In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een echtscheidingsprocedure waarbij de man en de vrouw, die op 18 augustus 2018 huwden, in hoger beroep zijn gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 februari 2023. De rechtbank had de echtscheiding uitgesproken en het verzoek van de man om een bijdrage in zijn levensonderhoud afgewezen, terwijl de man werd veroordeeld tot betaling van een vergoedingsrecht van € 99.873,80 aan de vrouw. De man verzocht in hoger beroep om een bijdrage van € 6.727,- bruto per maand, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep een vergoedingsrecht van € 20.443,- vorderde, ter zake van een door haar betaalde belastingschuld van de man.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 februari 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn eigen inkomsten en mogelijkheden om inkomen te verwerven, wat leidde tot de afwijzing van zijn verzoek om een bijdrage in zijn levensonderhoud. De vrouw stelde dat de man in staat is om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, maar het hof oordeelde dat de man recht heeft op een bijdrage van € 6.287,- bruto per maand, met ingang van 1 november 2023, en dat dit bedrag per 1 januari 2024 zou stijgen naar € 6.676,79 bruto per maand.
Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de vrouw recht heeft op het vergoedingsrecht van € 20.443,-, omdat zij dit bedrag heeft betaald aan de belastingdienst ter voldoening van de inkomstenbelasting van de man. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze aan zijn oordeel onderworpen was en heeft de verzoeken van de man en de vrouw gedeeltelijk toegewezen, met compensatie van de proceskosten in hoger beroep.