een belastingschuld in de zin van artikel 25 IW 1990 kan pas worden gedaan als dat te betalen bedrag bij belastingaanslag is vastgesteld. Een belastingschuldige zal bij zijn verzoek om uitstel van betaling telkens moeten aangeven voor welke belastingaanslagen (daarmee dus aangevend én de soort belasting én het tijdvak waarover hij deze verschuldigd is) hij dit verzoek doet. Het hof overweegt dat een verzoek om uitstel van betaling als de wetgever heeft bedoeld in artikel 69a, lid 3, AWR in de eerste plaats niet kan worden gekoppeld aan een door de belasting
schuldigeverschuldigd bedrag bij de Belastingdienst nu er immers nog geen naheffingsaanslag is opgelegd en zal in de tweede plaats ook niet als zodanig door de ontvanger in behandeling kunnen worden genomen nu dit verzoek als het ware ‘te vroeg’ komt.
onverwijldop het moment dat het lichaam niet tot betaling van de belasting in staat is de (eenmalige) melding betalingsonmacht doen en de kleine ondernemer moet dit telkens – voordat hij de belasting op aangifte verschuldigd is –
2015aan belastingambtenaar [belastingambtenaar 1] dat hij tijd nodig had om een en ander te regelen, niet aan het doen van een verzoek tot uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25 IW 1990 en zeker niet voor de kwartalen omzetbelasting in 2016, 2017 en 2018. In september 2015 waren de tijdvakken die ten laste zijn gelegd immers nog niet aan de orde. Ook ter gelegenheid van het boekenonderzoek in 2016 heeft de verdachte niet om uitstel van betaling verzocht maar heeft hij enkel aangegeven waarom hij de belastingschuld niet betaalde. De verdachte gaf aan dat hij er voor koos om de hem opgelegde kinderalimentatie te betalen in plaats van de belastingschuld. Dit is naar het oordeel van het hof evenmin te beschouwen als een verzoek om uitstel van betaling voor de betalingsverplichting van het derde kwartaal van 2016 als bedoeld in artikel 69a, lid 3, AWR, laat staan voor de vierde kwartalen van 2017 en 2018.