ECLI:NL:GHSHE:2024:1364

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
200.336.784_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met complexe problematiek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 18 oktober 2023 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling voor een jaar werd verlengd. De vader en de moeder zijn het niet eens met de beslissing van de rechtbank, waarbij de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering) betrokken is. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 maart 2024, waarbij de vader, de GI, de moeder en de pleegouders aanwezig waren. De raad voor de Kinderbescherming heeft zich afgemeld voor deze zitting.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds 2017 onder toezicht staan van de GI en dat er zorgen zijn over hun ontwikkeling. De vader en de moeder hebben beiden hun standpunten toegelicht, waarbij de vader aanvoert dat de rechtbank geen goede belangenafweging heeft gemaakt en dat de GI niet voldoende heeft gedaan om een thuisplaatsing te realiseren. De moeder sluit zich hierbij aan, maar pleit voor een plaatsing van de kinderen bij haar.

Het hof heeft de argumenten van beide ouders en de GI overwogen en komt tot de conclusie dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De ouders erkennen dat de kinderen momenteel niet zonder voorbereiding naar huis kunnen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, maar met wijziging van de gronden, en benadrukt het belang van stabiliteit en duidelijkheid voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 18 april 2024
Zaaknummer : 200.336.784/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/322420 / JE RK 23-1657
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.M.J. Schoonbrood,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.C. Snel, voorheen mr. N. Soro.
[pleegmoeder], hierna te noemen: de pleegmoeder,
en
[pleegvader], hierna te noemen: de pleegvader,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 te
[geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 18 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 16 januari 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 21 februari 2024, heeft de GI verzocht de hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen bij de griffie van het hof op 19 februari 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. R.M.J. Schoonbrood;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de moeder, bijgestaan door mr. R.A.C. Snel;
  • de pleegouders.
2.4.1.
De raad heeft zich bij brief van 8 februari 2024 afgemeld voor de mondelinge behandeling.
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door een brief te sturen, die is ontvangen door het hof op 15 maart 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van de brief samengevat, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier van mr. Schoonbrood van 14 februari 2024, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 september 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Het gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 15 mei 2017 onder toezicht van de GI.
3.3.
Op 15 mei 2018 zijn de kinderen, die op dat moment bij de moeder woonden, met een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader geplaatst. [minderjarige 1] verblijft sinds 5 februari 2020 in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder ( [instantie 1] ) . [minderjarige 2] verblijft sinds december 2020 in een pleeggezin en sinds december 2021 bij de huidige pleegouders.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 15 november 2023 tot 15 november 2024. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is verlengd voor dezelfde periode. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een pleeggezin eveneens.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De moeder kan zich met de beslissing niet verenigen voor zover het gaat over de uithuisplaatsing.
3.6.
De vader voert – samengevat – het volgende aan.
Door de gang van zaken bij de rechtbank was de advocaat van de vader niet aanwezig bij de mondelinge behandeling. Er is door de rechtbank geen goede belangenafweging gemaakt en ondanks zijn afwezigheid heeft de mondelinge behandeling doorgang gevonden.
De rechtbank onderschrijft ten onrechte het standpunt van de GI dat het opgroeiperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet bij de ouders ligt en dat een thuisplaatsing niet meer aan de orde is. De rechtbank heeft niet onderzocht of de GI heeft voldaan aan de voorwaarden die in een eerdere beschikking zijn vastgelegd. Ook betrekt de rechtbank bij de belangenafweging ten onrechte niet het belang van de kinderen om samen op te kunnen groeien. Dit is in strijd met het recht op family life van de kinderen. De GI heeft zich niet maximaal ingespannen; zij had onderzoek moeten verrichten naar het toekomstperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouders, met name bij de vader. Aan hem is niet schriftelijk duidelijk gemaakt wat van hem wordt verwacht en aan welke voorwaarden hij moet voldoen. Het verzoek van de GI om te komen tot een gezagsbeëindiging is in het verleden geblokkeerd door de raad.
Er is in de beschikking van 16 november 2022 een (opbouw) contactregeling vastgesteld tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader, maar de onbegeleide omgang op 22 juni 2023 is door de GI direct beëindigd. Er was geen evaluatie, feedback of hoor en wederhoor. De GI is het van meet af aan niet eens geweest met de onbegeleide omgang en de voorwaarden zoals die in een eerdere beschikking zijn vastgelegd. De vader erkent de problemen bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar deze problemen spelen al langer terwijl de GI insinueert dat deze tijdens of na de (onbegeleide) omgang zijn ontstaan. Dat is niet juist.
