ECLI:NL:GHSHE:2024:1240

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
200.330.837_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming erkenning van een minderjarige en de belangen van de betrokken ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant die de man, de biologische vader van de minderjarige, toestemming had verleend om het kind te erkennen. De moeder voerde aan dat de erkenning schadelijk zou zijn voor de emotionele en sociaalpsychologische ontwikkeling van de minderjarige, en dat haar belangen als moeder in het gedrang zouden komen. De man betwistte deze claims en stelde dat de erkenning in het belang van het kind was, omdat hij een rol in het leven van de minderjarige had en dat er geen wettelijke afwijzingsgrond was voor de erkenning.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2024 zijn zowel de moeder als de man gehoord, evenals de bijzondere curator en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat de moeder onvoldoende onderbouwde argumenten had gepresenteerd om de erkenning te weigeren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen afwijzingsgrond was en dat de erkenning niet in strijd was met de belangen van de minderjarige. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de erkenning van de minderjarige door de man niet zou leiden tot een verstoring van de ongestoorde verhouding tussen de moeder en het kind, noch tot een negatieve impact op de ontwikkeling van de minderjarige. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 april 2024
Zaaknummer: 200.330.837/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/389405 / FA RK 23-230
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.C.S. Lalesse,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats man] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man
,
advocaat: mr. A. Kurt-Gecoglu.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[bijzondere curator], kantoorhoudende te
[kantoorhoudende] , hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over het verzoek vervangende toestemming erkenning van de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank vervangende toestemming aan de man heeft verleend om [minderjarige] te erkennen en - in zoverre opnieuw rechtdoende - het inleidend verzoek van de man hiertoe alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 oktober 2023, heeft de man verzocht om de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door [tolk] (tolk);
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en door [tolk] (tolk);
  • de bijzondere curator;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 13 april 2023;
  • de brief van de bijzondere curator van 9 oktober 2023;
  • de brief van de bijzondere curator van 9 januari 2024.

3.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
De man heeft de [nationaliteit] nationaliteit. De moeder en [minderjarige] hebben de
Nederlandse nationaliteit. Het hof is na eigen onderzoek, met de rechtbank, van oordeel dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 Rv in deze zaak rechtsmacht heeft en dat het Nederlands recht op grond van artikel 10:95 lid 1 en 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is.
De feiten
3.2.
De man is de biologische vader van [minderjarige] .
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, aan de man toestemming verleend tot erkenning van [minderjarige] , ter vervanging van de toestemming van de moeder.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank vervangende toestemming aan de man verleend om tot erkenning van [minderjarige] over te gaan. Door de vervangende toestemming tot erkenning worden de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige geschaad en/of komt een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang. De verhouding tussen partijen is zeer verstoord. Er is voor beide ouders begeleiding ingezet van [hulpverlening 1] , maar de man heeft zich aan deze hulpverlening onttrokken.
De moeder is bang voor de man, ook vanwege gebeurtenissen uit het verleden. Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft de moeder onder andere aangevoerd dat zij door de man is verkracht, hetgeen tot de verwekking van [minderjarige] heeft geleid. Zij ervaart ten aanzien van hem een meer dan emotionele afkeer. De omgang tussen de man en [minderjarige] is nooit goed verlopen. [minderjarige] is een heel gevoelig kind en de man houdt hier geen rekening mee. Er is ook sprake geweest van mishandeling van [minderjarige] door de man. [minderjarige] kreeg dermate veel spanningen van de omgang, dat hij hiervan moest overgeven en somatische klachten ontwikkelde.
Niet voor niets zijn er door twee onafhankelijke partijen (de basisschool en de huisarts) meldingen gedaan bij [hulpverlening 2] en is de zorgregeling stilgelegd. Dit laatste is in overleg met de betrokken hulpverlenende instanties gebeurd. Door het stopzetten van de omgangsregeling is er bij zowel bij de moeder als bij [minderjarige] rust ontstaan.
[minderjarige] weet wie zijn vader is. Dit is een wezenlijk andere situatie dan die waarin een kind in het ongewisse wordt gelaten over zijn biologische afstamming en de identiteitsontwikkeling van een kind in gevaar zou kunnen komen, omdat het zijn oorsprong niet kent.
Gezien alle gebeurtenissen en omstandigheden, waarbij de man zich zowel naar de moeder als naar [minderjarige] dreigend heeft uitgelaten, zal erkenning door de man een ontwrichtende uitwerking hebben op de relatie tussen de moeder en [minderjarige] en op de opvoeding van [minderjarige] .
Voor de moeder speelt ook mee dat erkenning een voorwaarde is voor gezamenlijk gezag. Zij vreest dat erkenning een springplank is voor de man naar meer ouderschapsrechten.
3.6.
