In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte was veroordeeld voor verduistering. De verdachte had een personenauto, een Toyota Corolla Touring, gehuurd van [benadeelde] en was verplicht deze op een bepaalde datum terug te brengen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken. De verdachte ging in hoger beroep, waarbij zijn raadsman primair vrijspraak bepleitte en subsidiair een straftoemetingsverweer voerde.
Het hof heeft het beroep van de verdachte onderzocht en vastgesteld dat de politierechter niet correct had gehandeld door de uitspraak enkel op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk te baseren. Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte de auto opzettelijk niet tijdig had teruggebracht, ondanks herhaalde verzoeken van de verhuurder. De verdachte had de auto op 6 december 2022 gehuurd en was op 14 december 2022 al verplicht deze in te leveren, maar heeft dit nagelaten. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering, omdat hij de auto wederrechtelijk onder zich had gehouden.
De verdachte had aangevoerd dat hij dacht dat hij de auto met toestemming van de ANWB mocht houden, maar het hof verwierp deze verklaring. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat hij niet gerechtigd was de auto langer te houden. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, waarbij het hof rekening hield met zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.