3.7.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan.
De moeder stemt in met wat door de vader in het hoger beroepschrift is aangegeven, echter met dien verstande dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar moeten worden geplaatst. De GI heeft niet alles in het werk gesteld om een thuisplaatsing mogelijk te maken en de rechtbank heeft niet onderzocht of de GI conform de eerder gestelde voorwaarden heeft gehandeld. Er is niet gewerkt aan een thuisplaatsing bij de moeder. Zij staat al geruime tijd buiten spel. Er is haar niet schriftelijk, in heldere taal, kenbaar gemaakt welk doel zij moet bereiken, hoe zij dit doel kan bereiken, wat zij daar zelf voor moet doen en welke passende zorg en begeleiding daarvoor moet worden ingezet. Ook zijn de contacten tussen de kinderen en de moeder niet uitgebreid, er is bij de contactuitbreiding enkel de focus gelegd op de vader. De moeder is daardoor niet in staat geweest om te laten zien dat zij, al dan niet met (passende) hulpverlening, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een voldoende stabiele, veilige en voorspelbare opvoedingsomgeving te bieden heeft die past bij hun ontwikkeling. Er is ten onrechte geen acht geslagen op de positieve verandering bij de moeder. De huidige uithuisplaatsing is schadelijker voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dan dat zij bij de moeder opgroeien. De moeder heeft slechts beperkt contact met de kinderen en daarmee wordt er inbreuk gemaakt op het recht op family life van de kinderen en de moeder.
3.8.
De GI voert – samengevat – het volgende aan.
De vader heeft een belast verleden en zware jaren achter de rug. In de afgelopen periode is gebleken dat de vader onvoldoende in staat is om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voldoende stabiliteit en veiligheid te bieden. Er is helaas geen sprake van goed genoeg ouderschap. Er zijn ten aanzien van de vader zorgen over de fysieke veiligheid, er is sprake van onvoldoende regelmaat, structuur en grenzen. Ook zijn er zorgen en problemen rondom de eerste levensbehoeften van de kinderen. De zorgen in de thuissituatie van de vader komen steeds terug; er is sprake van een patroon. Dat geldt ook voor zijn leerbaarheid. In juni 2022 zijn al bodemeisen met de vader (schriftelijk) vastgelegd. De GI wijst de vader daar op, evenals de hulpverlening van [instantie 2] die de bezoeken tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] begeleidt. Zij passen ook hun feedback naar de vader toe hierop aan. De doelen en acties beklijven echter onvoldoende, waardoor er een structurele achteruitgang is waar te nemen en de zorgen toenemen. De GI heeft op 19 juni 2023 met de vader de aanhoudende zorgen over de kinderen nogmaals besproken. De GI heeft per direct de onbegeleide weekenden in het belang van de kinderen stopgezet, omdat zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] hierna zorgwekkende signalen lieten zien.
Het klopt dat de omgang van de kinderen met de moeder niet is uitgebreid. Dit heeft te maken met problemen rondom de financiering vanuit de gemeente. Over de huidige omgang en de belasting voor zowel de moeder als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] maakt de GI zich overigens zorgen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hof stelt voorop dat het hoger beroep er mede toe dient om omissies, in de eerste aanleg begaan, te herstellen. De stelling van (de advocaat van) de vader dat de rechtbank de mondelinge behandeling destijds niet goed heeft gepland en de zaak ten onrechte niet heeft aangehouden in verband met zijn afwezigheid, leidt niet tot vernietiging van de bestreden beschikking. Voor zover er al sprake is van een omissie, is deze in hoger beroep hersteld nu de zaak is behandeld op een mondelinge behandeling waarbij de vader met zijn advocaat aanwezig was.
Toetsingskader
3.9.2.
In artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de rechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.3.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.4.
Een ondertoezichtstelling kan samengaan met een machtiging tot uithuisplaatsing.
In artikel 1:265b lid 1 BW is bepaald dat de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.5.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.6.
Tijdens de uithuisplaatsing kan de gecertificeerde instelling een perspectiefbesluit nemen. Dit houdt in dat de gecertificeerde instelling van mening is dat het opgroeiperspectief van de minderjarige niet meer thuis ligt en dat dus geen terugplaatsing meer zal plaatsvinden. Het is de bedoeling van de wetgever geweest dat de gecertificeerde instelling in deze situatie zal bekijken of een verzoek door de raad tot gezagsbeëindiging op zijn plaats is.
3.9.7.