De man voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Hij betwist uitdrukkelijk hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht. Dit is niet juist en is onvoldoende onderbouwd. De man betwist dat hij de moeder heeft verkracht. De man verwijst verder naar het advies van de bijzondere curator en de beslissing van de rechtbank. [minderjarige] heeft aan de bijzondere curator verteld dat hij de man mist als hij weg is. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat tussen de man en [minderjarige] ‘family life’ bestaat en dat de man een vaderrol in het leven van [minderjarige] heeft, waarbij sprake is van een ruim en structureel contact dat op basis van een tussen partijen overeengekomen contactregeling tot stand is gekomen. Gegeven deze feitelijke situatie heeft de rechtbank geoordeeld dat zowel de man als [minderjarige] er belang bij hebben dat hun biologische afstammingsband in rechte wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Er is geen sprake van een wettelijke afwijzingsgrond.
De moeder wil gewoon niet dat de man ouderschapsrechten over [minderjarige] verkrijgt. Zij miskent dat het voor [minderjarige] van belang is dat de feitelijke situatie - het biologische vaderschap - juridisch wordt vastgelegd.
De man staat nog steeds open voor begeleiding vanuit [hulpverlening 1] . Hij wil dan wel een andere begeleider. De man had onvoldoende vertrouwen in zijn vorige begeleider. Deze begeleider kwam onvoldoende voor zijn belangen op.
Voor zover de moeder stelt dat zij bang is voor de man strookt dit niet met de omgangsregeling tussen partijen zijn overeengekomen. Er zijn geen veiligheidsproblemen die maken dat er geen contact meer kan zijn. De man vindt het spijtig en zorgelijk dat [minderjarige] last heeft van de gespannen verhouding tussen de ouders. De ouders moeten daaraan gaan werken.
De man is bezorgd over de omstandigheid dat de moeder de omgang eenzijdig heeft stopgezet. Dit kan op termijn leiden tot ouderverstoting/ouderonthechting bij [minderjarige] en is een onwenselijke situatie. [minderjarige] heeft juist belang bij structureel contact met de man.
3.7.
De bijzondere curator heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Er zijn zorgen over het welzijn van [minderjarige] als hij bij de man verblijft. Het is duidelijk dat [minderjarige] op dit moment weerstand heeft om naar de man toe te gaan. Hij voelt zich niet (meer) prettig in het contact met de man. Het is onduidelijk wat er precies is gebeurd. De man zou [minderjarige] tijdens een verblijf bij hem hebben geslagen. De man ontkent dit echter. Eerder in april 2023 heeft [minderjarige] de bijzondere curator nog verteld dat hij de man miste en dat hij het fijn vond om bij de man te verblijven. Voor deze ontstane situatie moet aandacht zijn. Evenals voor de communicatieproblemen tussen de moeder en de man.
Bij de moeder is sprake van emotionele weerstand tegen de erkenning. Zij wantrouwt de man. De moeder gaat er vanuit dat [minderjarige] niet veilig is bij de man. De weerstand die de moeder heeft, is niet voldoende om de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. De weerstand is niet zodanig dat het de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] zal schaden. De man heeft al geruime tijd een rol in het leven van [minderjarige] en tot voor enige tijd geleden is er op regelmatige basis omgang geweest. Evenmin is te verwachten dat er door de erkenning een reëel risico zal ontstaan dat hierdoor een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt.
Zoals in het algemeen in de rechtspraak is aangenomen (zie bijvoorbeeld hof ’s-Hertogenbosch 21 september 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3040), is sprake van een afwijzingsgrond indien sprake is van een situatie waarin de moeder ten gevolge van de erkenning niet langer in staat is om het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft. Er is nog altijd niet gebleken dat de weerstand die de moeder tegen de erkenning heeft zulke negatieve gevolgen voor haar ongestoorde verhouding met [minderjarige] zal hebben dat de toestemming geweigerd moet worden. Evenmin kan geconcludeerd worden dat de verzochte erkenning ook overigens in strijd is met de belangen van [minderjarige] .
Het is in het belang van [minderjarige] dat hij met de man in een familierechtelijke betrekking komt te staan. De kwestie van de erkenning is een andere kwestie dan de omgang tussen de man en [minderjarige] .
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling - zakelijk weergegeven - het volgende geadviseerd.
De raad onderschrijft de visie van de bijzondere curator. De situatie rondom de omgang staat los van de erkenning. De raad constateert dat er iets met [minderjarige] aan de hand is, maar wil voorzichtig zijn met het interpreteren van signalen. Het is goed dat er een beschermingsonderzoek plaatsvindt. Het onderzoek is echter nog niet ver gevorderd. De raad kan nu nog niet aangegeven of het onderzoek zal leiden tot (een verzoek tot) een ondertoezichtstelling. [minderjarige] zal wel gebaat zijn bij hulp vanuit het gedwongen kader.
De huisarts weet niet waar de klachten van [minderjarige] , zoals het overgeven, vandaan komen. Mogelijk heeft hij last van de spanningen die er tussen de ouders zijn. Dit moet nog verder worden uitgezocht. De oorzaak moet eerder gezocht worden in de richting van de pedagogiek en niet in de richting van ernstige mishandeling. De raad wil wel aan de man meegeven dat hij moet nadenken over welke hulpverlening hij gaat inschakelen.
