Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[verweerder 1], in persoon en in haar hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van de heer [erflater] ,
[verweerder 2], in hoedanigheid van gewezen executeur in de nalatenschap van de heer [erflater] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [appellante] , bijgestaan door mr. Kuijken en
- [verweerder 2] , bijgestaan door mr. De Bakker.
3.De beoordeling
[appellante] is namelijk van mening dat het niet opnemen van de twee grote posten in de boedelbeschrijving duidt op een onzorgvuldige taakuitoefening. Dat dit later door [verweerder 1] c.s. is hersteld doet hieraan niets af. Er is voldaan aan het wantrouwen-criterium.
[appellante] kan instemmen met een rapportage door een deskundige of een professioneel vereffenaar waarbij met haar enkel de conclusies worden gedeeld zodat privacygevoelige zaken worden geëerbiedigd. Ook stemt zij ermee in dat het hof bepaalt dat de kosten voor het benoemen van een professioneel vereffenaar en/of deskundige op basis van ongelijk zullen worden gedragen door één van de partijen, dan wel dat het hof daartoe een beslissing neemt.
Voor het feit dat toen pas melding is gemaakt van deze bankrekening met saldo, is als reden in de akte gegeven dat deze bankrekening (ten onrechte) niet opgegeven is in de aangifte successierecht ter zake de nalatenschap van moeder. In het verweerschrift in hoger beroep hebben [verweerder 1] c.s. aangegeven dat nader onderzoek ertoe heeft geleid dat de nalatenschap nog negatiever is dan aanvankelijk werd verondersteld.
[verweerder 1] heeft namelijk niet zelf de aangifte successierecht ter zake de nalatenschap van moeder gedaan, maar zij heeft dit laten doen door een notariskantoor. Dat blijkt uit de brief van 13 mei 2020 aan de kantonrechter waarin [verweerder 2] schrijft dat de opzet van de berekening van de kindsdelen destijds is gemaakt door een (Belgisch) notariskantoor dat ook de fiscale aangifte heeft gedaan. De bankrekening met saldo is kennelijk (ten onrechte) niet opgegeven in de aangifte successierecht ter zake de nalatenschap van moeder.
[verweerder 1] heeft naar het oordeel van het hof juist gedaan wat van haar werd verwacht.
Ter zitting heeft het hof [appellante] ook gewezen op artikel 5.4. lid 1 Wet inkomstenbelasting 2001 betreffende ‘
Toedeling bij bepaalde verkrijgingen krachtens erfrecht’waarin staat
(vet GHSHE):
Tot de schulden behoren niet schulden die corresponderen met de in het eerste lid genoemde vorderingen”
Bezien moet worden of de reeds aanwezige vereffenaar (in dit geval [verweerder 1] , ondersteund door [verweerder 2] ) nog wel de meest aangewezen vereffenaar is. Hierboven is reeds geconstateerd dat [verweerder 1] haar taken niet onbehoorlijk heeft vervuld. Mede in het licht van deze constatering acht het hof het niet opportuun uitsluitend vanwege de negatieve boedel en gezien het stadium waarin de vereffening zich thans bevindt (in feite voltooid) een derde als vereffenaar te benoemen, enkel vanwege de algemene aannames/vermoedens van [appellante] .