De gecertificeerde instelling gaat niet altijd over tot het doen van een verzoek om onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel, ook al wordt wel voldaan aan de voorwaarden. In een dergelijke situatie kan het perspectiefbesluit in de praktijk doorwerken aldus dat de hulpverlening dan niet langer gericht is op het terugkeren van de minderjarige naar huis. Als de ouder(s) en de gecertificeerde instelling verschillend denken over het opgroeiperspectief van de minderjarige kan dit geschil aan de orde komen in het kader van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing.
3.9.8.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) bepaald dat een perspectiefbesluit niet via de geschillenregeling van artikel 1:262b BW aan de rechter kan worden voorgelegd. In diezelfde uitspraak overweegt de Hoge Raad over het perspectiefbesluit, voor zover hier van belang, het volgende:
“Een verschil van mening tussen de ouder(s) en de gecertificeerde instelling over het opgroeiperspectief van de minderjarige zal ook aan de orde kunnen komen in het kader van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing (art. 1:260 en 1:265c lid 2 BW). Het verlengen van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is immers in beginsel alleen toelaatbaar indien er zicht is op terugkeer naar de ouder(s). In dit kader zal de kinderrechter zich dus een oordeel moeten vormen over het opgroeiperspectief van de minderjarige.”
Opgroeiperspectief
3.9.9.
In de bestreden beschikking onderschrijft de rechtbank het standpunt van de GI dat het opgroeiperspectief van de kinderen niet langer bij (een van) de ouders ligt. De ouders zijn het hier niet mee eens en zij hebben hun standpunt tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep uitvoerig toegelicht.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank ten onrechte een instemmend oordeel over het opgroeiperspectief gegeven. Anders dan de rechtbank zal het hof zich niet uitlaten over het opgroeiperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De perspectiefkwestie is een bijzonder complex vraagstuk en het hof beschikt in het voorliggende dossier over onvoldoende (achtergrond)informatie om daarover in dit geval te kunnen oordelen. Er zijn, zoals overigens de rechtbank in de bestreden beschikking ook benoemt, vragen en onduidelijkheden over onder meer de totstandkoming van het standpunt van de GI, in hoeverre de ouders daarbij zijn betrokken, over de vraag waar het perspectief van [minderjarige 1] volgens de GI ligt en wat het standpunt volgens de GI betekent voor de positie van de ouders. Het advies van de raad, waarnaar de rechtbank mede verwijst, ziet niet expliciet op het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De GI heeft de raad destijds verzocht in te stemmen met de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing na twee jaar. Uit het advies/rapport van de raad van 26 september 2023 volgt dat de raad het in het belang van beide kinderen vindt dat er stabiliteit is en duidelijkheid over de rol van de ouders en over de toekomstige verblijfplek, met name voor [minderjarige 1] . De raad adviseert de GI zich hierop te richten in de komende periode, waarbij meegenomen moet worden of de hulp in de toekomst binnen het vrijwillig kader voortgezet kan worden of dat een gezagsbeëindigende maatregel alsnog de meest passende maatregel is. Het is naar het oordeel van het hof van belang dat de GI zich voor een weging van haar perspectiefbesluit wendt tot de raad die zich na een kritisch, neutraal en nauwkeurig onderzoek een eigen oordeel vormt, zodat er een breder beeld ontstaat van de situatie en de toekomst van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
3.9.10.
Het hof is evenals de rechtbank maar op andere gronden van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van zowel artikel 1:255 lid 1 BW als artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
3.9.11.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn kwetsbare meisjes met kind eigen problematiek en worden, zo volgt uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling, ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. [minderjarige 2] heeft te maken met aanhoudende lichamelijke klachten die voortkomen uit een langdurige blootstelling aan een onveilige opvoedomgeving. Zij functioneert op een zeer moeilijk lerend niveau, gaat naar het speciaal onderwijs en heeft veel behoefte aan structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid. [minderjarige 1] heeft een autismespectrumstoornis bij zwakbegaafde cognitieve mogelijkheden. Er is sprake van beperkte (begeleide) omgang tussen de ouders en de kinderen. Het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, onduidelijk, maar volstrekt duidelijk is dat zij op dit moment niet zonder meer naar huis kunnen. Ook de ouders erkennen tijdens de mondelinge behandeling dat de kinderen op dit moment niet direct, zonder enige voorbereiding, hulp of aanloop, naar huis zouden kunnen. Het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in respectievelijk het gezinshuis en het pleeggezin is op dit moment zondermeer noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, met wijziging van de gronden.

4.De beslissing

Het hof:
In het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 18 oktober 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, H. van Winkel en
M.I. Peereboom-van Drunick en is op 18 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.