Het is begrijpelijk dat [minderjarige] nu rust ervaart. De spanningen tussen de ouders zijn nu niet aan de orde.
Het wettelijk kader
3.9.
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming (tot erkenning) van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
de verwekker van het kind is, of
de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot de bestreden beslissing hebben geleid en neemt die na eigen onderzoek en waardering over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt hier, op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren is gebracht, het volgende aan toe.
3.11.
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW dient een afweging te worden gemaakt tussen de belangen van de betrokkenen. Het belang van de man bij zijn aanspraak op erkenning van [minderjarige] moet worden afgewogen tegen het belang van de moeder bij niet-erkenning en tegen de belangen van [minderjarige] .
Het staat vast dat de man de verwekker van [minderjarige] is. Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat het kind en de man die verwekker is, er in beginsel recht op hebben dat hun relatie rechtens als een familierechtelijke betrekking wordt erkend. De wetgever heeft met het scheppen van de wettelijke mogelijkheid van vervangende toestemming beoogd in het kader van de afstamming meer aansluiting te zoeken bij de biologische werkelijkheid.
Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind.
Voor wat betreft de belangen van het kind geldt dat door de erkenning het kind niet mag worden belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het enkele feit dat het kind (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn of haar gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn of haar belangen.
3.12.
De moeder stelt weliswaar dat de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, maar zij heeft haar stellingen onvoldoende onderbouwd en er onvoldoende invulling aan gegeven.
Uit de enkele stelling van de moeder dat er bij haar sprake is van een grote emotionele weerstand tegen de erkenning door de man van [minderjarige] , volgt niet automatisch dat zij door de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand zal komen te verkeren, dat zij niet in staat is om [minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft.
Door de moeder zijn geen dan wel onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht die voldoende aannemelijk maken of tot de conclusie kunnen leiden dat [minderjarige] door de erkenning zal worden belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
3.13.
De argumenten die de moeder aanvoert zien voornamelijk op de omgangsperikelen die zijn ontstaan in het kader van het contact tussen de man en [minderjarige] . Hoewel het hof zich zorgen maakt over de weerstand van [minderjarige] om contact met de man aan te gaan, maken deze zorgen echter niet dat sprake is van een afwijzingsgrond voor erkenning. In de eerste plaats zijn erkenning respectievelijk omgang twee verschillende zaken met ook verschillende juridische toetsingskaders. Met de bijzondere curator en de raad is het hof dan ook van oordeel dat deze omgangsproblematiek los dient te worden gezien van de erkenning. Voorts is niet duidelijk wat er precies is gebeurd in de zomer van 2023. Vanuit de hulpverlenende instanties is aandacht voor deze zorgen. De raad is ook bezig met een beschermingsonderzoek.
3.14.
Voor zover de moeder zich beroept op haar angst voor de man en hetgeen tussen de moeder en de man in het verleden is voorgevallen, vormt dit evenmin een grond om aan het belang van de moeder meer gewicht toe te kennen dan aan het belang van de man en [minderjarige] bij een formalisering van hun afstammingsband. Partijen schetsen ieder een compleet ander beeld van de feiten en omstandigheden rondom de verwekking van [minderjarige] . Dat de vrouw door de man verkracht zou zijn, wordt door de man betwist. De vrouw heeft dit eerst ter mondelinge behandeling ter sprake gebracht en deze beschuldiging is op geen enkele wijze onderbouwd, reden waarom het hof hieraan voorbij gaat. Het hof neemt tevens in aanmerking dat het de moeder, ondanks haar angst, de afgelopen jaren kennelijk is gelukt om met de man afspraken te maken over de omgang en ook feitelijk uitvoering te geven aan een omgangsregeling. Genoemde angst heeft er evenmin aan in de weg heeft gestaan om [minderjarige] een stabiel opvoedklimaat te bieden.
Tot slot wordt het voorgaande niet anders doordat erkenning een springplank zou zijn voor de man naar meer ouderschapsrechten. Zoals hiervoor aangegeven gelden voor omgang (en ook voor gezag) andere juridische criteria, die te zijner tijd op hun eigen merites getoetst worden.
3.15.
Al met al is het hof van oordeel, mede gelet op de adviezen van de bijzondere curator en het de raad, dat niet is komen vast te staan dat erkenning van [minderjarige] door de man het reële risico inhoudt dat de ongestoorde verhouding tussen de moeder en [minderjarige] in het gedrang komt of dat [minderjarige] wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
Afsluitende conclusie
3.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen. Dit betekent dat de beslissing van de rechtbank over de erkenning in stand blijft.
3.17.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
11 mei 2023, voor zover de rechtbank aan [de man] vervangende toestemming heeft verleend om [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] te erkennen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, J.C.E. Ackermans-Wijn en M.J.C. van Leeuwen en is op 11 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.